BRIDE VAN SCHOTLAND.
Uit het Engetsch van Charlotte Yonge.
60)
In de groote voorzaal was bene
den ruimte genoeg voor talrijke toe
schouwers, en eene kleine gaanderij,
gewoonlijk bestemd voor muziekanten,
was, ofschoon met eenigen tegenzin,
beschikbaar gesteld voor de dames
en heeren van het gevolg, die, zooals
Sir Amias Paulett opmerkte, geen
kwaad konden uitrichten, als ze daar
van de overigen afgezonderd zaten.
Daarheen begaven zij zich dus, en tot
Cicely's niet geringe vreugde, vonden
zij Humfrey daar, die hen opwachtte,
deels als officier van de wacht, deels
als een soort van ceremoniemeester,
die kon aanduiden, hoe alles gere
geld was, en de namen kon noemen
van de voorname personen, die er
te zien waren.
„Daar," zeide hij, „vlak beneden
ons, waar ge hem niet zien kunt,
staal een zetel, met een staatsiekleed
overdekt."
„Voor onze Koningin vroeg Jean
Kennedy.
„Neen, madame. Die stoel staat
daar om Hare Majesteit Koningin Eli
sabeth te verlegenwooidigen. Die an
dere stoel halverwege de zaal, waar
boven die troonhemel aan de zoldering
is vastgehecht, is voor de Koningin
der Scholten."
Jean Kennedy trok den neus even
op, maar haar aandacht werd nu ge
trokken door de heeren, die thans
aan weerszijde hunne zetels begonnen
in te nemen. Sommigen hunner had
den vroeger wel eens een onderhoud
gehad met Koningin Maria, en waren
dus van uiterlijk wel bekend aan de
leden van haar gevolg; sommigen
had Humfrey wel eens gezien bij ge
legenheid van zijn bezoek aan Lon
den; en ook nu had hij met hen
den maaltijd gebruikt, zij het ook op
verren afstand van hen, en aan een
andere tafel gezeten.
De zetels waren lange banken, te
gen den wand geplaatst, de Graven
ter eener, de Baronnen ter andere
zijde. De Lord Kanselier Bromley, in
zijne rood met witte toga, en Burgh-
ley, de Lord Thesaurier, met zijn
langen witten baard, en zijn bar,
ondoorgrondelijk gezicht, zat bij hen.
„Dal een man, die zulk een baard
draagt, het waagt met de koningin
te spreken, zooals hij dat twee dagen
geleden gedaan heeft!" fluisterde Cis.
„Zie eens," zeid; Mrs. Kennedy,
„wat is dat voor een groote gestalte,
met die donkere oogen en dien grijs-
achtigen baard?"
„Dat, madame," antwoordde Hum
frey, „is de Graaf van Warwick."
,,De broeder van den gunsteling
Leicester?" vroeg Kennedy. „Hij heeft
weinig van diens aanvallig voorko
men."
„Maar ze zeggen toch, dat hij thans
het meest in de gunst staal," zeide
Humfrey, „daar Mylord van Leicester
zwaarlijvig wordt en een rood gelaat
krijgt. Deze is hier niet, omdat zijne
tegenwoordigheid in de Nederlanden
wordt vereischt, anders zoudt ge er
over kunnen oordeelen."
„En wie," vroeg de dame, „kan
die heer daarginder zijn, met die won
derlijke pluimen op zijn hoed en met
dat lange, gele hair, die er uitziet
als een half barbaarsche grensbewo
ner?"
„Hij?" zeide Humfrey. „Dalis My
lord van Cumberland. 'I Verwonder
de mij, dat ik hem zoo spoedig we
derzag. Hij is hier, daar en overal;
en toen ik in Londen was, komman
deerde hij eene vloot, die de Hollan
ders in Ilelvoetsluis van levensmid
delen moest voorzien. Had ik geen
ander werk omhanden, ik zou gaar
ne met hem uitzeilen, ofschoon hij
wel wal giillig van humeur is. Maar,
daar komen de leden van den Gehei
men Raad, die mijns inziens meer
verdienen opgemerkt te worden dan
de Graven."
De zetels dezer leden van den Ge
heimen Raad waren een weinig lager
dan die der vertegenwoordigers van
den hoogen adel geplaatst. De hoffe
lijke Sir Rail Sadler keek naar boven
en groette de dames op de gaande
rij, toen hij binnen kwam. „Hij was
altijd welwillend en vriendelijk," merk
te Jean Kennedy op, terwijl zij zijne
buiging beantwoordde, ,,'t Verheugt
me hem hier te zien."
„Maar o, Humfrey!" riep Cicely
uil, „wie is dat daarginder met dien
korten mantel, die stijl slaat van paar-
len, met dat geborduurde satijnen
wambuis, juweelen in zijn ooren en
gefrizeerd hair? Naar zijn uiterlijk is
hij meer geschikt om een dans aan
te voeren, dan om als rechter zitting
te nemen."
„Dat is Sir Christopher Halton,
Hare Majesteits Vice-Ceremonie-mees-
ter," antwoordde Humfrey.
„Die, indien het gerucht waarheid
spreekt, met dansen zijn fortuin ge
maakt heeft," zeide Dr. Bourgoin.
„En daar hebt ge er een, die een
volmaakt kontrast van hem mag ge-
goemd worden," sprak nu weder
Jean Kennedy. „Zie daar eens die
gestalte, even puriteinachlig als Sir
Amias zelf, met dal lange gezicht,
dien schralen baard, dat zwarte ka-
lotjen, en eenvoudig geplooiden hals
kraag. Zijn gezicht is zoo lang en heeft
zoo'n deftige uitdrukking, dat, als we
thuis waren te Edinburgh, hel me
niets verwonderen zou, als ik hem
zoo dadelijk een preekstoel zag bestij
gen, om ons allen te onthalen op
eene boet predikaalsie over de onge
rechtigheden van dansen en kaart
spelen en het zingen bij de luit I"
„Dat, madame," antwoordde Hum
frey, „is mijnheer de Siaaissekretaris,
Sir Francis Walsingham."
Dit hooiende boog Elizabeth Curll
zich een weinig voorover, staarde
naar beneden, en huiverde een wei
nig. „O, Mr. Humfrey, is dat de man,
die mijn armen broeder in zijn macht
heeft?"
„Zoo is hel, dame," antwoordde
Humfrey; „maar, wezenllijk, ge be
hoeft u niet angstig te maken. Ik
heb van Will Cavendish gisteren avond
gehoord, dat Mr. Curll welvarendis.
Ze hebben geen der beide sekretaris-
sen eenig letsel aangedaan, en indien
er eenige bekentenis is algelegd, dan
is het door Monsieur Nau gedaan,
en dal nog wel alleen als gevolg
eener bedreiging. Ziet ge onzen ou
den vriend Will daar wel, Cicely, in
de onmiddellijke nabijheid van mijn
heer den Staatssekretaris met dien
bundel papieren en dat zakboekjen
vóór zich?"
„Is dat Will Cavendish? Wat is hij
deftig en stijf geworden! En waarom
kijkt hij niet eens naar boven om
ons te groeten Hij kent ons veel
beter dan Sir Rait Sadler ons kent;
zou hij niet welen dat wij hier zijn
„Wel zeker weet hij dat, Miss Ci
cely," zeide Dr. Bourgoin, die achter
haar zat, „maar die jeugdige edelman
moet zijn fortuin maken, en vreest
zich te benadeelen door een vriende
lijken blik te werpen op hen, die
niet bij het hof in gunst slaan."
„O, zie die scharlaken 100de togas
daar eens!" riep Cis thans uit.Zijn
dal de rechters, Humfrey?"
„Ja, de twee Opper-Rechters en de
President-Baron van de Rekenkamer.
Zij gaan daar zitten tegenover de Gra
ven, en drie andere rechters nemen
plaats tegenover de Baronnen."
„En ik zie daar nog meer roode
togas aan dal kleine lafelljen daar
vooraan, naast die zwarte."
„Dat zijn Doktoren in de Rechten,
en die in 't zwart, met die barretlen,
zijn de Prokureur-Generaal en de
Advokaat-Generaal. De anderen zijn
griffiers en klerken en dergelijke lui."
„'t Is een ontzaggelijke en ijzing
wekkende schare," zeide Cis met eene
diepe verzuchting.
„Eene kolossale kommedie-vertoo-
ning, om den draak te steken met
de rechtvaardigheid," zeide Jean.
„Voorzichtig, madame, voorzich
tig!" vermaande Dr. Bourgain. „En
nu stil!"
Een deurwaarder riep nu met lui
de stem: „Hoort, hoort, hoort! Maria,
Koningin van Schotland en Douarrière
van Frankrijk,verschijn voor het Hol!"
Toen werd er eene deur in hel
midden der zaal geopend, en daar
kwam, leunende op Sir Andrew Mel
ville's arm, de Koningin binnen; zij
had een zwart lluweelen kleed aan,
waarover haar lange doorschijnende
sluier, die aan hare muts was vast
gehecht, heen hing, en zij werd ge
volgd door de twee Maries, waarvan
de eene een karmijnkleurig vouwstoel-
tjen, en de andere een voetkussen
droeg. Zij wendde zich eerst naar
den troon, maar men wees haar naar
den anderen kant en gaf haar te ver
staan, dat hare plaats niet daar was.
Met gekwetste waardigheid richtte zij
hare slanke gestalte op. „Ik ben eene
Koningin," zeide zij; „ik ben gehuwd
geweest met een Koning van Frank
rijk, en mijne plaats behoorde daar te
zijn."
Onder dit protest begaf zij zich
echter naar de voor haar bestemde
plaats, terwijl zij een droefgeesligen
blik om zich heen wierp op de ver
gaderde rechters en rechtsgeleerden.
„Helaas!" sprak zij, „zooveel rechts
geleerde raadsmannen, en niet een
voor mij!"
Was er daar wel een enkele En-
gelschman aanwezig, behalve Richard
Talbot en zijn zoon, die iels gevoel
de van den weemoed, waarmede zij
dus sprak?
Eéne weerlooze vrouw tegenover
een slagorde van de rechterlijke macht
van het geheele koninkrijk! 't Is te
vreezen, dat geen ander gevoel de
meesten hunner vervulde, dan een ge
voel van voldoening, omdat zij ten
langen leste een soort van wild, scha
delijk en onbegrijpelijk dier in hun
net gevangen hadden, welks worste
lingen zij gadesloegen met het on
barmhartig oog des jagers.
De Lord Kanselier begon met te
verklaren, dat de Koningin van En
geland hel Ho! bijeen geroepen had,
voldoende aan de eischen der ge
rechtigheid, die hel zwaard niet te
vergeefs mocht dragen, om een ondei-
zoek in te stellen betreffende aansla
gen op haar eigen leven, en dat aan
de Koningin der Schotten de gelegen
heid zou geschonken worden om 2ich
te rechtvaardigen.
Op verlangen van Burghley werden
de namen van de leden der Kommis
sie opgelezen door den Griffier van
het Hof, en daarna protesteerde Ma
ria in 't openbaar tegen de wettig
heid van het Hof, en tegen de macht,
welke het zich over haar aanmatig
de.
't Was bewonderenswaardig, en de
toeschouwers daarboven op de gaan
derij verkeerden geheel en al onder
dien indruk, hoe leriu en hoe puntig
de verdediging was van die eenzame
dame, die daar gezeten was met al
die geleerde mannen tegenover haar;
hare papieren bezat ze niet meer;
niets was haar overgelaten dan haar
versland en hare tong. Geen gemis
van waardigheid of van hoffelijkheid
openbaarde zich in haar antwoorden,
die altijd eenvoudig waren en zonder
aarzelen gegeven werden. De moeie-
lijkheid was voor haar te grooter,
omdat men haar niet vergund had
zich in kennis te stellen met den vorm
der beschuldiging, voordat die niet
volle kracht haar naar het hoofd ge
slingerd werd door den Advokaat-Ge
neraal Gawdy, die in bizonderheden
verslag gaf van de samenzwering van
Ballard en Babington in al hare ver
takkingen, en verklaarde, dat zij met
deze bekend geweest was en haar
goedgekeurd had, en dat zij de wijze
om haar ten uitvoer te brengen aan
de hand gedaan had.
Ademloos luisterde Cicely, toen de
Koningin opstond. Humfrey sloeg haar
met bijna nog meer opmerkzaamheid
gade dan hij het de koninklijke gevan
gene deed. Toen deze ontkende, dat
zij er iets van afgeweten had, en dal
er geene gemeenschap bestaan had
lusschen haar en Ballard of Babington,
vertoonde zich op het grove gelaa'l
van Jean Kennedy geen spoor van
ontroeiing, maar aandoening deed
Cicely blijkbaar hel voorhoofd fronsen,
bij het hooren van den laatslen naam,
en die uitdrukking verdween niet,
toen de Koningin betoogde, dat, alhoe
wel zij indedaad vele brieven van Ka
tholieken ontvangen had, waarin zij
haar hunne diensten aanboden, daar
uit nog niet voortvloeide, dat zij be
kend moest zijn met elke poging, die
deze wellicht in 't werk stelden. Om
dit te wederleggen werden uittreksels
uit hare bekentenissen voorgelezen,
en ook die brief van Babington,
waarin hij haar uitvoerig zijne plan
nen beschreven had, en ook dat lang
dradige antwoord, door den in eene
blauwe jas gekleeden knecht over
gebracht, waarin de wijze, waarop
men haar van Charlley moest weg
voeren, werd aan de hand gedaan,
en in welks naschrift haar wensch
was uitgesproken, om bekend ge
maakt te worden met de namen dei-
zes mannen, die hare mededingster
uit den weg zouden ruimen.
De Koningin ontkende op beslisten
loon dezen brief geschreven te heb
ben. en verklaarde, dal, mocht hij al
geschreven zijn met haar cijferschrift,
hel toch bepaald niet een brief van
haar was. „T Is zeer wel mogelijk,
dat er plannen gevormd waren tegen
de Koningin, en 0111 mij in vrijheid
te stellen," zeide zij; „maar ik, die
in strenge gevangenschap gehouden
werd, werd er niets van gewaar, en hoe
kan ik er nu voor verantwoordelijk
gesteld worden Alleen heb ik kort
geleden een brief ontvangen, waarin
men mij om vergiffenis vroeg, als er
ontwerpen gemaakt werden ten mij
nen behoeve, zonder mijn medewe
ten en niets kan gemakkelijker zijn
dan een cijferschrift na te maken,
zooals in den laatsten tijd nog bewe
zen is door een jong man in Frank
rijk. Indedaad, ik vrees zeer, dal in
dien het spoor van deze brieven ge
volgd werd lot men den man ontdek
te, die ze ontworpen heeft, '1 zou
blijken, dat diezelfde man hier op dit
oogenblik gezeten is. Meent ge," liet
zij er op volgen, zich lot Walsing
ham wendende, „meent ge, mijnheer
de Sekretaris, dat ik onbekend ben
met de lagen, die mij op zoo listige
wijze door u gelegd zijn? Uwe spi
onnen omringden mij van alle kan
ten, maar ge weet niet, misschien,
dal sommigen uwer spionnen trou
weloos geweest zijn en mij met alles
in kennis gesteld hebben. En indien
hij zoo heeft kunnen handelen, My-
lords," sprak zij, de rechters en kom-
missarissen aansprekende, „hoe kan
ik er van verzekerd zijn, dat hij niet
mijn cijferschrift nagemaakt heeft, om
mij op het schavot te brengen Heeft
hij zich niet reeds schuldig gemaakt
aan aanslagen op mijn leven en op
dat mijns zoons?"
Walsingham rees nu overeind, en
zijn handen omhoog heffende ver
klaarde hij„ik roep God tot getuige,
dat ik als privaat persoon niets ge
daan heb, dat een eerlijk man niet
betaamt, en dat ik als publiek per
soon niets gedaan heb, waardoor ik
de betrekking, welke ik bekleed,
schande aangedaan zou hebben."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.