BRIDE VAN SCHOTLAND.
Uit het Engelsch van Charlotte Yonge.
38)
„Zij heeft vele tranen gestort, me
vrouw, maar we verontrusten ons
zeer over eene zaak, waarmede ik
uwe Majesteit moet bekend maken.
Mylady de Gravin wil met kracht een
huwelijk bevorderen lusschen hel
meisjen en den jongen Babington."
„Babinglon riep de Koningin uit,
en haar oogen fonkelden als die eener
leeuwin. „Ge hebt natuurlijk het
aanzoek van den knaap van de hand
gewezen, niet waar?"
„Onvoorwaardelijk, mevrouw, maar
Uwe Majesteit weel, dal het niet ge
makkelijk is, de Gravin te doen be
rusten in eene weigering van 't geen
zij begeert."
Maria lachte. „Ah ha! Me dunkt,
sir, ge ziet er uit, alsof ge onlangs
een proefjen gehad hebt van Mylord
van Shrewsbury's zachtzinnige duif.
Maar ge zijl een man, die op zijn
stuk weet te staan, Mr. Richard, laat
Mylord of Mylady zeggen wat ze ver
kiezen."
„Ik vertrouw dal dat zoo is, me
vrouw ik ben meester van mijn ei
gen huis, en even zeker als ik mijn
eigen dochter niet aan Babington lot
vrouw geven zou, zoo zal ik ook de
dochter Uwer Majesteit daarvoor be
hoeden."
„Zoudt ge hem het meisjen met
tot vrouw willen geven, indien zij uw
eigen kind ware?"
„Neen, mevrouw."
„En waarom niet? Omdat hij der
arme gevangene en haar geloof te zeer
genegen is? Is dat de reden, mijn
heer
„Uwe Majesteit spreekt ten deele
naar waarheid," zeide Richard, en
daarop vervolgde hij met vuur: „en
evenzoo Uwe Majesteit vergeve
het mij! zou ik zeggen, dat er,
alhoewel ik er van overtuigd ben,
dat edelmoedigheid den armen Anto
ny de zaak Uwer Majesteit doet om
heizen, mijns erachlens in zijne ge
aardheid iets onbesuisds en onvoor
zichtigs is, dat mij er afkeerig van
zou maken, hem eene vrouw, of ook
maar een gehiem toe te vertrouwen."
„Gij zijt een eerlijk man, Mr. Tal
bot," sprak Maria; '„Ik gevoel me ge
lukkig, dat mijn arm meisken onder
uw hoede staat. Zeg me, heelt hij
dat aanzoek gedaan om de hand uwer
dochter, of om die der Schotsche
weeze
„Om die der schotsche weeze, me
vrouw. Zooveel weet hij er van, of
schoon ik u niet kan zeggen, hoe hij
het weet, tenzij door dien bloedver
want van mij, die, gelijk ik Uwer
Majesteit al eens heb medegedeeld,
het kindeken gezien heeft op den
avond, dat ik met haar thuis kwam.'
„Dal zal wel zoo zijn," antwoordde
Maria. „Draag zorg, èn dat hij niet
meer te welen kome, èn dal hij niet
zinspele op hetgeen hij weet tegenover
de Gravin."
„Ik zal daarvoor zorg dragen voor
zoover 't mij mogelijk is, mevrouw,"
beloofde Richard „maar het zwijgen
valt zijn tong moeilijkhet verwondert
me, dat hij niet reeds iets van het
geheim heeft laten uitlekken."
»Wat bewijst, dal hij bescheidener
is, dan gij van hem verwacht," zeide
de Koningin glimlachend. „Blijf echter
standvastig zijn aanzoek van de hand
wijzen, en doe dat, als 't u behaagt,
op grond juist van die redenen, om
welke ik hem mijne toestemming
zou geven, indien het meisjen inde
daad ware waarvoor hij haar houdt,
eene pupil en bloedverwante van mij.
En ge moet hem geen vertrouwelijke
mededeelingen doen, welk woord of
teeken hij ook moge verzekeren van
mij over te brengen, tenzij tiet van
dit merkteeken voorzien is," en dit
2 eggende teekende zij haastig een op
bizondere wijze saamgevlochten vorm
van een M. „Kent gij deze letter?"
vroeg zij.
„Iit heb baar meer gezien, me
vrouw," antwoordde Richard op ern-
stigen toon, want hij herkende het
ielterieeken als dat wal op de schou
ders van het kind was ingegrift.
„O, beste Mr. Richard," hernam
zij op vriendelijken, maar tegelijker
tijd ernstigen toon, terwijl zij smee-
kend de oogen naar hem opsloeg,
„ge hebt niet veel op met hetgeen
ik u opdraag, en ik weel, dat hel
voor een oprecht man als gij zijt
moeilijk is, aldus verschillende belan
gen te moeten bevorderen, maar wat
kan een arme gevangen moeder an
ders doen dan pogingen aanwenden
om haar kind te redden van een
onwaardig lol, of van eene gevangen
schap als de hare? Ik verzoek u niets
te zeggen, dat is alles, en hel meis
jen, dat zoo goed als uw eigen doch
ter geweest is, nog een tijdlang on
der uw hoede te nemen. Ge zult om
harentwil niet weigeren mij deze dienst
te bewijzen."
„Mevrouw, ik weiger niets wat een
goed Christen en getrouw dienaar mij
ner Koningin met eere doen mag.
Uwe Majesteit heeft het recht te be
palen, wat het lol Uwer eigen doch
ter zijn zal, en ik zal met haar han
delen, zooals mij door U bevolen wordt.
Maar, mevrouw, zou het niet goed
zijn, U nog eens te beraden, of hel
niet eene gevaarlijke en wreede po
litiek is, met het doel om hem aan
Uwe dienst te verbinden, een dwaas
maar toch edelmoedig jongeling een
lokaas voor te houden, een jengeling,
wiens toewijding aan Uwe zaak bij
slot van rekening voor U en hem
meer kwaad dan goed zal uitwerken
Maria keek vrij wat verslagen, en
trachtte met een handgebaar Sir An
drew Melsilie en Maria Courcelles tot
bedaren te brengen, die beiden ont
steld en geërgerd waren door 't geen
laatstgenoemde eene brutale onbe
schoftheid van den Engelschinan
noemde.
„Houdt u stil, waarde vrienden,"
sprak zij. „Ilad ik maar altijd raads
lieden gehad, die zoo eerlijk en be
langstellend ten mijnen opzichte han
delden, dan zou ik me thans niet
hier bevinden."
Zij vestigde nu echter haar aandacht
op de rekeningen, en terwijl Sir An
drew Melville zich geneigd loonde,
eiken post, door Shrewsbury's rent
meester opgeschreven, te bespreken
en te betwisten, was zijne gebiedster
mild en onbekrompen. Zij had inde
daad over een aanmerkelijke somgelds
te beschikken van haar Franscbe
weduwgoed, waarvan de opbrengst,
in weêrwil van de vijandelijkheden
der Liga, haar geregeld uitbetaald
werden, wat haar zonder twijfel wel
te pas kwam om de gemeenschap
aan te houden, welke gedurende hare
geheele gevangenschap aan de waak
zaamheid harer bewakers ontsnapte.
Toen Richard Talbot afscheid van
haar nam, wat hij deed, alvorens hij
bij zijn gastheer het middagmaal ging
gebruiken, herhaalde zij hare dankbe
tuigingen voor de goede zorg, die
hij voor hare dochter gedragen had,
terwijl zij er nogmaals bij hem op
aandrong, zich door niets te laten
overreden, om gunstig te beschikken
op Babington's aanzoek, waarna zij
de hoop uitsprak, dat haar weldra
vergunning zou worden geschonken,
om het meisjen onder de haar wet
tig toegestane dienaressen op te ne
men. Zij gaf hem een briefjen mede,
losjens omwonden met zwarte vlaszij
de en niet verzegeld, zoodat, indien
het noodig geoordeeld mocht worden,
Sadler en Shrewsbury beiden de har
telijke, aardige briefwisseling konden
inzien, die zij onderhield met haar
mignonneen die zij wel zorgde,
dal niet veel verschilde van de
briefjens, welke zij vaak aan Bessie
Pierrepoint geschreven had.
Cicely was een weinig teleurge
steld, toen zij eerst het briefjen open
de maar al spoedig herinnerde zij
zich de aanwijzing, die zij ontvangen
had, om zulke briefjens bij hel vuur
te houden, en dienovereenkomstig
wachtte zij, zelfs tot den volgenden
dag, lol zij gelegenheid mocht krij
gen, om onverhinderd en zonder
getuigen te kunnen komen bij een
der twee vuren, die er in het huis
waren dat in de groote zaal en
dat in de keuken.
Eindelijk, terwijl het hoofd des
huizes het veld ingegaan, Ned naai
school was, en de vrouw des huizes
en al hare dienstmaagden bezig wa
ren inel het onsmakelijke werk van
kaarsen maken, door herhaaldelijk
biezen in een ketel met gesmolten
vet te dompelen, wist zij te ontsnap
pen, onder voorwendsel van naar het
vuur in de groote zaal te gaan zien.
Zij ging daar op de knieën liggen
bij de gloeiende asch, hield het pa
pier er boven, en zag spoedig licht
gele letters verschijnen, die al don
kerder en donkerder werden, einde
lijk een soort van groen-bruine kleur
vertoonden, en het volgende te lezen
gaven: „Mijn klein juweel moet zich
niet laten vastsnoeren aan een ander
dat minder kostbaar is. Laat het u
echter niet bevreemden, als er aan
bevelingen, als van mij afkomstig,
tot u komen. Juweelen kunnen dik
wijls dienst doen om de oogen te
verblinden van hen, die ze nooit zul
len bezitten. Stel u daarom niet koel
of al te bedeesd aan, zoodat ge den
ander alle hoop zoudt ontnemen.
Mij kan daardoor groote dienst wor
den bewezen, en uwe goede voogden
zullen wel oppassen, dal de zaak niet
te ver gedreven worde, 'tls misschien
wenschelijk, dat hij u en mij beschou we
als voorstanders van datgene waar
legen zij zich verzetten. Laat u niets
ontvallen. Bewaar uw geheim goed,
en laat hen zelfs niet kunnen vermoe
den wat gij hier gelezen hebt. Vaar
wel! Ik verlang zeer naar u, en zend
u mijn zegen."
Cicely haastte zich den brief weg
te stoppen in de groote huishoud-
tasch, die aan haar gordel hing, en
voelde zich in haar opgewondenheid
een persoon van gewicht, nu zij zich
in 't bezit wist van een werkelijk
geheim, waarvan niemand anders wat
vermoeddemaar zij was te zeer een
pleegkind van Susan Talbot, om niet
tevens eenigen afkeer te gevoelen
van het denkbeeld, dal zij tegenover
Babington enne valsche rol zou ver
vullen. Zij had werkelijk met hem
op, en haar hart klopte warm voor
hem als voor een waar vriend harer
zoo hoogst onrechtvaardig behandel
de moeder, zoodat hel haar te wree-
der voorkwam, hem met valsche hoop
te misleiden. Maar in dit briefjen
werd haar verzocht eene werkelijke
dienst aan hare moeder te bewijzen
De arme Cis I Verslagenheid stond
op haar gelaat te lezen, terwijl zij
daar, op haar knieën liggend, in de
gloeiende asch staarde, nu en dan met
ee° blaaspijp hel vuur aanwakkerend,
tol dat Nat, hel hoofd der „oude
brompotten van huisbedienden," bin
nenkwam om de talel te dekken, en
uitriep: „zoo, Miss CisMevrouw be-
derlt je waarlijk, dal zij je daar maai
laat soezen en droomen hij het vuut
van den haard, totdat je gezicht zoo
rood is als Mylady's nieuwe hoepel
rok, terwijl zij zelve hard werkt als
een keukenmeid!"
HOOFDSTUK XX.
Een verwikkeling.
'I Was een regenachtige middag in
de maand November. Het middag
maal was afgeloopen, hel groote hout
vuur goed voorzien, en Mrs. Talbot
zat daar aan het hoofd van hel vrou
welijk personeel van haar gezin en
liet het oog gaan over aller arbeid
met naald en spinrokken. Zij had haar
ietwat weêrbarstigen zoon Edward
onder handen genomen, en liet hem
aan zijn vader toonen, hoe goed hij
het pièce de résistance van de fami
lie, de Kroniek van Fabyan, kon le
zen; en 'de jongen, met een elle
boog aan weêrszijde van den groolen
foliant, op de tafel leunend, worstelde
zich door de rampen van Koning Ste
phen's tijd heenintusschen was Mr.
Talbot, nadat hij gedurende eenige
minuten den kop van zijn groolsten
hond gestreeld had, op zijn gemak
in zijn stoel gaan zitten en in slaap
gevallen. Cicely, die zat te spinnen,
bewoog maar langzaam hand en voet,
en verdiepte zich in gepeins over al
de vreemde ervaringen, welke de zo
mer voor haar had opgeleverd, en zij
vroeg bij zichzelve, of wellicht al ha
re grootheid niets meer dan een droom
was geweest, dan wel of er iets zou
vooi vallen, waardoor zij zich weder
in den toestand eener prinses zou
verplaatst zien. Het katjen, dal aan
hare voeten lag, zag blijkbaar het
spinnewiel voor een zich traag bewe-
gend gedierte aan, 't welk het meen
de te kunnen belooveren door het
onafgebroken aan te staren, en hel
nu en dan eens aan te raken met
het uiteinde van zijn gestreepten
staarten Mrs. Susan werd slechts
wakker gehouden door de inspanning,
waarmede zij bezig was Dick's wam
buis van het vorige jaar voor Ned
pasklaar te maken.
Opeens begonnen de honden bui
ten ie blaffen, de honden binnen
slaken de ooren op, Ned hield met
een blij gezicht op met lezen, en zijn
vader maakte zich onbewust aan het
spreken van onwaarheid schuldig,
door te zeggen: „ik slaap niet, jon
gen, lees inaar voortmaar hij werd
toch geheel wakker, toen het getrap
pel van paarden zich liet hooren;
Ned vloog naar buiten naar de voor
poort, en kwam nog juist bij tijd
genoeg, om het paard vast te hou
den van een der twee heeren, die,
met de mantels over de hoofden,
voor de deur bleven stilstaan. Hij hielp
hen in het portaal zich van hunne
mantels ontdoen, en begroette toen
William Cavendish en Antony Babing
lon.
„Wil Mrs. Talbot het ons vergeven,
dat we met onze rijlaarzen binnen
komen?" sprak de eerste. „We ko
men siechts van het Heerenhuis, en
we hebben bijna al den tijd op hel
gras gereden."
Hunne verontschuldigingen wer
den aangenomen, ofschoon Susan
liever gehad had, dat Mr. Wiliiam een
anderen kameraad meêgenomen had.
Evenwel, op zulk een middag was
elke alwisseling welkom, vooral voor
het jonger.,' volkjen, en er werd ruim
te voor hen gemaakt in den kting, en,
overeenkomstig de gastvrijheid dier
dagen, werd beiden een beker kana
rie-wijn aangeboden, om hen te ver
warmen na den rit, terwijl er ook
een gebracht werd voor den heer
des huizes, om hun toe te drinken
een overblijfsel uit de barbaarsche
tijden, toen zulk „toedrinken" noodig
werd geacht, om te toonen, dat de
den gasten aangeboden drank niet
vergiltigd was.
Will Cavendish deelde toen mede,
hoe er dien morgen een postbode
van Wingfield bij zijn stiefvader aan
gekomen was, bij wien Babington
zich onderweg gevoegd had (veilig
heidshalve gal men er destijds altijd
de voorkeur aan, in gezelschap te
reizen), en dat, daar er een pakjen
van Sir Ralf Sadler voor Mr. Richard
Talbot was, hij het kwam brengen,
vergezeld van zijn vriend, die verlang
de zijn kompliment te maken aan de
dames.
Wordt vervol(/d).
Gedrukt by DE EK VEN
LOUSJEa, te Haarlem.