HET GOUDEN KALF door M. E. Braddon. 21) „Van 't oogenblik af, dat ik de universi teit verlaten heb, heb ik zoowat bij den dag geleefd, nu en dan een pond of wat verdiend met letterkundigen arbeid, met het schrijven van recensies voor een aan het tooneel gewijd tijdschrift, en zoo voort waarlijk geen schitte rend bestaan! Wellicht echter is het bij slot van rekening niet kwaad, dal ge de zaken zoo ernstig opneemt," liet hij er spottend op volgen. „Waren we goedgezind geweest jegens elkan der, we hadden moeten omkomen van honger." „Ik had van droog brood kunnen leven met een echtgenoot, dien ik beminde, en voor wien ik achting en eerbied gevoelde, maar niet met een man, die kan liegen en bedriegen, zooals gij gedaan hebt," sprak Ida. Zij nam haar reiskoffertjen van den stoel, op welken Brian het bij het binnenkomen neêrgeworpen had, en liep de kamer uit, naar het trapportaal. „Vaarwel, Mrs. Wendover," riep hij haar achterna; „laat het me weten, wanneer ik je mettertijd van dienst kan zijn." Zij liep nu de trap af, en hij zag van boven op haar neêr, over het oude hek, dat bij de trap stond. »Ge begeeft u zeker dadelijk naar de woning uws vaders, niet waar?" »Ja." sZoudt ge niet beter doen met nog even te blijven en eerst wat te ont bijten? Het duurt nog eeuwen voor de trein vertrekt." vDank u." De grijze japon zweefde langs het donkerbruine paneelwerk, toen zijne vrouw den hoek van het benedenste trapportaal omging en uit zijn gezicht verdween wellicht voor altoos. Biian keerde terug naar zijne ka mer; hij bleef midden in het vertrek staan, keek om zich heen en scheen te mijmeren, 't Was een prettig ver trek, niet zonder smaak ingericht naar de behoeften van een jong heer van zijn soort pijpen, wandelstok ken, oude gravuren, bric d-bracde overblijfsels van zijn studentenleven. »Nu, als zij zich wat aardiger aan gesteld had, had ik naar andere ka mers moeten omzien, en dat zou een last voor me geweest zijn," sprak hij bij zich zeivenen toen liet hij zich in een armstoel nedervallen, lachte, doch zóó, dat het veel van snikken had, en wischte zich eenige opkomen de tranen uit de oogen. sWat zijn we allebei dwaze schep sels geweest!" mompelde hij bij zich zeiven. „Ik wist, dat zij ve. liefd was op de Abdijmaar ik geloof er geen woord van, als zij zegt, dat zij mij haat!" En toch en toch het had er alles van gehad, of het haar volle, ernst was, toen zij zich uil zijn ar men losrukte, en dien kreet van af grijzen liet hooren. HOOFDSTUK X. Valsche munt. Met haastige schreden liep Ida door de morsige, armoedige straal naar Ilolborn, nauwlps wetend waar zij heenging, of wat zij ging doen. Het luchtkasteel, dat zij had opgetrokken, was ingestort, en zij stond nu te midden van bouwvallen. Wendover Abdij, rijkdom, pozilie, onafhanke lijkheid, aanzien bij de wereld, dat alles was nu op even grooten afstand van haar als een maand geleden. Haar gevoel van teleurstelling was bitter, maar niet zóó bitter als het gevoel van zelfvernedering. Haar eigen ka rakter had zich aan haar in al zijn laagheid geopenbaard, met zijn hebzuchtig verlangen naar wereld- schen rijkdom met zijne bereid willigheid, om van de waarheid af te wijken, om heilaagste levensdoel, dat er voor eene vrouw bestaat, eene goede pozitie na te jagen. Nu het spel verloren was, maakte haar levensplan den indruk van ver foeilijk te zijn. Ware zij geslaagd, alles zou met een gouden waas over- togen zijn geweest. Als de vrouw van den rijken Brian zou zij als eene zachtzinnige en gehoorzame gade haar plicht gedaan hebben, en zou zij ten grave gedaald zijn met de troostvolle illuzie, dat zij op geenerlei wijze haar aanspraak op de achling der wereld verspeeld had. Bediogen, teleurge steld, vernederd als zij thans was, was zij zich bewust van al de schande, die daar gelegen was in hare bereid willigheid om met een man te trou wen, voor wien zij hoegenaamd geen liefde gevoelde. »0, 't was wreed, 't was snood," sprak zij bij zich zelve, terwijl zij daar met gejaagde schreden over de stoffige straaisteenen voortliep, voort durend in de geweldigste overspan ning, vie spekuleeren op mijne zwak heid mij lot aan de lippen gedom peld te zien in de hatelijkste armoede, en te trachten mij in verzoeking te brengen door den glans van rijkdom. Ik heb nooit voorgewend hem te beminnen nooit Gode zij daarvoor dank! Ik heb hem laten verzekeren, dal hij mij beminde, en ik heb er in toegestemd zijne vrouw te wor den maar ik heb geen liefde mijner zijds voorgewend. Gode zij daarvoor dank 1 Hij kan niet zeggen, dat ik hem belogen heb." Zij stond daar in hel breede, drukke Holborn, en hulpeloos staarde zij op de cabs, de omnibussen, de wagens en de karren, die daar naar het Óós ten en het Westen stroomden, onder den somberen Londenschen hemel, terwijl zij zich afvroeg, wat haar nu verder te doen stond. Hij haar echtgenoot had baar gevraagd, of zij terugkeerde naar haars vaders woning, en zij had ge antwoord: „Ja." Indedaad was dit de eenige weg, die voor haar openstond. Zij moest naar huis gaan en den toestand onder de gogen zien, en zij moest zich er op voorbereiden menig harde verwijting van haar vader te zullen moeten aanhooren. Zij had een dag laten verloren gaan. Zonder twijfel zou Miss Pew's akte van beschuldi ging vóór haar aangekomen zijn, en zij zou aan haar vader en stiefmoeder opheldering moeten geven ten opzichte van haar gedrag. Maar de kleine, wit gepleisterde woning bij Dieppe was de eenige schuilplaats in het heelal, die voor haar openstond, en daar moest zij heen. „Wendover Abdij!" herhaalde zij bij zich zelve; „ik de meesteresse van Wendover Abdij! Dat ware al te schoon geweest! Waarom heb ik de dwaasheid van zulk een droom niet ingezien Maar 't was er meê gesteld als met alle andere droomen. Wan neer men droomt, dat men Koningin is, of dat men kan vliegen, dan is men op dat oogenblik zich er niet van bewust, dat zoo'n droom een ongerijmdheid is." Zij stond daar te staren op de om nibussen, totdat de kondukteur van een dier rijtuigen, dat bijna ledig was en langzaam voortreed, haar vragend toeriep: „Londen Bridge?" 't Was de plaats waar zij heen wilde. Zij knikte den man toe, die het portier opende, en haar in den omnibus liet plaats nemen. Zij was kwartier voor vieren reeds aan hel slation, en de trein naar Newhaven vertrok omstreeks zeven uur een akelig lange tijd, dien zij daar moest doorbrengen. Maar zij kon haar toestand niet verbeteren, door ergens anders heen te gaan. Het station, met zijne groote morsige wachtkamers, en met zijn bont ge verfde en weelderig opgesierde res tauratie-zaal, was even goed een hotel voor haar, als zij er elders een vinden kon. Zij was flauw van honger, daar zij niets gebruikt had sedert zeven uur dien morgen, toen zij ter loops eenig ontbijt genuttigd had. „Kan ik hier een kop thee krijgen vroeg zij aan de magere matrone, die met het toezicht over de wacht kamer belast was, waarop die oude vrouw haar vriendelijk aanbood, een kop thee voor haar te halen. „Als ge zoo vriendelijk wilt zijn," stamelde Ida, en zij was te afgemat om luider dan fluisterend te kunnen spreken; „ik ga liever niet in die volle restauratiezaal." „0, dat kan ik me wel voorstellen; ge zijt zeker niet gewoon alleen te reizen, en 't is beter dal ik u hier een kop thee breng." De thee, met een broodtjen, bracht haar eenigszins op haar verhaal. Ida be taalde deze matige verversching, begaf zich naar hel plaalsbureel, stelde eenig onderzoek in naar het door haar te nemen kaartjen, en kocht een boek, om daarmeê den tijd aan een eind te krijgen, en om zich wat afleiding te bezorgen. Zij gevoelde, dat het eene vreese- lijke buitensporigheid was, twee van Miss Cobb's shillings te besteden aan een exemplaar van Bulwer's „Caxtons;" maar zij deed het in de overtui ging; dat zij zonder deze afleiding gevaar liep van krankzinnig te worden. Gewapend met haar boek, keerde zij naar de wachtkamer terug, zette zich neder in een hoekjen van de sola, en bleef daar, in hare lekluur verdiept, onbewegelijk zhten, terwijl talrijke reizigers kwamen en gingen, allen even haastig en gejaagd, en alleen vervuld van hun eigen belangen, zoo dat geen hunner dan ook acht sloeg op het bleeke meisjen met haar afge mat voorkomen, dat daar zat te lezen in het afgelegenste hoekjen van hel morsige vertrek. Na een ietwat stormachtigen over tocht in den langen Oklober-nacht, kwam de boot, die Ida Palliser en haar fortuin aan boord had, te Dieppe aan. Het stedeken, met zijn rotsach- ligen bodem, zijn verstrooid liggende huizen, en zijn onaangename geuren, was nu overgelaten aan zijn eigen bevolking, en miste den zweem van voornaamheid, die in de vrolijker maanden Augustus en September zijn strand kenmerkt. De plaats zag er grauw en koud en weinig aantrek kelijk uit op den donkeren Oktober- raorgen, toen Ida daar alleen, aan zich zelve overgelaten, te midden van de daar aanwezige rotsblokken stond, terwijl de bevolking in beweging be gon te komen in de straat boven den kaaimuur, en zich door een geweldig geschrob inet rijsbezems scheen te willen aanstellen als de zindelijkste bevolking onder de zon een aan matiging, die wel wat gelogenslralt werd door een alles doordringenden geur van tol ontbinding overgegane plantaardige stoffen, van welk soort van vuilnis, waarbij wat eierschalen en afval van visch welke de stad bij deze ochtendreiniging als wierook op een altaar aan den zonnegod offer de, een klein hoopjen voor elke deur lag, om door den stedelijken straat veger opgeruimd, of door den wind naar alle kanten heen gedreven te worden. Alléén zich bevindende op den uit rotsblokken saamgeslelden kaaimuur, in de gure koude van het vroege ochtenduur, nam Ida tijdelijk hare toevlucht in hel nederigste koffiehuis, dat zij vinden kon, waar eene zwakke oude vrouw met zwakke hand den vloer veegde, en waar zich geen spoor vaneenig mannelijk elementvertoonde. Hier gal zij weder een van Miss Cobb's shillings uit voor een kop koffie en een broodtjen. Zij had vijf en twintig shillings moeten geven voor haar plaatsbiljet tweede klasse. Hare schuld aan Miss Cobb was nu gestegen tot anderhalf sovereign, en Ida Palliser voelde zich pijnlijk aangedaan bij de gedachte aan hare machteloosheid, om een zoo aanzienlijk bedrag terug te geven. Gisteren morgen, toen zij meende de vrouw te zullen worden van een rijk man, had zij er aan gedacht hoe aardig het zou wezen aan nCobbjen" eene banknoot van vijf pond te zenden in de keurigste ivoren portemonnaie, die in een der winkels in gindsche straat te koop waren. Zij dronk met langzame leugen haar koffie op, en blijkbaar haastte zij zich niet om 't huis te komen, waar zij wel begrijpen kon, dat haar geen aangename ontmoeting wachtte. Hare liefde voor haar vader was zoo groot, als 'l in de gegeven omstan digheden mogelijk was; zij aanbad haar klein broêrtjen, en was welge zind ten opzichte van hare stiefmoeder. Maar om bij hen aan te komen, zon der geld, met versleten kleêren, met schande beladen bij hen aan te komen als een lastpost te meer bij hunne fatsoenlijke armoede, dat was hard. Zij had besloten naar Les Fontai nes te loopen, liever dan nog meer geld te nemen uil Miss Cobb's porte monnaie, om er een rijtuig van te betalen. Waren haar omstandigheden van dien aard, dal zij traag zijn, of zich weelde veroorloven mocht, dat hel haar vrij stond haar jonge liohaams- leden moeite te besparen Zij liep de nauwe, met rotsblokken bevloerde straat door, waar men de winkels nu begon te openenzij slak verder het ruime marktplein over, waar de vrouwen hare koopwaren uitstalden vlak over de prachtige oude kerk, en waar Duguesclin, in zijn heldhaftige en reusachtige gestalte, de onstui mige windvlagen tartte, die zijn ge beeldhouwde lokken hadden verfrom meld. Twee en een half jaar geleden was het een genot voor haar geweest, een bezoek aan dal marktplein te brengen, leunende op haars vaders arm, en om daar te midden van de sombere stilte eenige oogenblikken te vertoeven in dien indrukwekken- den tempel, terwijl de heerlijke lonen van het orgel weèrklonken door de in schemerdonker gehulde vleugels van het gebouw. Zij hadden inet hun beiden staan schacheren bij de fruil- stalletjens, en vrolijk gelachen met de blijmoedige dorpsbewoonslers, die daar hare waren te koop boden. Ze hadden het strand op en neêr geloo- pen, en, zonder dat het hun geld kostte, daar builen hel hunne genoten van de vermakelijkheden het établis sement. Een namiddag te Dieppe 't had zooveel beteekend, als hel door brengen van eenige allerprettigste uurtjens. Nu bezag zij de stad met afgematte oogen, en vond zij, dat Dieppe erg vervelend en morsig ge worden was. De wandeling naar Les Fontaines, langs een witten, stoffigen weg, scheen geen einde te nemen. Indien men haar niet herhaaldelijk gezegd had, dat het dorp op maar vier mijlen afslands van de stad gelegen was, zou zij gedacht hebben, dat het wei acht mijlen was zóó lang, zóó verve lend vond zij den weg. Er waren heu vels op den achtergrond, heuvels ter rechter- en ter linkerzijde, boomgaar den, hier en daar wat kreupelhout, nu en dan een uitzicht op de zee; de weg was mooi genoeg, om hem af te leggen in een gemakkelijk rijtuig, met een vlug paard er voor; doch voor een voetganger, die in eene ge drukte stemming verkeerde, was die zelfde weg eenlonig en ongenietbaar. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1888 | | pagina 6