BRIDE VAN SCHOTLAND.
mm
Uit het Engelsch van Charlotte Yonge.
45
Hij verdween door eene deur, die
"ij achter zich sloot, en na eenige
°ogenblikken kwam haastig en steels-
ëewijze een ander persoon, met een
^ruinen mantel om, door diezelfde
deur het vertrek binnen. Hij had den
mantel, die hem anders tot over de
kin zat, een weinig laten zakken, in
de verwachting, dat er niemand in de
kamer zou zijn, en blijkbaar ontstelde
hij even, toen hij de beide jonge
lieden daar zag staan. Hij verwijderde
zich onmiddellijk, maar niet zoo spoe
dig, of Ilumtrey had tijd gehad om
hem te herkennen en te zien, dat hij
niemand anders was dan Cuthbert
Langston, bijna de laatste persoon,
dien hij ten huize van Sir Francis
VValsingham zou verwacht hebben.
Terstond daarop kwam Cavendish
terug.
„Sir Francis kon Kapitein Talbot
niet ontvangen, en verzocht, dat men
hem dit niet ten kwade zou duiden,
en dat hem de brief zou overgege
ven worden."
„'t Is niet anders," zeide Caven
dish, op een beschermenden toon, die
voor iemand, die nog zoo jong was,
wel wat aanmatigend mocht heeten.
„Hij had, toen ik met hem over je
gesproken had, je gaarne te woord
gestaan, indien niet juist die Maude
gekomen was met eene boodschap,
die geen uitstel kon lijden. Ge zult
dus best doen met den brief maar
aan mij toe te vertrouwen."
„Maude," herhaalde Humfrey.
„Noemde die man zich Maude lk
had er een eed op durven doen, dat
het Cuthbert Langston, mijns vaders
neef was."
„Dat kan wel 't geval zijn," zeide
Will, ,,ik zou onder eede niets aan
gaande hem willen getuigen, behalve
dal hij de grootste en bruikbaarste
aller nog niet opgeknoopte schurken
is."
Dit gezegd hebbende, vei wijderde
Will Cavendish zich met den brief.
Hem was waarschijnlijk in vertrou
wen iets medegedeeld, want toen hij
terugkwam, was hij er blijkbaar
grootsch op, dat hem een staatsge
heim bekend was, dat hij voor geen
geld van de wereld wilde verraden,
terwijl hjj toch gaarne zijn ouden
kameraad wilde doen merken, dal er
zoo'n geheim bestond.
Humfrey vroeg, of hy aan mijnheer
den Sekrelaris iets gezegd had van
den man in Richmond Park.
„0, maak je maar niet ongerust
Het is hem bekend," antwoordde de
ontluikende staatsman. „Ge moet
weten, een man als die Francis heelt
tienduizend middelen om ergens ach
ter te komen, welke een eenvoudig
zeeman gelijk gij zijt nooit zou ver
moeden. Ik vond, toen ik mij het
eerst met staatszaken ging bezig
houden, het zelf vreemd, maar hij
had overal oogen en ooren, evenals
het kleed der Koningin op haar por
tret. Mannen van den Geheimen Raad,
ziet ge, moeten niemand te gering
rekenen, want de laaghartigste en
gemeenste schurken blijken dikwijls
de lui te zijn, die de beste diensten
kunnen bewijzen, precies zooals de
bandrekel het spit kan doen draaien
en den vos kan opdelven, wanneer
uw hond van edel ras niets kan doen
dan buiten staan blaffen."
„Is deze Maude, of Langston, zulk
een rekel?"
Cavendish trok een gezicht, als om
iets uittedrukken, waarvoor hij geen
woorden kon vinden, en zeide: „Zei-
det gij niet, dat hy een bloedverwant
van je was? Toch niet van den kant
der Talbots?"
„Neen, van den kant mijner moe
der. 't Verwonderde mij te meer
hem hier Ie zien, daar hy dat kreu
pele been opgeloopen heeft in den
opstand van het Noorden, en men
hem altijd als een verkapten Papist
beschouwd heeft."
„Wel, wel! Maar ziet ge niet in,
mijn eerlijke Humfrey, dat het juist
dat is wat hem uiterst bruikbaar
maakt voor het doel, dat wij beoo-
gen?"
,,Ge bedoelt, begrijp ik, dat hy een
dubbele verrader en spion is
„We gebruiken ten bureele van
den Geheimen Raad niet zulke barre
woorden, als gij op het dek van je
schip, waarde vriend," sprak Caven
dish. „We hebben, ziet ge, onze ge
heime spionnen, in dienst der Ko
ningin. Dat is vuil en smerig werk,
maar ge kunt geen vos uitdelven,
zonder je vingers te bezoedelen, en
als ge er aantreft, die bereid zijn,
zulk een werkjen op zich te nemen,
welnu, laat hen het doen!"
„Bestaat er dus eene samenzwe
ring?"
„Stel je tevreden met hetgeen ge
vernomen hebt, Humfrey! Ge zult er
later genoeg van hooren. 't Is eene
schandelijke, bloeddorstige, yselijke
samenzwering, erg genoeg om ieder,
die er zich ineê ingelaten heeft, aan
de galg te brengenen toch eene,
waarvoor men zich in veiligheid ge
steld heeft, zoodat zij geen kwaad
kan aanrichten evenals de don-
derbos van den armen Hal, die nooit
ontploffen wilde, behalve dan toen
zij uiteen barstte en hem zeiven in
stukken en flarden deed spatten.
Will gevoelde, dat hij juist genoeg
gezegd had, om Humlrey hoog te
doen opzien bij zijne staatsmanswijs
heid en by het gewicht van zijn per
soon, en 't speet hem niet, dat er
iemand binnenkwam, waardoor hij
verhinderd werd verder te spreken,
voordal hij wellicht iets gevaarlijks
gezegd had. 't Was Frank Pierre-
point, die Dick's schoolkameraad ge
weest was, en verrukt was hem te
zien. Humfrey zou een dag langer
te Londen vertoeven, voor 'l geval
dat Walsingham mocht verlangen hem
te spreken, en dan zou hij Dick hel
een en ander van Londen laten zien,
waartoe hun op hunne reis naar
Plymouth de gelegenheid ontbroken
had.
De Kathedraal van St. Paul was
zelfs toen reeds eene merkwaardig
heid van Londen, welke alle Engel-
schen verwacht werden gezien te
hebben, en de broeders begaven zich
daarheen op weg, vergezeld van Frank
Pierrepoint, die zich aangeboden had,
hun tot gids te strekken. Hadden de
jongelieden de plek gezien omstreeks
hel begin der eeuw, zij zouden het
een treurig schouwspel gevonden heb
ben, want ontwijding en heiligschen
nis hadden hier onbelemmerd huis
gehouden, met een enkelen worp der
dobbelsteenen was hel prachtige klok
kenspel verdobbeld geworden, de
boekerij was ten eenenmale vernield,
het kostbare zilverwerk versmolten,
en wat een hebzuchtig fanatisme nog
gespaard had, was verder verwoest
door een vreeselijken brand. Thans
had Bisschop Bancrolt zijn uiterste
best gedaan om alles zooveel mogelijk
weder te herstellen, en de oude toren
spits was vervangen door een houten,
maar er waren nog veel bouwvallen
en sporen van verwoesting overal
zichtbaar in den omtrek van de plaats,
waar het beroemde achthoekige ge
bouw stond, St. Paul's Cross geheeten,
waar builen's huis gepreekt werd
voor een gehoor, bestaande uit per
sonen van allerlei rang. l)it gebouw
was van hout en werd in tamelijk
goeden staat gehouden. Op eenigen
afstand strekte het schip der Kathe
draal zich uit in al zijne lengte,
liet grootste in Engeland. Twee rijen
deuren, vlak tegenover elkander aan
de Noord- en Zuidzijde, hadden er
een doorgang van gemaakt in zeer
oude lijden, in weêrwil van het verzet
der geestelijkheid; en omstreeks dezen
tijd was „Hertog llumfrey's wandel
plaats," bij de graftombe van Hertog
Humfrey Stafford, zooals de twaalf
grootsche Normandiesche nissen van
dit ongeëvenaarde kerkgebouw ge
noemd werden, de uilverkoren ver
gaderplaats van de geestige lui in
Londen; en 't was te vreezen, dat
dit, meer dan de architektuur, de
hoofdgedachte was, waarvan de hoof
den der jongelieden waren vervuld,
toen een Babel van vreemde geluiden
hun oor trof „een stil gedruisch als
het gegons van bijen," zooals het door
een tijdgenoot beschreven werd, of,
zooals Humfrey zeide, als het geraas
der zee in eene groote holle spelonk.
Eene bende koorjongens stond op den
uitkijk bij de deur, om een aanval
te doen op ieder, die daar met sporen
binnenkwam, om hun sporengeld te
heffen, en een heer, op wien zij dus
een aanval gedaan hadden, trachtte
zijne beurs te beveiligen door den
jongsten koorjongen uit te noodigen
zijn toonladder te zingen.
Niet ver vandaar was een pilaar,
rondom welke een troep mannen
stond, waarvan sommigen een ruw,
anderen een schurkachtig voorkomen
hadden, met blauwe rokken, korte
zwaarden en schilden, zooals die door
dienstknechten gedragen werden. Zij
stonden daar te wachten, of ook dé
een of ander hen in dienst wilde ne
men, als op een markt, en twee of
drie overeenkomsten van dien aard
werden met luider stem aangegaan.
In den middenvleugel liepen heeren
met sierlijke gepluimde hoeden op het
hoofd, juweelen in de ooren, stijve
halskragen, Spaansche mantels, zijden
wambuizen, fluweelen broeken, strik
ken op de schoenen, op en neder. Som
migen dezer deden hun uiterste best
om hun aanvalligheden ten loon te
spreiden, andere redeneerden over het
nieuws van den dag, want „Paul's
Walk" was de Bond street, de Row,
de Tattersall's, de Club van Londen.
Twaalf notarissen zaten daar aan
hunne tafels, om voor anderen brie
ven te schrijven, somtijds ook om
rechtsgeleerden raad te geven, en
kosteloos vermaakten zich dikwijls
degenen, die stonden te luisteren
naar de onzinnige lastgevingen hun
ner kliënten. In de zijvleugels dreven
paardenkoopers, geldwisselaars en
allerhande soort van kooplui hun
handel. Lieden met een ongunstig
voorkomen, die daar eene vrijplaats
hadden en er dus builen het bereik
hunner schuldeischers waren, zwier
ven daar om Humlrey Stafford's graf
tombe ronden de waarschuwing van
den jongen Pierrepoint, dal zij op
hunne beurzen moesten passen, was
blijkbaar niet noodeloos, want een
buitenman, die zoo juist de zijne ver
loren had, riep luide om recht en
werd braaf uitgelachen om zijn on-
noozelheid, waarmee hij scheen te
verwachten, dat hij zijne beurs terug
zou krijgen.
„Ziel ge dit?" sprak eene stem in
Humfrey's onmiddellijke nabijheid, en
hij voelde gelijkertijd, dat iemand de
hand op zijn arm legde: 'l was Ba-
bington, uitgedoscht in de fraaie
kleedij van een der lanterlanters.
t Is een treurig gezicht, waar
over mijne moeder zich zeer bedroe
ven zou," antwoordde Humlrey.
„Mijne Moeder, de Kerk, voelt zich
bitter gegriefd," sprak Antony. „Daar
toe hebt gij ons gebracht met uwe
zoogenaamde godsdienst" liet hij et-
op volgen, en hij wist niet of was
vergelen, dal deze ontwijding en ont
heiliging even ergerlijk was geweest
vóór de Reformatie. „Maar alles zal
spoedig anders zijn," voegde hij er
aan toe.
„Sir Thomas Gresham's Nieuwe
Beurs heeft al het handeldrijven op
deze plaats vermindert, naar men
zegt," merkte Humfrey op.
„Och wat," zeide Antony; „op zulk
eene dwaasheid had ik hel oog niet.
Dat was één steen reinigen, terwijl
het geheele gebouw ergerlijk onrein
is. Neen! Er zal binnen kort wraak
genomen worden op deze ontheili
ging. De reiniger zal komen, en de
glorie en de schoonheid van het ware
geloof zal zich hier weder vertoonen
als van ouds, toen onze vaders zich
bogen voor het Heilige Kruisbeeld,
in plaats van het omver te rukken."
Zijn oog fonkelde door een geestdrift,
die Humfrey wel wat onstuimig vond,
waarom hij dan ook zeide„stildit
zijn geen dingen, waarover zoo ge
sproken mag worden."
„We kunnen veilig spreken," her
nam Babington, hem met zich trek
kende naar de kapel van Sir John
Beauchamp's graftombe. „Verontrust
je maar niet over DickPierre
point kan hem geleiden," en Hum
frey zag hunne gestalten, blijkbaar
verdiept in het luisteren naar het
loven en bieden op een paard. „Ik
heb je zaken van gewicht mede te
deelen, Humfrey Talbot! We zijn oude
kameraden geweest, en hebben dien
kinderlijken wedijver gekend, die in
warme genegenheid verandert, als men
op mannelijken leeftijd zich tegenover
gevaren geplaatst ziel."
Humfrey herinnerde zich, hoe zij
gescheiden waren, strekte zijn hand
uit, ten bewijze dat hy gevoelig was
voor de vriendelijkheid, die hem be
toond werd.
„Ik zou je gaarne willen redden,"
hernam Babington. „Hoewel ge een
keltter en mededinger van me zijl,
kan ik toch niet anders dan genegen
heid voor je gevoelen. En, als ge
moest omkomen, zou ik liever willen
dal ge omk vaaml in een eerlijk ge
vecht te zee of te land, dan dat ge
overvallen werd door het vonnis, dat
voltrokken zal worden over allen,
die onze ware en wettige soevereine
vervolgen."
„Hartelijk dank voor je welwillend
heid, Tony," sprak Humfrey, en hij
sloeg zyn ouden kameraad aandachtig
gade, om te zien, of deze wel goed
bij zijn zinnen was, ofschoon hy zich
toch ook zeer goed herinnerde, wal
er gezegd was aangaande samenzwe
ringen, die men op 't spoor meende
gekomen te zijn.
„Gij meent dat ik raaskal," zeide
Antony, glimlachend over de uitdruk
king van verslagenheid, die zich ver
toonde op het gelaat zijns ouden
kameraads, „maar ge zult te laat ge
waarworden, dat ik waarheid spreek,
wanneer de legerscharen der Kerk
den naam komen wreken, die onder
ulieden ontheiligd is geworden!"
„Ge bedoelt de Spanjaarden, ver
moed ik," sprak Humfrey op koelen
toon. „Het moet wel ver met je ge
komen zyn, dat ge kunt hopen, die
duivels dit vreedzame land te zien
overvallenmaar, door Gods zegen
hebben wij ze vroeger kunnen kee-
ren, en ik vertrouw, dat we dat
weder zullen kunnen doen."
„Ge spreekt van Gods zegen! Zie
op Zyn Huis!" zeide Babington.
,,'tls meer waarschijnlijk, dat Hij
eerlijke mannen zal zegenen, die
strijden voor hunne Koningin, voor
huis en haard, dan verraders, die
bloedhonden in 't land wenschen
te halen, om daardoor hun zin te
krijgen
„Hij moet verheerlijkt worden dooi
de voltrekking van het oordeel, en
alzoo moet het aanvangen 1" ant
woordde de jonkman. „Maar ik zou
je gaarne willen redden, Humfrey,"
liet hij er op volgen. „Keer gij terug
naar Plymouth, en wees gewaar
schuwd, dal ge je verre houdt van
dien kerker, waar zij, die thans ge
vangenbewaarder zijn, hun verdiend
vonnis zullen ondergaanEn zij, die
thans de gevangene is, zal weder in
het genot harer vrijheid gesteld wor
den. Wilt ge mij niet gelooven?"
vervolgde hij.
JFordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOÜSJES, te Haarlem.