BRIDE VAN SCHOTLAND. Uit het Engelsch van Charlotte Yonge. 54) „Neen, neen, ik wil zoo iels niet van mijn kind gelooven, tenzij't liet bloed der laaggeboren grensbewoners is, dat zich in haar uit." Cicely gevoelde zich ietwat overwel digd, toen zij zich dus hoorde be schuldigen van slechten smaak, terwijl zij de Koningin dalzell'de eenvoudige leven, waarover zij zich nu met zoo veel minachting uitliet, had hooren be nijden. Zij stamelde, om zich te ver ontschuldigen „mij dunkt, mevrouw, gij zoudt u er over verheugen, te welen, dat er altijd eene schuilplaats voor me open slaat, waar men mij met liefde ontvangen wil." „Met liefde! O, ik begrijp wat hel is," sprak de Koningin, op een toon van afgrijzen,,'t is die lompe zeeman, die alles bedorven heelt. Een paar wandelingen met hem in den tuin, en het dwaze meisjen heeft alle edeler gedachten over boord geworpen Mevrouw, hij heelt van liefde geen woord met me gesproken.' ,,'t Was de besmetting, kind niets dan de besmetting." .Mevrouw, ik bid „Stil, kind. Ge zult eene gevaar lijke bruid voor eiken man uit het volk zijn, en laat die gedachte, zoo niet andere gedachten ook, je ver hinderen je oogen te slaan op men- schen zooals hij. Werden ik en je broeder weggenomen, niemand zou staan tusschen u en de beide tronen 1 Wal zouden de Engelschen of Schot ten zeggen, als zij ontdekten, dat ge een eerzame burgervrouw waart, ge huwd met een van Drake s ruwe zeerooversEn ik verzeker je, t zou voor hem het ergste zijn. Ze hebben het voor verraad uitgekreten, dat een man met iemand van Koninklijken bloede zonder de toestemming van Elizabeth een huwelijk aanging. Neen, neen, zoowel om zijnent- als om uwentwil moet ge mij beloven, dat ge nooit op deze wijze uwe Konink lijke afkomst zult onteeren." „Moeder, noch bij, noch ik hebben ooit gedacht ol gesproken over zoo iets, nadat hij wist, wie ik eigentlijk was." „En geeft ge mi,j dus uw woord'.' „Ja, mevrouw." antwoordde Cicely, die er werkelijk ook nooit ernstig over gedacht had, met llumlrey te trouwen, hoewel haar vertrouwen op hem, als op een broeder en bescher mer, onvoorwaardelijk was. „Dat is goed. En zoo spoedig ik weder teruggegeven word aan mijn arme dienaren indien dat ooit gebeurt zal ik maatregelen nemen, om de nog overige Franschen naar bun eigen land terug te zenden, en dan moet mijne getrouwe Courcelles je niet verlaten, voordal ze je veilig gezien heeft onder de hoede van Madama de Lorraine of van Koningin Louise, die zelve ook eene bloedver wante van ons is, en die, naar men zegt, de vroomheid en goedhartigheid zelve moet zijn." „Gelijk gij wilt, mevrouw," zeide Cicely, en 't werd haar bijna te be nauwd bij de gedachte aan de nieuwe vreemde wereld vóór haar; maar zij begreep, dat zij niet de oorzaak moest worden, waardoor Ilumfrey in onge legenheid en gevaar geraakte. Wellicht was zij daarvan te meer doordrongen, doordat zij zag hoe bit ter hare moeder somtijds leed bij de gedachte aan hen, die bij haar lamp- spoed betrokken waren. Zij gal Ba- binglon en zijne makkers, alsmede Nau en Curll, op als verloren, en dal als een natuurlijk gevolg van de om standigheid, dat zij met haar bevriend waren geweest; en met wroeging in hel hart beschuldigde zij zich zelve, dat zij, niettegenstaande eene lang durig# ervaring geleerd bad, welke noodlottige gevolgen het na zich sleepte, als men zich met hare zaken inliet, eene briefwisseling aangeknoopt had met den levenslusligen opge wonden knaap, wiens beeld haar zoo duidelijk voor den geest stond, en dat zij hem tot dingen verleid had, die hem zonder twijfel het leven zouden kosten. „Helaas! Helaas!" sprak zij, „en toch is de vrijheid zulk een schat, dal ik alles wat ik doorgestaan heb zou kunnen vergelen, en weder op gelijke wijze zou handelen, als ik de deur van mijn kerker voor mij ge opend mocht zien. Dezen troost heb ik tenminste, wreed meisken, dat je klein hartjen niet op hem gesteld is, hoe schoon en aanvallig bij ook was en bovendien de onvoor waardelijke getrouwe ridder uwer moeder! Ach, die arme jongen Mijne ziel krimpt ineen van smart, als ik aan hem denk. Maar hij is Goddank Katholiekzijn ziel zal behouden zijn, en ik neem ine voor, honderden mis sen voor hem te laten zingen. 0, wist ik, hoe het met hem gesteld is Deze loitering, dal ik niets van hen hoor en zoo voortdurend in de vree- selijksle spanning verkeer, is de wreed ste van alle." Maria liep, aan de hevigste smart ten prooi, ongeduldig de kamer op en neêr, en alzoo verliepen de treu rige uren, en welkom was de alwis- seling, welke de eene donderbui aan bracht, die woedde in den loop van zeventien dagen, die 't was midden in den zomer eindeloos lang schenen. Cicely, die nog nooit van haar leven zoolang in huis was op gesloten geweest, zag bleek, was lus teloos en zells gemelijk tegenover de Koningin, die haar heftigheid met zooveel zachtmoedigheid en tevreden heid verdroeg, dat tiet meisjen meer dan eens, vol schaamte, bittere tranen stortte. Nadat Cicely weder eens zoo had zitten schreien, vroeg Maria met ernstigen aandrang aan Sir Walter Ashlon, dal hij hel meisjen mocht vergunnen eiken dag eene wandeling in den tuin te doen; doch hoewel de gelaatstint van den goeden land edelman duidelijke sporen vertoonde, dat hij veel in de open lucht ver keerde, gelooide hij toch niet aan de heilzame uitwerking daarvan; hij zeide, dat hij daartoe geen orders had ontvangen, en dat hij de ge vraagde vergunning niet kon geven, zonder er toe gemachtigd te zijn. Maar tegen den avondmaaltijd bracht de dienstmaagd, die de tafel kwam dekken, een groote kan binnen met aftreksel van kruiden, donker van kleur en walgelijk van smaak, welke Dame Ashton stuurde, als goed voor de zenuwachtigheid der jonge dame. „Wilt ge er ook van proeven, mijnheer?" vroeg de Koningin aan Sir Waller op den grappigen loon, dien men vroeger wel van haar ge woon was, maar dien zij in lang niet had aangeslagen. „De Booze moge me halen, als een druppel daarvan me over de lip pen komt," mompelde de ridder. „Ik ben niet verplicht voor eene kamenier te proeven!" liet hij er op volgen, het twijfelachtig latende, of zijne wei gering voortkwam uil al keer van het brouwsel zijner gade, dan wel uit hooghartigheid; en toen zeide hij, wellicht zich een weinig over zich- zelven schamende, en geneigd de schuld van zich af te werpen„'t was goed bedoeld door mijne goede vrouw, en zoo gij er liever den spot meè drijven wilt, dan het in te nemen, dan is dat mij hetzelfde." Hij liet den drank daar blijven, en Cicely wierp hel vocht bij kleine ge deelten het venster uit, en toen zij hartelijk moesten lachen over den afkeer, dien de drank blijkbaar bij den heer des huizes gewekt had, deed haar dat minstens evenveel goed, als de kamille, het duizendgulden-kruid, hel wormkruid en de andere be- standdeelen van het brouwsel hadden kunnen doen. Gelukkig kwam reeds twee dagen later Sir Waller mededeelen, dat hij niet langer de Koningin behoefde te bewaken, en dat Sir Amias Pauletl gekomen was om haar te halen. Er behoefden niet veel toebereidselen gemaakt Ie worden, want de twee dames hadden al dien tijd haar rij kleederen aangehouden; maar toen zij bij de groote deur kwamen, waar Sir Amias, vergezeld van llumlrey, haar opwachtte, verbaasde het haar eene bende ruiters te zien, allen ge wapend met helmen, zwaarden en pistolen, omstreeks honderd veertig in getal. „Waartoe is dit kleine leger onder de wapenen geroepen?" vroeg zij. ,,'t ls geschied op last van de Ko ningin," antwoordde Ashton, op zijn gewonen sluurschen loon, „en 't is ook hoog noodig in een tijd, waarin zooveel verraad gepleegd wordt!" De Koningin wendde zich tot hem met tranen in de oogen en sprak „ik ben me niet bewust me in iets tegen de Koningin vergrepen te heb ben. Moet ik naar den Tower gebracht worden?" „Neen, mevrouw, ge wordt naar Ciiartley teruggebracht," antwoordde Sir Amias. „Ik wist wel, dat ze mij niet in de gelegenheid zouden stelten mijne nicht te zien en te spreken," zeide de Koningin met eene zucht. En toen Pauletl haar het paard hielp bestij gen, hernam zij„Mijnheer, wees zoo barmhartig en zeg me, of ik al mijne arme dienaren daar zal aan treffen." „Ja, mevtouw, behalve Mr. Nau en Mr. Curll, die zich moeten verant woorden voor zichzelven en voor u. Ook kan ik u nog mededeelen, dat Curll's vrouw twee dagen geleden bevallen is." Dit bericht verontrustte Maria meer dan zij wilde laten blijken aan de aanwezigen, die haar zoo weinig liel- derijk gezind waren. Inlusschen was Ilumfrey Cis behulpzaam geweest bij het te paard stijgen, en zij vernam van hem, dat het, naar men meende, met Mrs. Curll naar wensch ging, maar dal men zich ongerust maakte over hel kindljen. 'l Was onmogelijk vele woorden te wisselen, want zij reden onmiddellijk achter de Koningin en hare twee bewakers, en Ilumfrey kon haar slechts mededeelen, dat zijn vader op Chartley geweest was en zich naar Londen begeven had maar 't was voor haar een onbeschrijfelijke verkwikking, den klank zijner stem te hooren, en te weten, dat zij iemand had, die om haar dacht en haar be schermde. De belofte, die zij aan de Koningin gedaan had, werkte slechts uil, dat zij in hem nog meer onvoor waardelijk haar broeder zag, doordat zij die andere liefde geheel en al be schouwde als iets, waarvan geen sprake kon zijn. Bij de poort zag men een treurig schouwspel een talrijke schare van bedelaars, die er allerrampzaligst uit zagen, en armen van allerlei leeftijd en inet allerlei kwalen aangehaald, die allen de handen uitstaken en riepen: „een aalmoes, een aalmoes, genadige Koningin, een aalmoes, om 's hemelswil, een aalmoes!" Maria zag met tranen in de oogen op hen neder en riep uit: „Helaas, goede menschen, ik heb niets om aan je te geven! Ik ben eene bedelares, even arm en hulpbehoevend als gij lieden!" Het geleide joeg hen op ruwe wijze uileen, terwijl Paulett haar verze kerde, dat het niets waren dan „een soort van leegloopers, wier luiheid slechts aangemoedigd werd door hare weldadigheid; en dat kon heel goed waar zijn van een zeker aantal hun ner, maar 't was voor haar een bit tere grieve geweest, dat men haai, nadat Cuthberl Langston de laatste maal haar vermomd genaderd was, verhinderd had aalmoezen te geven. Binnen den vereischten tijd had men Chartley bereikt, en het eerste wal de Koningin deed, nadat zij van haar paard gestegen was, was, zoo spoedig mogelijk een bezoek te gaan brengen aan de arme Barbara Cut 11, die toen haar ongesteldheid was toegenomen naar eene der logeer kamers overgebracht was, waar de Koningin haar thans vond, nog zeer neêrslachlig gestemd ten opzichte van haar echtgenoot, die in Walsingham s huis in strenge hechtenis gehouden werd, en wien men niet veroorloofd had haar eenig soort van bericht te zenden; en nog grooter was haar angst over haar pas geboren kinde ken, dat er niet uitzag, alsof zijn klein leventjen vele uren zou duren. Zjj sloeg kwijnend de oogleden op en glimlachte nauwlijks, toen de Koningin zeide: „zie, Barbala, daai kom ik nu bij je terug, om u en mijn petekind op te passen, opdat gij beiden in 't bezit eener goede gezondheid moogt zijn, wanneer je man terugkomt. Neen, maak je over hem niet ongerust 1 Ze kunnen hem niets doen. Hij heelt zich aan geen overtreding schuldig gemaakt en is bovendien Schotsch onderdaan. Mijn zoon zal schrijven en zijn aanspraken op hem doen gelden," verklaarde zij met zooveel voorgewend vertrouvven op haar gelaal, dat een zweempjen van hoop zich op hel fletsche gelaat van Barbara vertoonde, en de angst voor haar kind trad nu geheel bij haar op den voorgrond. „We willen haar dadelijk lalen doopen," sprak Maria, zich tol de naastbij staande hofdame wendende. „Ga naar Sir Amias en verzoek hem namens mij, dat hij dadelijk zijn ka pelaan zende, om mijn petekind te doopen." Sir Amias stond in de gaanderij op de terugkomst der Koningin te wachten, en was vrij wat uil zijn humeur, omdat het lang wegblijven van Maria hem verhinderde zich aan den avondmaaltijd te zeilen. Boven dien had zijne partij een krachtigen afkeer van het doopen in huis, daar naar hun opvatting het gewichtige punt van den doop was de openbare handeling, verricht door verantwoor delijke personen, terwijl ook het denk beeld van hel doophefferschap van een Roomsch Katholiek hen evenzeer ergerde. Daaimn antwoordde hij op onhoffelijke wijze, dal hij geen an deren doop wilde dulden dan in de Kerk, in tegenwoordigheid van de gemeente, met zuivere Protestantsche doopheffers. „Zegt hij dat?" riep Maria uit, toen hel antwoord aan haar werd overgebracht. „Neen, mijn arm klein- tjen, ge zult niet builen het Ko- ninkrijk der Hemelen gesloten worden tengevolge van zijn onbeschoftheid!" En het kindeken op haar schoot nemende, dompelde zij haar hand in de kom met water, die voor den kapelaan was gereed gezet, en doopte hel kind, waaraan zij haar eigen naam „Maria" gaf. Hel beslaande Gebeden-boek was opzettelijk gemaakt, om den doop door leeken en den doop door vrou wen te voorkomen, op uitdrukkelijk verlangen der hervormers, en Sii Amias was dan ook veronlwaatdigd, en gaf haar te kennen, dat het een overtreding was, om welke zij voor het Aartsbisschoppelijk Gerechtshol zou moeten terecht staan. Dat zal wel zoo wezen, zeide Ma'ria. „Uwe Protestantsche gerechts hoven willen gaarne beide lichaam en ziel dooden. Wilt ge zoo goed zijn, mijn eigen vertrekken voor mij te ontsluiten, mijnheer?" Wordl vervolgd.) Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1888 | | pagina 6