HET GOUDEN KALF
5)
door M. E. Braddon.
De Kolonel was het evenbeeld zijner
zuster, lang en breed van gestalte,
met een adelaarsneus en een gebie
dend oog, maar desnieltemin de goed
hartigheid zelf, en een man van wien
ieder hield. Mrs. Wendover was een
kort en dik vrouwtjen, dat eene korte
en dikke gestalte met en benevens
een aardig fortuin in de familie had
gebracht. Zij had er in hare meis-
jensjaren heel aardig uitgezien en zag
er nog aardig uit, met haar vriendelijk
en onschuldig rond gelaal, dat haar
er bijna even jong als haar oudste
dochter deed uitzien. Haar echtgenoot
droeg haar eene leedere beschermende
en bijna vaderlijke genegenheid toe,
waarvan men met genoegen getuige
wasen zij koesterde voor hem een
lietdevollen eerbied en beschouwde
hem als het begin en het einde van
al wat in het Heelal beminnenswaard
was. Zij was niet wal men noemt
een hoog begaafde vrouw, en had zoo
weinig mogelijk geprofileerd van de
gelegenheden, welke de beschaving
aanbiedt aan iedere jonge dame, wier
ouders overvloed van geld hebben;
maar zij was eene dame tot in het
merg van haar gebeente, welwillend,
minzaam, geen kwaad denkende, zich
verheugende in de waarheid eene
belichaming van huiselijke liefde.
Zulk een gastheer en gastvrouw
deden Ida in minder dan vijf minuten
tijds zich thuis voelen in hunne wo
ning. Ware er maar een zweem van
koelheid in hunne begroeting geweest,
haar hooghartigheid zou tegen hen
in de wapenen gekomen zijn, en zij
zou zich bij uitstek onaangenaam ge
maakt hebben. Maar hun hartelijke
verwelkoming deed haar ontluiken
als eene schoone bloem, die haar
lielelijk hart voor den zonneschijn
openstelt.
„'t Is heel lief van u, dat gij me
hier hebt willen noodigen," sprak zij,
toen Mrs. Wendover haar gekust had,
„niettegenstaande gij maar zoo weinig
met mij bekend zijt."
„Ik weet, dat mijne dochter veel
van u houdt," antwoordde de moeder,
„en 't ligt niet in Bessie's aard iemand
liefde toe te dragen, die geen liefde
waardig is."
't Eenvoudig antwoord der moeder
deed Ida glimlachen.
„Gelooll ge niet, dat een hart kan
overvloeien van liefde, en dat aldus
liefde zou kunnen worden verspild
aan voorwerpen, die haar niet waar
dig zijn?" vroeg zij.
„Dal is zeer waar," riep een jongen
in een Eton buisjen, een van het
troepjen, dat zich om den Kolonel
en zijne vrouw geschaard had na hun
binnen komen. „Ge weet nog wel,
hoe ge verzot waart, Bess, op dien
basterd-dashond, niettegenstaande ik
je er op wees, dat het verhemelte
van zijn bek zoo rood was als brie-
venlak."
„Gij zult, hoop ik, mij niet gaan
vergelijken bij een basterd-dashond,"
zeide lila lachende.
„Indien gij een dashond waart,
zou het verhemelte van uw mond
zoo zwart zijn als mijn hoed,"
antwoordde de knaap zonder aarzelen.
Hij wilde met deze uitdrukking te
kennen geven, dat zijns inziens Ida
bij een volbloed dashond verdiende
vergeleken te worden.
Toen het ijs aldus zonder moeite
gebroken was, gevoelde Ida zich opge
nomen in den boezem der familie,
en was zij dadelijk de lieveling van
allen. Er waren twee knapen in
Eton-buisjens, antwoordende op de
namen Reginald en lloratio, maar
vaker op de vriendelijke verkortingen
Reg en Horry. Beiden hadden dikke
gezichten, vol zomersproeten, wratten
op de handen, en stoppelig hair,
en 't was voor een pas aangekomene
niet gemakkelijk Horatio van Regi
nald, of Reginald van Horatio te on
derscheiden. Er was een meisjen
van dertien jaar met golvend hair,
dat zeer lang scheen te zijn, omdat
hare rokken zeer kort waren, en
die altijd behoefte scheen te hebben
om iemand te omhelzen of aan ie
mands armen te hangen. Was er
niemand, aan wien zij zich vasthou
den kon, dan leunde zij legen een
muur aan.
Dit jeugdige persoontjen school
terstond op Ida toe, als op een wezen,
dat in de wereld gekomen was om
haar tot steun te dienen.
„Denkt ge, dat ge van mij houden
zult?" vroeg zij, toen zij den langen
gang waren ingeloopen, in welken
talrijke slaapkamers uitkwamen.
„Ik houd nu reeds van je," ant
woordde Ida.
„Houdt ge van biggen?" vroeg
een kleiner meisken, met een rond
rooskleurig gezichtjen, met een fijn
linnen boezelaar voor, en 't had er
veel van, ol zij in deze vraag eenig
verband wilde leggen met de vraag,
die hare zuster even te voren lot
de pas aangekomen gast gericht
had.
„Dat zou ik zoo niet kunnen
zeggen," antwoordde Ida aarzelend.
„We hebben er daarginder negen
zwarte, o zoo lief! Wil ik ze je eens
laten zien'"
Ida zeide, dat zij er eens over denken
zou; en toen kreeg zij verschillende
dringende uilnoodigingen om konijnen
met varkensooren te komen zien, en
Indiesche varkens, een tamme water
rat in de hiezen van den eendenvijver,
eene verzameling vogeleieren in de
leerkamer, en de nieuwe kaatsbaan,
die vader in hel park had laten ma
ken.
„En maakt nu, gij allen, kleine
kinderen, dat ge wegkomt!" riep Bes
sie thans met zeker gevoel van eigen
waarde uil. „Ida en ik gaan ons klee-
den voor het middagmaal."
De schare verspreidde nu, niet zon
der weêrzin, onder een zacht gemom
pel over konijnen, varkens en water-
rallen, evenals het gemompel eener
volksmenigte op het tooneelen toen
leidde Bessie hare vriendin naar een
groot zonnig vertrek, dat op het Wes
ten uitzag, eene kamer met drie ramen,
van kastjens voorziene vensterbanken,
twee aardige met witte gordijnen
omhangen ledikanten, en een ruimen
voorraad ouderwetsche, ongelijksoor
tige meubels, voor een deel Engelsche,
voor een ander deel Indiesche.
„Ge. zeidet, dal ge er niet tegen
zoudt hebben, in mijne kamer te sla
pen," sprak Bessie, terwijl zij aan hare
vriendin een toilettafel wees, met
veelkleurige draperieën omhangen en
opgefleurd met blauw satijnen strik
ken, blijkbaar om het oog der gast
te verkwikken.
Terwijl de meisjens dit kunstwerk
bewonderden, werd de deur op eens
geopend, en slak Blanche haar hoofd
naar binnen.
„Ik heb de toilettafel in orde ge
bracht, Miss Palliser, van 't begin
tot hel einde."
En de deur werd dichtgesmeten,
en Bessie liep naar de deur toe en
school den grendel er op.
„We krijgen ze allen achter elkan
der hier," zeide zij.
„Sluit ze er niet om mijnentwil
buiten."
„0, maar dat moet ik wel doen. Ge
zoudt geen oogenblik rust hebben.
Ik zie nu al wel, dat ze ijzingwekkend
veel van je gaan houden."
„Laat ze maar zooveel vaR me
houden als ze kunnen. Ge moet we
ten, Bessie, dal dit mijn eerste kijkjen
is in het huiselijk leven."
„0, beste Ida, maar je vader!"
voerde Bessie daartegen aan.
„Mijn vader heelt me nooit on
vriendelijk bejegend, maar ik heb
nooit een tehuis bij hem gehad. Toen
mijne moeder mij uit Indië had terug
gebracht zij stieif op reis naar
huis, gelijk u bekend is Ida
smoorde een snik, toen zij dit zeide
„werd ik bij vreemden in den kost
besteed bij twee bedaagde ongehuwde
dames, die mij ongetwijfeld op haar
eigenaardige stijve manier goed groot
brachten, en mij indedaad eene zeer
goede opvoeding gaven. Dat duurde
alzoo negen jaren een langen tijd,
om door te brengen met twee oude
vrijsters in een akelig klein buisjen
te Turnham Green, en toen ontving
ik een brief van mijn vader, waarin
hij mij mededeelde, dat hij voor goed
was thuis gekomen. Hij had zijn
officiersplaats verkocht en was voor
nemens zich ergens in een rustig
oord builen 's lands metterwoon te
vestigen. Zij eerste plicht zou zijn,
schikkingen te treffen om mij op
eene school voor kinderen uit den
aanzienlijken stand te plaatsen, waar
ik mijn opvoeding kon voltooien; en
verder deelde hij mij mede, aan het
einde van den brief, dat hij eene zeer
bekoorlijke jonge dame getrouwd had,
die zich bereid verklaard had, mij al
de liefde eener moeder te bewijzen,
en die mij in de vakantiedagen" zou
kunnen ontvangen, wanneer de reis
kosten naar Frankrijk en terug niet
al te bezwaarlijk waren."
„Arme lievelingzuchtte Bessie.
„Begon je hart te kloppen voor die
bekoorlijke jonge dame?"
„Neen, Bess; ik vrees dat ik een
zeer ontaard hart er op nahoud, want
ik vatte een woedenden af keer tegen
haar op. Zeer onrechtvaardig en on
redelijk, niet waar? Later, toen mijn
vader mij liet overkomen naar zijne
woning bij Dieppe, om er mijne va
kantiedagen door te brengen, kwam
ik tot de ontdekking, dat mijne stief
moeder een goedhartig, lief schepsel-
tjen was, waarop ik uit de hoogte
kon neerzien wegens haar gebrek aan
beschaving, maar dat mij geen afkeer
kon inboezemen. Zij was zeer liel
jegens mij en had een klein jongsken.
Ik heb je al van hem verteld, en
hoe hij en ik reeds bij het eerste
gezicht genegenheid voor elkander
opvallen."
„Ik ben ijselijk jaloersch op dat
kleine jongsken," betuigde Bessie.
„Hoe oud is hij nu?"
„Bijna vier jaar. Hij was anderhalf
jaar oud, toen ik op Les Fontaines
was, en dat was voordat ik naar
Mauleverer Manor ging."
„En ge zijl twee jaar op Mauleverer
Manor geweest, zonder ook maar één
enkele maal met vakantie naar huis
te gaan," merkte Bessie op. „Dat vind
ik hard I"
„Lieve, armoede is haid. 'I Komt
altemaal op 't zelfde neêr. Armoede
beteekent gemis, vernedering, schei
ding van liefste betrekkingen. Mijn
vader had me gaarne bij zich aan huis
willen nemen, als hij zich er toe in
staat gezien had, maar 't was hem
onmogelijk. Hij had maar juist ge
noeg om zich zeiven en zijne viouw
en het jongsken in 't leven te houden.
Indien gij het kleine hokjen van
een huis dal zij bewonen eens zaagt,
in dat armoedige Fransche dorp, dan
zoudt ge je er over verwonderen,
dat een schepsel, dal grooter is dan
een duif, in zulk een klein bestek
kan wonen. Ze hebben een tuin en
een boomgaard, en dan is er nog een
boomgaard tegen de helling van een
heuvel achter de woning, en aan de
voorzijde een lange witte weg, die
nergens heen leidt, 't Is alles heel
aardig in den zomer, wanneer men
de helft van zijn tijd buiten 's huis
kon doorbrengen, maar ik moet eerlijk
verklaren, dat ik niet weet, hoe ze
er 's winters leven kunnen."
„Arme schepsels!" zuchtte Bessie,
die zeer medelijdend van aard was.
En toen maakte zij een schitterend
lint achter aan Ida's kraagjen vast,
als om de laatste hand te leggen aan
's meisjens eenvoudig toilet, waarmede
zij zich onder het pralen gedurig
hadden beziggehouden, en toen be
gaven zij zich, Bessie in 'twit en Ida
in 't zwart, als zonlicht en schaduw,
naar beneden, naar den salon, waar
Kolonel Wendover op zijr.e geliefkoos
de sofa een krant lag te lezen. Nadat
hij de werkelijke dienst verlaten en
zich in het huiselijke leven terugge
trokken had, had de Kolonel een zeer
rustig leventjen gekregen, en kon
men hem op alle uren van den dag
op zijn gemak uitgestrekt vinden op
de bepaald voor zijn gebruik bestemde
sofa. Gedurende de lusschenlijden, als
hij aan zijne bezigheden was, legde
hij eene groole mate van bedrijvigheid
aan den dag. Wanneer hij binnen's
huis was, drong zijne stenstorstem
door van den zolder tot den kelder;
wanneer hij builen's huis zich bevond,
kon men diezelfde donderende stem op
groolen alstand hooien. Hij bezocht
de tuinen en de stallen, oefende het
oppertoezicht uit over de boerderij,
en had overal de handen in.
Mrs. Wendover was gezeten in den
bepaaldelijk voor haar bestemden arm
stoel, vlak bij de sofa haars eehtge-
noots zelden zag men hen op verren
afstand van elkander met een groo
len korf met naai- en breiwerk naast
zich, inhoudende verscheiden vierkante
lappen, bestemd voor keukenhanddoe
ken, benevens een chaos van veelkleu
rige wol, waarvan nooit iets bruik
baars gemaakt scheen te worden.
De indruk, dien Mts. Wendover's
salon op een vreemde maakte, was
een algemeen denkbeeld van huiselijk
heid en gerief, 't Was niet fraai, 't was
niet aeslheliesch, 't was zelfs niet ele
gant. Een groot boogvenster zag uit op
de kegelbaan, en tegenover dal boog
venster zag men een ouderwetsche
haardstede met een schoorsteenmantel
van gesneden houtwerk. De vloer was
gepolijsteikenhouten vertoonde slechts
één enkel eiland van een verscholen
Perziesch karpet in het midden, ter
wijl hier en daar Indiesche klecdljens
lagen. Er waren stoelen en tafels van
rijk gebeeldhouwd Bombaysch ebben
hout, Japansche kabineljens in de
nissen bezijden de haardstede, een
vijfbladig Indiesch scherm tusschen
de haardstede en de deur. Er was
juist genoeg Oosterse!) porselein om
kleur aan het vertrek bij te zetten,
en om met gloeiend rood en leven
dig purper de verleple-bladeren-tint
van de gordijnen en de sloelbekleed-
sels op te fleuren.
De bel begon te luiden, toen twee
meisjens de kamer binnentraden, en
op hetzelfde oogenblik kwam de ove
rige familie binnen door de open
staande glazendeuren, Tante Betsy in
de achterhoede. De kinderen alen
niet afzonderlijk op De Heuvel. Kolo
nel Wendover veroorloofde zijn kin
deren met hem aan dezelfde tafel
je eten, van den dag af waarop zij
in staat waren hunne messen en vor
ken te hanteeren. Behalve bij plech
tige gelegenheden, zat hel geheele
kroost met vader en moeder aan den
middagmaaltijd ten zeven ure, evenals
de jongere spruiten van het Huis Orle
ans rondom den goeden Koning Louis
Philippe plachten aan te zitten tijdens
zijne rustige afzondering op Claremont;
zelfs het lispelende meisjen, dat zoo
veel van biggetjens hield, had hare
plaats aan de tafel en wist hoe zij
zich gedragen moest. Er werd een
stille strijd gevoerd om de plaats naast
Ida, die door den Kolonel aan zijne
rechterhand geplaatst wasmaar Re
ginald, de oudste der Winchester jon
gens, deed zijn aanspraak gelden met
eene rustige flinkheid, die onweder-
slaanbaar bleek te zijn.
XVordl vervolgd)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.