„Ik vind het alleraardigst," ant
woordde hij op vroolijken toon. „Ik
moet eerlijk erkennen, dal ik een bi
zonder zwak heb voor een boterham
met gelei. Ik wenschte wel, dat zoo
iets altijd bij de thee geprezenteerd
werd".
„Maar vindt ge toch ook niet, dat
het wat naar de kinderkamer riekt?"
„Wel zeker dóet het. Maar een
kinderkamer-picnic is loch altijd veel
beter dan eene buitenpartij van voor
name volwassen lui, en een boterham
met gelei is veel gezonder dan zalm -
mayonaise en foie gras. Ge raoogt
me verachtelijk vinden zooveel als 't
u lust, Miss Rylance. Ik ben bier ge
komen, met het vaste besluit om me
te amuzeeren."
„Dat is de ware stemming voor
een picnic," merkte Ida op. „Menschen,
die zich verheven achten boven kin
derlijke eenvoudigheid, hooren er
niet bij."
„En ik zal mij er dus niet over
behoeven te verwonderen, als gij van
avond meêdoet aan de charades en
verstoppertjen speelt in den tuin,
onder hel genot van spinnen en
meikevers?"
„Ik zal alles doen wat men van
me verlangt," antwoordde Brian op
luchtigen toon. „Maar, als ik me
niet vergis, is het meikever-seizoen
voorbij."
„Waar is Dr. Rylance beland?"
vroeg Bessie, om zich heen ziende,
als miste zij hem eerst op dat oogen-
blik.
„Ik vermoed, dat hij naar de hoeve
teruggekeerd is, om naar zijn paard
te zien," zeide Urania. „Vermoede
lijk had hij weinig smaak in onze
kinderlijke vermakelijkheden."
„Nu, - hij heelt ons vereerd, met
hier te komen," antwoordde Bessi»,
„en wij moeten het hem dus ver
geven, wanneer hij zijne bekomst van
ons krijgt."
De terugtocht naar huis was zeer
vrolijk, niettegenstaande Bessie en
hare vriendin den volgenden ochtend
scheiden moesten Ida, om naar
de slavernij terug te keeren. Zij wa
ren beiden jong genoeg, om hel ge
not van het heden te kunnen sma
ken, zelfs bij het naderen der don
kere ure.
Bessie hield de hand harer vrien
din in de hare geklemd, toen zij
naast elkander in den landauer ge
zeten waren.
„Ge moet met Kerstmis bij ons
komen," fluisterde zij; „ik zal moe
der verzoeken je uittenoodigen."
Brian praatte druk en was de
vrolijkheid zelve, terwijl zij aldus in
den schemeravond naar huis reden.
Hij verschilde veel van den idealen
Brian van Ida's meisjensdrooraen
van den Brian, die al wat zij uit
nemend achtte in zijn persoon ver-
eenigde, en die al de kostelijkste
hoedanigheden van een romanheld
bezat. Maar hij was een aardig wel
opgevoed jonkman, wiens bekend
heid met het leven en de bedrijvige
wereld ies nieuws bijzette aan zijne
gesprekken, vooral na de praatjens
van plaatselijken en huiselijken aard,
die zij voortdurend had moeten aan-
liooren van de goede menschen, wier
gast zij geweest was.
Bij de familie op De Heuvel waren
de gesprekken beperkt geweest door
Winchester aan de eene zijde, en
Romsey aan de andere. Er was een
prettige frischheid in het gezelschap
van een jonkman, die kon spreken
over hel allernieuwste in de Euro-
peesche kunst en literatuur, en die
wist, hoe het in de wereld toegaat.
Maar daarop werd meer gezinspeeld,
dan dat hij er over sprak. Dien
avond scheen Mr. Wendover meer
lust te hebben in het debiteeren van
dwaasheden, van die grappige, niets
beteekenende praatjens, die zoo bi
zonder in den smaak van kinderen
vallen. Over zich zeiven en zijn avon
turen in Noorwegen liet hij zich haast
niet uit.
„Mij dunkt, dat iemand die zoo
veel gereisd heeft, het bezoeken van
vreemde landen als alledaagsch werk
beschouwt," dacht Ida bij zich zelve.
„Ware ik pas uit Noorwegen terug
gekomen, ik zou over niets anders
spreken."
De charades en het verstoppertjen
werden gespeeld, maar alleen door
de lagere rangen, zooals Bessie haar
jongere broêrs en zusters noemde.
Ida doolde in den door de maan
beschenen tuin rond met Mr. Wen-
dover, Bessie, Urania en Mr. Ralcliffe,
een nog zeer jeugdig hulpprediker,
die Bessie's bewonderaar en slaaf
was. Urania hield er geen bewon
deraar op na. Zij was zich er van
bewust, dat ieder te Kingthorpe met
stilzwijgende vereering bij haar moest
opzienmaar er was niemand, die
de stoutmoedigheid had, om die ver
eering uittespreken, en, omgekeerd,
achtte zij niemand gewichtig genoeg
om hem een glinlachjen waardig te
keuren. Zij verwachtte alles van haar
eerste seizoen in Londen, in 't vol
gende jaar, en dan zou voor haar
de tijd gekomen zijn oin eene keuze
te doen.
„Zij is van top tot leen een we
reldsgezind schepsel," merkte Ida
op, toen zjj en Bessie gedurende
eenige minuten met haar beiden wa
ren, en, zonder door de anderen te
worden opgemerkt, met elkander
konden praten„'t zou me niets ver
wonderen, als ze haar best deed om je
neef in haar strikken te vangen."
„Hoe? Brian? O, hij valt volstrekt
niet in haar trant. Hij zou haar in
't minst niet passen."
„Maar zoudt ge niet meenen, dal
hel haar wel zou passen, meesle-
resse van de Abdij te worden?"
Bessie scheen even te ontstellen,
alsof dat denkbeeld haar nieuw
was.
„Ik geloof niet, dat zij ooit aan
hem gedacht heelt in verband met
't geen gij daar noemdet," sprak
zij-
„Gelood ge dat waarlijk niet? Als
zij dat nooit gedaan heeft, dan is zij
niet' het meisjen, waarvoor ik haar
houdt."
„O, ik weel wel, zij is zeer we
reldsgezind; maar ik houd haar niet
voor zóó slecht."
„Acht gij haar niet in staat om
te willen li ouwen om geld? 't Kan
zijn, dat ge gelijk hebt," zeide Ida op
peinzenden loon.
„En ik weet zeker, dat ook gij er
niet toe in staat zoudt zijn, lieve,"
sprak Bessie, vertrouwelijk de hand
op haar arm leggend; „ge hebt wel
eens gezegd, dat ge zoo doen wildet,
maar toen waart ge bitter gestemd;
maar ik weel zeker, dal ge in je
hart dat nooit hebt kunnen meenen.
Ge zijl daarvoor te edel."
„Ik ben in 't minst niet edel. Al
mijn zieleadel indien ik ooit iets
van dien aard bezeten heb is on
derdrukt door mijn armoede. De
eenige gedachte, die me bezielt, is
bevrijd te worden van het juk der
afhankelijkheid en uit den toestand
van vernedering, waarin ik verkeer."
„Maar zoudt ge, om daarvan be
vrijd te worden je gevoel van eigen
waarde willen verspelen P" vroeg Bes
sie, die dezen avond bizonder held
haftig was, waarschijnlijk onder den
indruk van den maneschijn, van het
bekoorlijk schouwspel dat de tuin aan
bood, en van de gedachte,dal zij over
eenige uren afscheid zou moeten
nemen van hare liefste vriendin. „Als
ge trouwt, laat het dan een huwelijk
uil liefde zijn, lieve Ida I Offer liever
alles ter wereld op, dan onwaar te
zijn tegenover je zelve."
„Lief opgewonden schepselljen,
dat ge zijtWellicht zal zulk een
offer nooit van me gevraagd worden.
Ik heb niet veel kans op aanbidders
op Mauleverer Manor, gelijk ge wel
weel en wal betreft de veronder
stelling, dat ik verliefd zou worden
„O, ge kunt nooit weten, wanneer
wellicht die noodlottige ure zal
slaan. Wat dunkt je van Brian?"
„Hij is, wat zijne vormen betreft,
een gedistingeerd man, en hij komt
me ook voor iemand te zijn, die wel
wat weel."
„Hij is ontzaggelijk knap," haastte
Bessie zich te zeggen, daar zij zich
bijna ergerde over deze flauwe lof
spraak; „hij is een man die het ver
zou kunnen brengen in elke richting,
die hij zich mocht willen kiezen. Vindt
ge, dat hij er knap uitziet?"
„Hij heeft bepaald een gunstig
uiterlijk."
„Wat zegt ge dat op koelen toon
Ik had er mijn hart op gesteld, dat
gij zeer met hem ingenomen zoudt
zijn."
„Wat zou dat opbrengen, of ik al
met hem ingenomen was?" vroeg Ida
ietwat bitter. „Leeft er in geheel
Engeland wel een onbemiddeld meisjen,
dat niet ingenomen zou zijn met den
heer van Wendover Abdij?"
„Maar om zijns zelfs wil," zeide
Bessie, en men kon het haar aanzien,
dal de vraag van hare vriendin haat-
ergerde; „hij is het zander eenigen
twijfel waard, dat men om hem zei
ven met hem ingenomen is, zonder
dat men daarbij om de Abdij denkt."
„Ik kan niet denken aan hem,
afgescheiden van dat verrukkelijke
oude huis en dien heerlijken tuin.
Indedaad, in mijne voorstelling is hij
meer een aanhangsel van de Abdij,
dan de Abdij een aanhangsel van hem
is. Ge moet niet vergelen, dat ik de
Abdij eer gekend heb dan hem."
Haar gesprek werd nu afgebroken
door Brian en Urania, en een oogen-
blik daarna wandelde Ida in den
maneschijn, in eene breede laan van
stamrozen, met Mr. Wendover aan
hare zijde, en hoorde zij de stemmen
der andere drie op een afstand. Aan
de andere zijde van eene groene haag
breidde zich een uitgestrekt vlak
weiland uit, terwijl in de verte de
heuvels van Wiltshire verrezen, en
naderbij het met heide begroeide
hoogland van de New Forest. De
verlichte vensters van MissWendover's
villa glinsterden aan de overzijde van
den tuin en het grasperk.
„En gaat ge ons werkelijk morgen
ochtend verlaten?" vroeg Brian, en
er klonk leedwezen uil zijne stem.
„Met den trein van acht uur van
Winchester. Morgen avond zal ik op
eene hank in een groot, kaal school-
vertrek zitten te luisteren naar een
troep meisjens, die voorwenden hare
lessen te leeren."
,,Hebt gij veel met het onderwijzen
op
,,IIaal u voor den geest de bezig
heid, van welke ge den meesten af
keer hebt, en ge zult welen, hoeveel
ik met het onderwijzen opheb, en met
schoolmeisjens en met hel geheele
schoolleven."
„Is zeer hard, dat ge werkzaam
moet zijn in eene betrekking, die zoo
weinig in uw smaak valt."
„Dat vind ik ookmaar misschien
is 'I mijne zelfzucht, die me aldus
doel denken. Ik houd het er voor,
dat van de bewoners dezer wereld
de helft moeten leven van een arbeid,
dien zij haten."
„In aanmerking nemend het aantal
menschen, die een afkeer hebben van
allen arbeid, zou ik het u kunnen
toestemmen. Maar ik geloof, over het
algemeen, dat aangename arbeid be-
teekenl arbeid, waarmee men het ver
brengt in de wereld. Niemand haat
het bedrijf, dat hem naam en geld
aanbrengt; maar de dokter zonder
patiënten, de advokaal zonder praktijk,
het is bijna onmogelijk, dat zij veel
ophebben met de rechtsgeleerdheid
of de geneeskunde."
Ilij wist Ida aan 't spreken te bren
gen over haar leven met al zijn bitter
heid. Er was iels in zijne stem en in
zijne manieren, dat haar noopte hem
te vertrouwen. Hij scheen haar met
zeer veel deelneming aan te hooren.
„Ik vergat, dal wij nog zoo goed
als vreemdelingen voor elkander zijn,"
zeide zij, om haar openhartigheid te
verontschuldigen.
„Wij zijn geen vreemdelingen voor
elkander. Ik heb door Bessie zooveel
van u gehoord, dat hel is alsof ik
u jaren lang gekend heb. Ik hoop,
dat ge mij nooit als een vreemdeling
beschouwen zult."
„Dat zal ik waarschijnlijk nooit
kunnen doen, na dit onderhoud. Ik
vrees, dat ge mij ijselijk zelfzuchtig
zult vinden."
Zij had gesproken over haar vader
en hare stiefmoeder, over hel kleine
broertjen, waarvan zij zoo innig veel
hield, en over wiens voortreffelijke
eigenschappen zij met een zeker genot
uitgeweid had.
„Ge zijt in mijn oog al wat goed
en edel is. Hoe wenschte ik, dat dit
niet uw laatste avond op De Heuvel
ware!"
„Denkt ge niet, dat ik dal ook
wenschte? Maar luister: Bessie roept
ons."
Zij keerden terug naar het huis en
naar den salon, die er in alle opzich
ten feestelijk uitzag, ter eere van
Bessie's verjaardag, er was een aantal
extra waskaarsen opgestoken, en er
stond eene tafel, overladen met vruch
ten en boterhammen, met gebak en
wijnglazen, ongelwgfeld zeer naar den
smaak der kinderen, die zich geen prel-
tigen verjaardag konden voorstellen
zonder overvloed van lekkernijen.
Blanche en hare jongere broêrs en
zusters zaten daar in het vertrek uil
te rusten van de vermoeienis van het
verstoppen jen-spelen
„Dit is een kapitaal verjaarfeest
geweest," sprak Horatio, zich hel
zweet van 't voorhoofd wisschend,
en zich een glas wijn inschenkend
„en nu gaan we dansen. Kom, Blanche,
speel de wals uit Fausl maar eens,
en blijf doorspelen, totdat wij je
zeggen, dat ge moet ophouden."
Blanche, die ook niet weinig verhit
was, en wier hairen vrij ruig zaten,
ging voor de piano zitten en begon
met geweld en met aangeving van
de maat op de toetsen te slaan. Een,
twee, drieeen, twee, drieDe jongens
schoven de meubels in de hoeken.
Brian vroeg Ida ten dansBessie wilde
absoluut den hulppreeker aan Urania
afstaan, en nam een harer broêrs tot
danser; en daarop zwierden de drie
paren in de mooie oude kamer rond,
terwijl de koele avondlucht door de
wijdgeopende vensters binnendrong.
Zij dansten en speelden en zongen
en praatten, totdat de oude klok in
het voorhuis twaalf uur sloeg een
geluid, dat Bessie deed ontstellen, als
ware zij een Asschepoester geweest op
het bal des konings."
„Twaalf uur! En de kleintjes alle
maal nog op!" riep zij uit, een blik
werpende op den kring van ravotten
de kinderen. „Wat zou moeder er
wel van zeggen En zij heeft me nog
wel gezegd, dat zij alles met het
volste vertrouwen aan mij overliet!
Maakt allen terstond, dat ge op bed
komt!"
„Ach kom," voerde Blanche daar
tegen aan, „waartoe zal dat nu dienen,
ons zoo hals over kop weg te zenden,
nadat ge ons toch uren na onzen
gewonen tijd hebt laten opblijven!
Ik wil nog een boterham hebben,
en 't is nergens goed voor, al die
frambozentaarljens over te laten blij
ven. De dienstboden zouden er ons
niet eens dankbaar voor zijn, want
zij hebben zooveel laarljens gehad als
ze maar lustten."
Wordt vervolgd)
üedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.