dat zij zich schuldig gevoelde, omdat
zij de geheele waarheid voor hem
verborgen hield, welke hem tot inzicht
zou hebben gebracht, hoe bedriegelijk
de hoop was, welke hare moeder
geen bezwaar maakte, uit eigen be
lang, aan te moedigen.
Arme Cicely! Zij had niet genoeg
koninklijke opvoeding ontvangen, om
alle onderdanen als niets dan pion
nen op het schaakbord van den mo
narch te beschouwenen zij gevoelde
zich blijkbaar ongelukkig om Babing-
ton's liefde voor haar, en zoo weinig
kon zij zich verheugen over haar
eersten triumf als vrouw, dat de Ko
ningin verklaarde, dal de Natuur haar
voorbeschikt had voor het klooster,
waaraan zij maar ternauwernood ont
komen was; en, hoeveel waarde ook
het bericht had, dal door haar werd
overgebracht, nooit werd haar in
vertrouwen de inhoud der briefwisse
ling medegedeeld. Toen Maria naar
Charlley verhuisd was, kwam het
biervat met den valschen bodem in
gebruik, doch alleen de sekretarissen
Nau en Curll waren volledig bekend
met de berichten, die op deze wijze
werden overgebracht. Met Cicely
werd weinig meer over Babinglon ge
sproken.
Troostrijk echter was het voor
Cicely, toen zij nog vóór het einde
van dezen zomer hoorde, dat Antony
Babinglon gehuwd was met eene
jonge dame, die de Graaf voor hem
uilgekozen had. Zij hoopte, dat dit
huwelijk hem zijn gevaarlijke lielde
voor haar mocht doen vergetenmaar
toch deed een weinig heimelijke ijdel-
heid haar gelooven, dat het meer
een huweljjk om geld, dan wel een
huwelijk uit liefde geweest was.
HOOFDSTUK XXIII.
Koningin Elizabeth.
't Was in 't midden van den zomer
van het jaar 1586, dat Ilumlrey en
zijn jeugdige broeder Richard, mei
breedgerande, met lange pluimen
versierde strooien hoeden op hel hoold,
zich weder te Londen bevonden. Dick
was veel langer gewoiden en zager
vrij wat schraler uit, dan toen zij
vertrokken. Want toen, na een uitstel
van vele maanden, de expeditie met
de vloot toch had plaats gehad, had
hij aan de koorts geleden, gedurende
den aanval op Florida door Sir Fran
cis Drake's vloot; en nog juist bij
tijds om hem het leven te doen be
houden, waren zij naar Engeland
teruggekeerd. Ofschoon Humfrey uil
getrokken was als niets meer dan lui
tenant, was hij teruggekomen als
kommandant van een schip, en hij had
zich een goeden naam verworven
door de uitnemende lucht, welke hij
onder zijne manschappen wist te
handhaven, door zijne redzaamheid
en persoonlijke dapperheid. Zijn schip
had echter zoozeer geleden, dat het
nauwlijks meer zeewaardig mocht
heelen, toen de vloot de haven van
Plymouth binnen liepen Sir Francis,
het noodzakelijk oordeelende, de vloot
in hel dok te brengen en de beman
ning af te danken, had den jeugdi
gen Kapitein Talbot uitverkoren om
naar Londen te rijden met zijne dé
pêches voor Hare Majesteit.
Deze kommissie viel natuurlijk zeer
in den smaak der broeders, die
brandden van verlangen om iets van
huis te hooren, en om te welen te
komen, hoe het met Cicely ging, daar
zij geen enkel bericht ontvangen had
den, sedert zij in Januari van Ply
mouth waren uitgezeild, na welk
vertrek zij den Spanjaard in Europa
en in West-Indië hadden geplunderd,
maar geen brieven van huis hadden
ontvangen.
Zij reden per post naar Londen
en wisselden voor 't laatst van paarden
te Kensington, op een prachtigen
Juni-avond, terwijl de zon den top
van den toren der St. Paul's Kerk
bescheen, waarna zij zoo vlug zij
konden, de velden overstaken, in de
hoop, dat zij het Strand mochten be
reiken, nog tijdig genoeg om den
avond-maaltijd te kunnen gebruiken
in de woning van Lord Shrewsbury,
die, ook al was Mylord afwezig, altijd
gastvrij open stond voor allen, die
den naam Talbot droegen. Ook was
het indedaad niet veilig, na het vallen
van de duisternis onderweg te zijn,
want de omtrek van Londen was
vol van allerlei soort van verkeerd
volk, van straatroovers en beurzen
snijders, die wel eens konden komen
opdagen, in te grooten getale zelfs
voor de twee jonge edellieden en de
twee dienaren, die overgebleven waren
van de vier vrijwilligers uit Bridge-
field, die met hen uitgetrokken waren.
Zij reden juist voorbij Westminsler,
waar de Abdy, de Hall en de St.
Stephen's Kapel en de daarbij behoo-
rende gebouwen, verrezen in hun eer
waardige maar vlekkelooze schoon
heid, te midden van de velden en
het prachtig geboomteen een aantal
jongens van Westminster, met hunne
barrellen, tabberds en gele kousen,
kwamen naar buiten loopen met den
kreet, die Dick om van llumfrey
niet te spreken altijd vleide, of
schoon hij zich poogde aan te stellen
alsof hij er niet om gaf: „Zeelui!
Zeelui uit de WestHoera voor den
dapperen DrakeWeg met den Spaan-
schen Don!" Wani de kleeding en
de wapens der zeelieden waren wel
bekend en stonden hoog aangeschre
ven.
Twee ol drie heeren, die op den
weg liepen, wendden zich om en
zagen op, en de jeugdige zeelieden
herkenden oogenblikkelijk een bekend
gelaat. Van weerskanten klonk een
kreet„Antony Babinglonen „Hum
frey Talbot!" en daarop werd on
middellijk een wanne handdruk tus-
schen de twee oude kameraden ge
wisseld.
„Welkom thuisriep Antony uit.
„Is alles wel met je?"
„Zoo wel als 't maar hoeft," ant
woordde Humfrey. „Hebt ge binnen
kort ook iels van vader of moeder
vernomen
„Alles was wel bij hen, toen ik
het laatst van hen hoorde," ant
woordde Antony.
„En Cis mijne zuster bedoel
ik liet Dick zich hooren, onbewust
de vraag uitende, die Humfrey op de
lippen brandde.
„Zij is nog altijd bij de Koningin
der Schotten, te Charlley," antwoord
de Babinglon.
„Charlley, waar is dat? Is dat
een andere plaats voor hare gevan
genschap
„'I Is een Kasteel van Mylord van
Essex, niet ver van Lichfield," ant
woordde Antony. „Zij hebben haar
van 't jaar daarheen gezonden, nadat
zij haar bijna vermoord hadden door
het vochtig en ellendig verblijf dat
zij te Tulbury had."
„Wie? Onze Cis toch niet?" vroeg
Dick.
„Neen," antwoordde Antony, „haar
krachtig en jeugdig gestel heeft er
niet onder geleden maar ik be
doelde de vorstin, die al zoo lang een
prooi des lijdens geweest is."
„Is Sir Ralf Sadler nog steeds met
hare bewaking belast?" vroeg Hum-
frey.
„O neen. Hij was naar 't oordeel
van den Raad een veel te goedhar
tig cipier. Ze hebben haar Sir Amias
Paulelt lot bewaker gegeven, een
Puritein en Leicesteriaan van 't ergste
soort, die zoo hard is als een on
derste molensteen en bijna even dom,"
zeide Babington, met een veel be-
teekenend lachjen, dat een zijner
medgezellen, een klein persoon met
een onbeduidend voorkomen, in 't
zwart gekleed als een notaris, scheen
te verontrusten. „Mr. Babinglon,"
sprak hij, „vergeef me, dat ik u in
de rede val, maar we zullen Mr.
Gage met den avondmaaltijd op ons
laten wachten."
„Maak u niet ongerust, Mr. Lang-
ston," zeide Babington, die in een
soort van opgewondenheid verkperde.
„dit zijn bloedverwanten van u, zoons
van Mr. Richard Talbot van Bridge-
field, van wien gij mij dikwijls gezegd
hebt, dal ge familie waart."
Mr. Langslon werd aldus genood
zaakt te voorschijn te komen, hand
drukken te wisselen met de jeugdige
reizigers, hen welkom thuis te heeten,
en hen met zijne komplimenten aan
hunne waardige ouders te belasten;
en Babinglon, in zijn opgewonden
heid, noemde de namen zijner twee
metgezellen Mr. Tichborne, een
knap en aanvallig jonkman met een
ietwat droefgeestig voorkomen, en
Kapitein Fortescue, een biavo met
grooten baard en knevel, geheel naar
den laalsten smaak uitgedost, met
een lange veêr op zijn Spaanschen
hoed, en met een korten grijzen,
van zilver belegsel glinslerenden man
tel om. Humfrey beantwoordde hunne
begroeting, maar was even bli,de als
zij 't blijkbaar waren, toen zij met
Babington zich verwijderden en de
broeders hun weg lieten vervolgen,
nadat Antony hen uitgenoodigd had,
hem zoo spoedig mogelijk een bezoek
te komen brengen.
,,'t Is nog vóór den avond-maaltijd,"
merkte Dick snugger op, „anders
zou ik zeggen, dat Mr. Antony een
goed glas kanarie-wijn gebruikt had."
„Meer waarschijnlijk is het, dat
een of andere gril hem wat opgewon
den doet zijn. 't Kan ook wezen,
dat het alleen komt, omdat hij mij
nu weder ontmoet, nadat we hel
toen zoo aan den stok gehad hebben
inet elkander," zeide Ilumlrey. „Hij
is een brave en goedhartige vent,
maar hij is onbezonnen in de hoogste
mate."
„Ilumlrey," hernam zijn broeder,
en hij kwam dichter bij hem rijden,"
noemde hij dien snuiter in 't zwart
niet Langslon?"
„Ja, dat was Culhbert Langslon.
Ik heb wel van hem gehoord. Dat
is geen goed kameraad voor zoo'n
zwakhoofdig jong mensch."
„Humfrey, het is zoo al wilde
vader 't niet gelooven, toen ik het
zeide zijn houding en zijn oogop
slag waren mij bekend hij kijkt
precies zoo uit zijn oogen, ais die
vergiftige kleine slang, die de oorzaak
is geweest van den dood van den
armen Foster. Hij is dezelfde als die
heks Tibboth, en ook dezelfde als die
persoon met de halssnoeren en arm
banden, die hel Cis en mij te Buxton
zoo lastig maakte."
De jeugdige Dick had op reis er
al meermalen blijk van gegeven, dat
hij een scherp oog bezat om personen
te herkennen, en zijn broeder sprak
daarop met zachte slem„dan vrees
ik, dat Mr. Antony op weg is om
zich zeiven in ongelegenheid te bren
gen."
„Zie, zij gaan de stoep op van
dal huis daar ginder, met dal gebeeld
houwde balkon, en een ander per
soon heeft zich bij hen gevoegd! Ik
mag de uitdrukking zijner oogen niet
lijden. Hij doet me denken aan een
dier hardvochtige cavaliers uit de Ne
derlanden."
„Aan een dier lieden, die medelij
den en geweten daar hebben achterge
laten, zeide Humfrey, terwijl hij een
bezorgden blik wierp op het Iraaie
huis met zijn ouderwetschen gevel,
en zijn over den weg heen gebouwd,
met hout beschoten front, en 't was
hem aan te zien, dat hij er in zijn
hart aan twijfelde, ol' het wel ver
standig zou wezen, aan de uitnoo-
diging van zijn ouden speelkameraad
gehoor te geven, terwijl hij er toch
naar smachtte iets er van te weten
te komen, op welken voet de jonkman
met Cicely stond.
Een kwartier later hadden zij de
poort van Shrewsbury-House bereikt,
waar de portier een der dienaren
bleek te zijn, die vroeger te Sheffield
geweest waren, zoodat hij hun met
blijdschap toegang' verleende. Mylord
de Graaf was in Yorkshire, zeide
hij, maar Mylord en Mylady Talbot
waren thuis, en zij zouden zich ze
ker verheugen hen te zien, en Mr.
William Cavendish was ook thuis.
Op het binnenplein kwamen eenige
knechts toeschieten om zich met de
zorg voor hunne paarden te be
lasten, en toen het bekend werd,
dat de zoons van Mr. Richard uit
Indië waren gekomen, kwam Will
Cavendish de stoeptrappen afsnellen,
om hen met groote opgewondenheid
te verwelkomen en te omhelzen, ter
wijl Lord Talbot in de deur van de
groote zaal verscheen, om hen wel
kom te heeten. Deze groote Londen-
sche huizen, die nog niet geheel en
al hun naam van hótel of herberg
verloren hadden, verschaften indedaad
vrij logies aan al de leden der familie,
die een bezoek aan de stad kwamen
brengen, en vooral aan reizigers als
deze, die bericht brachten van grool-
sche nationale heldendaden.
Zeer spoedig nadat Gilbert wettige
erfgenaam was geworden, waren er
oneenigheden ontstaan tusschen zijne
vrouw en hare moeder, de Gravin.
Lord Talbot had veel van de def
tige bevalligheid zijns vaders, en zijne
vrouw was eene fijnbeschaafde dame.
Zij verwelkomden op hartelijke wijze
de twee jongelieden, die van jongens
mannen geworden waren. Mylady ver
schoonde het met een glimlach, dal zij
in hun rijgewaad waren, en, zoo spoe
dig zij zich wat ontdaan hadden van
hel stof van de reis, namen zij plaats
aan de tafel, en werden zij uitgenoo
digd verslag te geven van de helden-
leiten, waaraan zij deel genomen had
den, terwijl zij in ruil daarvoor hoor
den van Lord Leicester's bedrijven
in de Nederlanden, en van de schit
terende daden der Stanleys te Zutphen.
Lord Talbot beloofde Humfrey den
volgenden dag naar Richmond te ge
leiden, om hem daar voor te stellen
aan Hare Majesteit, zoodra hij zich
eene voegzame kleeding zou hebben
aangeschaft, waarin hij zich wel als
zeeman zou vertoonen, maar door
welke hij geen gevaar kon loopen,
Harer Majesteil's ontevredenheid te
verwekken, als verloor hij door slor
dige achteloosheid den aan de Ko
ningin verschuldigden eerbied uit hel
oog.
Zij bevestigden wat Babinglon ge
zegd had betreffende de verhuizing
van de Koningin der Schotten, en
hoe zij een anderen bewaker had
gekregen. Wat Cicely betreft, zij wa
ren in den laalsten lijd zoo weinig
te Sheffield geweest, dat zij haar bij
na vergelen hadden, maar zij dachten,
dat, indien zij nog op Charlley was,
er geen bezwaar tegen beslaan zou,
dat haar broeders op hun reis naar
huis een onderhoud met haar had
den, indien het hun de moeite waard
was, met dat doel een omweg te ma
ken.
Humfrey verhaalde, hoe hij Babing
lon in Westminsler ontmoet had, en
Lord Talbot deed eenige vragen be
treffende Babington's metgezellen, er
bij voegende, dat er vreemde verha
len en vermoedens in omloop waren,
en hee hij vreesde, dat de jonkman
zich wilde verzetten tegen den be-
slaanden stand van zaken, en dal hij
heulde met de Papisten. Dick kon
zich haast niet bedwingen, en was
op het punt mededeeling te doen van
't geen hij meende te hebben opge
merkt, maar een wenk zijns broe
ders, die Babington niet in ongele
genheid wilde brengen, legde hem
het zwijgen op.
IVordb vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.