HET GOUDEN KALF door M. E. Braddon. 16) „Fox was een drinkebroêr en leefde zwaar," antwoordde Brian. „Indien hij niet nu en dan de klok liad laten afloopen, zou hij nog eer zijne be komst van het leven gekregen hebben, dan het geval geweest is." „Maar hebt ge nooit behoefte aan rust?" vroeg Ida. „Brian kon ter nauwernood nala ten te geeuwen. „Neen; ik vrees, dal ik daarvoor nooit hard genoeg gewerkt heb. Wel licht zal ik die behoefte later gaan gevoelen wanneer de tijd van wer ken voor mij gekomen zal zijn." Bij meer dan ééne gelegenheid, wanneer Ida de Abdij ter sprake bracht, antwoordde Mr. Wendover op den zelfden toon. Blijkbaar was hij onver schillig ten opzichte van het aloude verblijf zijner familie, of hij had er zelfs een afkeer van. Hij stelde geen prijs op een omgeving, welke een ander in geestdrift zou hebben doen ontgloeien. „Men zou haast denken, dat de geest, die in de Abdij rondzweeft, u vrees aangejaagd heeft," zeide Ida, lachend „zóó opzettelijk vermijdt gij elk gesprek over de Abdij." „Die geest heeft me geen schrik aangejaagd ik ben te zeer een man van dezen verlichten tijd, om in gees ten te kunnen gelooven." „O, maar het behoort lot de heden- daagsche beschaving, aan alle moge lijke dingen te gelooven zelfs aan klopgeesten en aan gedachten-lezerij." „'l Kan zijn; maar dat ligt niet in mijn aard." En daarop kreeg zijn gelaat een ernstiger uitdrukking, dan Ida tot nu toe daarop had waarge nomen, en sprak hij: „Gij zijt vol geestdrift voor dat oude landgoed te midden van de heuvels, Ida. Gij stelt toch, hoop ik, niet meer belang in de Abdij dan in mij?" Zij bloosde en sloeg de oogen neêr. Zijn opmerking had haar maar al te zeer in hare zwakke zijde getroffen. „O neen," stamelde zij„wat zijn cederboomen en tufsteen, vergeleken bij een menschelijk wezen?" „En indien ik er eens ware zonder de Abdij indien de Abdij en ik eens in geenerlei betrekking tot elk ander stonden zou ik dan in uw oog niets te beteekenen hebben ,,'t Is moeilijk zich een man zon der zijn omgeving voortestellen," ant woordde zij; „maar ik geloof, dat gij in dat geval dezelfde persoon zoudt zijn." „Dat hoop ik," sprak Brian. „„De rang is slechts de stempel op de munt; de man is zonder deze ook een man." Maar gaarne stem ik toe, dat de stempel op de munt, in zijn soort, een zeldzaam goede zaak is." Deze namiddag-wandelingen tus- schen vier ett vijf uur, terwijl het overige personeel van de school aan 't wandelen was, hadden omstreeks veer tien dagen geregeld plaats gevonden, zonder dat Ida eenige nadeelige gevol gen van haar onvoorzichtigheid onder vonden had. Misschien bedacht zij nauwlijks, hoe verkeerd zij handelde met Miss Pew's vertrouwen te schen den, door eene wijze van handelen, zoo ten eenenmale in strijd met Miss Pew's voorstellingen van ordentelijk heid. Het vertrouwen was op zoo onaangename wijze geschonken; Miss Pew was zoo stelselmatig onvrien delijk geweest, dat men 't hel meis- jen moet vergeven, als zij haar ver foeide, ja zelfs een eer stelde in het bewustzijn, dat zij handelde op eene wijze, welke Miss Pew's liefste vooroor- deelen geweldig zou schokken. Hare samenkomsten met haar minnaar kon den nauwlijks heimelijk heeten, want zij gaf zich maar zeer weinig moeite om het feit te verhelen. Was de zaak zoo lang geheim gebleven, 't was niet het gevolg van hare listigheid. Maar dat eenige daad van eenig lid der huishouding van Mauleverer Manor lang onbekend zou blijven, 't was bijna een onmogelijkheid. Al ware er maar één paar oogen geweest in die woning, en dat wel de oogen van Miss Pillby, de zaak zou ontdekt zijn gewordenwant die vaalkleurige, hatelijke oogen waren als de oogen van Argus zelf, wat betreft hun veel zijdig vermogen, om de gangen en bedrijven van anderen te bespieden inzonderheid wanneer het de gan gen en bedrijven waren van iemand, dien de eigenares dier oogen niet lijden mocht. Nu had Miss Pillby Ida Palliser nooit mogen lijden, eigentlijk omdat zij in deze een persoon zag, wier schoonheid en talenten eene zijdelingsche beleedi- ging waren voor middelmatige men- schen. Sedert Ida gelogeerd had op De Heuvel, was Miss Pillby's verbittering verergerd bij elke vermelding van het genotrijke leven, dat in die woning geleid werd. Miss Pillby, die nooit een boek opensloeg voor haar eigen genot, die geen aardigheid aan muziek had, en wier hoogste voorstelling van kunst altemaal potlood en gom-elastiek was, had ruimte in overvloed in hare ziel voor de zaken van anderen. Zij was eene scherpe opmerkster van de kleine beuzelingen des dagelijkschen levens; zij had een scherpen neus voor verkeerde beweegredenen, die aan de eenvoudigste handelingen ten grond slag lagen. Toen zij dus den vertrou- wehjken omgang had opgemerkt, die in den laatsten tijd ontstaan was tus- schen Fraulein en Miss Palliser, over legde zij bij zich zelve, dat daarvoor een of andere verborgen reden moest bestaan. Waarom wandelden die twee altijd met elkander Welke verborgen bekoorlijkheid hadden zij ontdekt in dat weiland aan den oever der rivier? Op deze vragen, beschouwd uit Miss Pillby's oogpunt, was maar één ant woord denkbaar. De aantrekkings kracht moest van een mannelijk wezen uitgaan. Een van de beide jonge dames moest er een bewonderaar op nahou den, dien zij op een of andere wijze te zien kreeg, of met wien zij op een ol andere wijze betrekking onderhield gedurende die wandeling op het wei land. Dat men zoover had durven gaan, als werkelijk het geval was, dat eene jonge dame op Mauleverer Manor het kon durven wagen, met een man, die zich daar zonder verlof vertoonde, op klaarlichten dag te wandelen en te spreken, dat was iets, dat Miss Pillby's voorstellings-vermogen te boven ging. Maar zij dacht, dat zij ter loops een man zou gewaar worden op den legen- overgelegen oever, of in 't midden van de rivier dat zij wellicht met een zakdoek zou zien wuiven, een teelten zou zien geven, misschien wei een minnebrief zou vinden in een hollen boom. Verder had een intrigue op Mauleverer Manor het nooit kunnen brengen. Iets ergers nog waagde Miss Pillby zich dan ook niet voor te stellen. 't Was op den IfF™ Zondag na Trinitas omstreeks welken tijd de kostleerlingen op Mauleverer Ma- nor reeds vol blijde hope begon nen uittezien naar de Kerstvakantie, toen een stroom van licht op eens werd uitgestort over Miss Pillby's onrustige ziel. De openbaring kwam op deze wijze. De avond-dienst in een keurig, onlangs verrezen kerkjen, waar een sterk ritualisliesch Anglikanisme gehuldigd werd, was een voorrecht, weggelegd voor de oudsten en meest begunstigden van de Mauleverersche kudde. Al de raeisjens waren zeer gesteld op deze avonddienst in het St. Duncan's kerkjen. De lampen, de Trinitas is de Zondag na Pinkster, in de Roomsch-Katholieke en ook in de Engelsche Staatskerk, aan de H. Drievuldigheid gewijd, van welken dag af de Zondagen tot op den 4den Zondag vóór Kerstmis doorgeteld worden De Vertaler. muziek, het vrolijk versierde altaar, de kleurige banieren en de onder de processie aangeheven lofzang, de den onwillekeurig denken aan een tooneel in de opera. De overgang van de duislernis daar buiten in den lichtgloed van het heiligdom was in drukwekkend. De avonddienst in het St. Duncan's kerkjen was de treffend ste gebeurtenis van de week. De dienst werd daar verricht door een hulp preker, die o, zoo mooi zong, met dien neusgalm, die zooveel opgang maakt in de hedendaagsche godsdienst oefeningen, en wiens stem zóó plech tig kon wegsterven bij het einde van een lofzang, dat de aanwezige jonge dames het schreien nauwlijks konden nalaten. Men hield het er voor, dat hij een leringlijder was; hij liet herhaaldelijk een droog gekuch hoo- ren, dat werkelijk een gevolg was van keelontsteking, en op smartelijke wij ze herinnerde aan zekere befaamde romanheldin. De meisjens van Mau leverer Manor noemden hem belang wekkend, en hoopten, dat hij nooit trouwen, maar leven en sterven zou als de H. Franciskus de Sales. Op dezen negentienden Zondag na Trini tas geschiedde het, dat Miss Pew in de wandeling de Oude Pew genaamd bizonder goed gemutst was. Met den ochtendpost had zij de toezeg ging ontvangen van drie nieuwe kost leerlingen, dochters van een aanzien lijk schapenhouder, die onlangs uit Australië teruggekeerd was, en ver ondersteld werd railjoenair te zijn. De man was weduwnaar, en verlangde moederlijke verzorging voor zijne moe- derlooze dochters. Deze moesten op Mauleverer Manor zoowel van kleeding als van voedsel voorzien worden; zij hadden behoefte aan al de teedere.zorg en liefderijke behandeling, welke eene liefhebbende moeder haar zou kun nen bewijzen. Dit soort van overeen komst was uiterst voordeelig voor de Dames Pew. Moederlijke verzorging beteekende zooveel als een vreese- lijk groote lijst van buitengewone uitgaven feesljens, geneeskundige behandeling, kleine buitenkansjens van allerlei aard, waaronder zoowel oude portwijn als wollen sokken gerekend werden. Moederlooze kinderen van dit soort waren de duifjens, wier teede- re borstjens het dons leverden, waar mede die geslepen kraai, Miss Pew, haar nest voorzag. Zij had den brief van den Australiër driemaal overge lezen vóór de avonddienst, en zij was dientengevolge zeer welwillend ge stemd jegens het menschdom, zoodat toen Miss Palliser haar vroeg, of ook zij zij, de pariah, naar de kerk van St. Duncan mocht gaan zij, op wie des Zondagsavonds doorgaans de verplichting rustte om de kleinste meisjens de Katechismus te laten op zeggen, of ze rustig te houden, door haar wat voor te lezen uit den „Pel grims gang," of uit „Agathos" zeide Miss Pew op hoogen toon„ik heb er niet tegen." Er openbaarde zich in den toon, waarop zij dit zeide, geen welwillend heid of inschikkelijkheid, maar zij gaf slechts te kennen, dat zij er niet tegen had, en Ida liep haastig weg om haar hoed op te zetten, dat arme zwarte kanten hoedtjen, met gele rozeknopjens, dat al zoo lang zijne diensten bewezen had. 't Denkbeeld, dat zij, al ware het ook maar voor een paar uur, de school en hare vervelende eentonigheid kon verlaten, beurde haar op bovendien kreeg zij in de kerk gelegenheid om goede muziek te hooren. Ida was eene te hartstochtelijke minnares van mu ziek, om onverschillig te kunnen zijn voor de harmonie van dorpsstemmen, die zich ter dege geoefend hadden om de geliefkoosde psalmen te zingen, onder begeleiding van een klein, maar uitmuntend orgel. De kleine kerk was niet zeer druk bezocht op dezen prachtigen herfst avond, nu de wassende maan als een groot gouden schild boven de rivier hing, en een rijken lichtgloed wierp over de wilgen, de kleine eiland tjens, de groepen zwanen, en de op eeni- gen afstand gelegen bosschen van Surrey, 't Was een avond, die een vrij mensch verlokte om te gaan wandelen op de koele, schaduwrijke paden langs den oever der rivier, meer dan om eene godsdienstoefe ning te gaan bijwonen in het war me kleine bedehuis. De meisjens van Mauleverer Manor bezetten een aanmerkelijk gedeelte van den eenen kant der kerk, maar aan de andere zijde was de gemeente maar schraal vertegenwoordigd in de eikenhouten banken. Miss Pillby overzag' die gestalten inet een oogopslag, terwijl zij daar stond in de achterste rij der school banken, en ontdekte een onbekende een onbekende met een elegant en aangenaam voorkómen, die blijkbaar verholen blikken wierp op de lam- jneren van de Mauleverersche kudde. Ook ondekte Miss Pillby's scherp ziend oog al spoedig, welk lam die hartstochtelijke blikken golden. Het voorwerp van 's onbekenden bewon dering was blijkbaar Ida Palliser. „Dat heb ik wel vermoed," over legde Miss Pillby bij zich zelve, terwijl zij luisterde, of scheen te luisteren naar de beproevingen en de triumfen der kinderen Israëls, welke het onder werp waren van het lied, dat daar door frissche] jeugdige stemmen met een onmiskenbaar landelijken galm werd aangeheven; „zoo verklaart zich alles." Bij het verlaten van het kerkgebouw bespeurde Miss Pillby zeer goed, dat de onbekende de jonge dames van Mauleverer Manor volgde, blijkbaar in de hoop, dat zich de gelegenheid zou voordoen om een gesprek met Miss Palliser aan te knoopen. Hij liep op het pad vlak achter de meisjens aan, liep ze voorbij, om daarna weêr met langzame schreden terug te kee- ren. Alles te vergeefsIda was te zeer omringd door de overigen, dan dat hij haar kon aanspreken; en de optocht der jonge dames ging verder, zonder dat er iets gebeurde. „Hebt ge dien afgrijselijken, slecht opgevoeden man gezien, die op on zen weg naar huis achter ons aan liep?" vroeg Miss Pillby op veront waardigden toon, terwijl zij gezament- lijk met de kostleerlingen, die naai de kerk geweest waren, zich versterkte met een sluksken geroosterd brood en een glas water. „Zeker een win kelbediende uil Londendat zou men tenminste opmaken uit zijn ongema nierdheid." Zij wierp van terzijde een blik op Ida, die even bloosde, toen zij op zoo boosaardigen toon over Brian Wendover hoorde spreken. Fraulein Woll sliep in hetzelfde vertrek met Miss Pillby en Miss Motley eene van drie kleine ijzeren ledi kanten voorziene uitermate ongezellige kamer, welke altijd voor de sekon- dantes bestemd was, en die daarom beschouwd werd als een tempel van geleerdheid. Terwijl Miss Motley haar avondgebed prevelde,sloop Miss Pillby naar Fraulein Wolf toe, die heel bedaard hare vlas kleurige lokken borstelde, en fluister de: „ik heb hem gezien; ik weet er nu alles van." „Ach liimmel!" zuchtte Fraulein. „Gij zult ons toch niet verraden?" „Voor geen geld van de wereld." „Is hij niet schoon, goddelijk?" vroeg Fraulein, nog steeds in het Duitsch. „Ja, hij heeft een zeer gunstig voor komen. Ge moet niet aan Ida Palli ser mededeelen, dat ik er wal van weel. Zij mocht dat onaangenaam vinden." Wordt vervolgd) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1888 | | pagina 6