HET GOUDEN KALF door M. E. Braddon. 23) tja, ikke veel van je hou, maar ikke niet weet, wie je bent. Connais pas," zeide Vernon, geweldig niet zijn kopjen schuddend." „Ik ben je zuster," lieveling, je eenige zuster." nllijn half-zuster," zeide Vernon. sMama heeft me gezegd, dat ik eene half-zuster had, en dat zij stout ge weest was. Dites done, is een heele zuster tweemaal zoo groot?" Zoo vroeg hel jongsken in zijne kinderlijke taal, die men zich beter voorstellen dan op papier weêrgeven kan, in vollen ernst. sik ben je eigen zuster, lieveling, met hart en ziel. Van iets als halve- liefde of halve-zustcrschap kan tüsschen ons beiden geen sprake zijn. Ge moest niet zoo lot hem gesproken hebben, moeder," sprak Ida, en zij wierp een verwijtenden blik op hare slielmoeder, die tot tranen toe bewogen was. »Je vader was zoo boos na de lezing van Miss Pew's brief," mompelde zij om zich te verontschuldigen. Vijftig pond voor je te betalen, en dan zoo'n vernederende afloop! Ge zult toch moeten erkennen, dat het hard voor ons was!" s't Was nog veel harder voor mij," sprak Ida; „ik moest in opstand komen tegen die goddelooze vrouw en haar onder de oogen zien, die slechte vrouw, die heel goed wist, dat ik geen kwaad gedaan had, maar die mij haatte met al hare boosaardigheid, omdat ik bekwamer was en er beter uitzag, dan ooit met haar het geval is geweest." nik moet nu je vaders omelet gaan bakken," zeide de stiefmoeder, t terwijl gij je wat opknapt voor het ontbijt. Er zal, denk ik, wel wat water in de lampetkom zijn, en Vernon zal je een schoonen handdoek brengen." De kleine jongen liep zijne moeder op een drafjen achterna, en kwam al spoedig terug met den handdoek een handdoek, die in kwaliteit wedijverde met de lampetkan en kom. Ida hui verde bij de herinnering aan de weelde in die arliekelen op De Heuvel. Zij maakte haar toilet zoo goed het haar mogelijk was met de bekrom- penste middelen, ongeveer zooals zij dat gedaan zou hebben aan boord van een schipzij schudde het slof uit de armoedige grijskasjemieren japon en borstelde haar af hare trouwjapon, dacht zij met een bitteren glimlach alvorens haar weêr aan te trekken, en toen ging zij naar beneden, de smalle, niet met een looper bedekte trap af, en zij was en bleef eene prachti ge verschijning, in al de frischheid harer jeugd en schoonheid, welke zorg nog armoede haar hadden kun nen ontrooven. Kapitein Palliser liep zijne kleine eetkamer op en neer, en 't was hem aan te zien, dat hij ontsteld en bezorgd was. Hij wendde zich plotseling om, toen zij binnentrad, en staarde haar aan. „Bij Jupiter, wat zijl ge een mooie meid geworden!" sprak hij, en toen drukte hij haar in zijn armen en kuste hij haar. nMaar ge begrijpt zelve wel, mijne waarde, dat het werkelijk al te erg is," vervolgde hij op knorrigen toon, zoo teruggezonden te worden als een valsch muntstuk." j Dezelfde uitdrukking heeft mijne stiefmoeder zooëven gebruikt." Mijne waarde, wie kan 't helpeu als hij zoo spreekt, wanneer het de waarheid is? Na vijftig pond voor je betaald te hebben, begrijpt ge, en in de meening verkeerende, dat ge goed geborgen waart gedurende de eerst volgende drie jaren, en dat Miss Pew je na verloop van dien termijn zou plaatsen in de familie van een of an der aanzienlijk heer, waar ge tusschen de zestig en honderd pond salaris per jaar zoudt ontvangen, al naar de door je gemaakte vorderingen dit wa ren haar eigen woorden wordt ge ons nu op deze wijze teruggestuurd, met oneer en schande, en met het bericht, dat ge je op de dolzinnigste manier hebt afgegeven met een jonk man op den oever eener rivier, 't Is in de hoogste mate vernederenden nu hoor ik ook nog van mijne vrouw, dat die jonkman geen duit bezit, wat de geheele zaak natuurlijk ten eenen- male hopeloos maakt." s Vergun me u volledig verslag te doen van mijn ongerechtigheid, vader, dan kunt ge er over oordeelen, welk recht Miss Pew had, me weg te jagen." En daarop gaf Ida op kalmen toon eene beschrijving van hare namiddag wandelingen op het pad langs de rivier, waarbij de Fraulein haar altijd gezelschap had gehouden, en hoe de neef harer vriendin verlof gekregen had, om daar met haar wat op en neer te wandelen. „Niemand zal met eenig recht kun nen beweren, dat daarin iets feitelijk verkeerds was," antwoordde Kapitein Palliser; „maar ge hadt toch moeten begrijpen, dat ge dwaas handelde! dal er door zulk eene wijze van doen schennis plaats had van de school- etiquelte. Ge wist toch heel goed, dal Miss Pew zoo iets ten zeerste zou afkeuren, niet waar?" „O zeker, ik wist, dat het oude Pew met afgrijzen zou vervullen. Mis schien heeft juist dit me verleid alzoo te doen." „Juist; en ge hebt niet gedacht om mijn vijftig pond, en ge hebt je aan dit gevaar blootgesteld ter wille van een jonkman, die geen duit in de wereld bezit, en die nooit je echt genoot zou kunnen worden." Ida kreeg eene kleur als scharlaken en werd toen doodsbleek. „Nu, kijk maar niet zoo bedroefd, mijn kind! Ik moet trachten mijn vijftig pond te vergeten, en te denken aan je toekomst, 't Is eene verduiveld leelijke geschiedenis o, daar komt de omelet met de koffie zoo'n weglooperij doet een meisjen later altijd kwaad ga zitten en zet je op je gemak dat is een heerlijk schotelljen nieren de wereld is zoo bekrompen; en natuurlijk zullen al de kostmeisjens van Mauleverer Manor over deze geschiedenis bab belen. Hoe, wilt ge geen truffels waar denkt mijn klein vrouwljen aan?" Kapitein Palliser ging zitten, en maakte, op Fransche manier, zijn servet onder de kin vast. Zijn voor komen hij had een arendsneus was van het type, dat opzettelijk uilgevonden schijnt te zijn voor mi litairen. Zijne oogen waren lichtblauw, evenals die van zijn jongsken Ida's donkere oogen waren een erfenis harer moeder zijn hair was kas tanjebruin, gesprenkeld met grijs, zijn knevel strookleurig, en verder had hij een met zorg onderhouden kavallerie- sik. Zijn kleederen en laarzen waren volmaakt in hun soort, hoewel men 't ze aanzien kon, dat ze veel gedragen waren. Men had hem hooren ver klaren, dat hij liever vederen en den krijgsdos van een rooden Indiaan wilde dragen, dan een jas, gemaakt door een kleêrmaker van denderden rang. Hij was rijzig en had aanleg om dik te worden, breed geschou derd en hij bewoog zich op zijn ge mak en met een zekere nonchalance, die wel wat aantrekkelijks had. Hij hield er op na wat de meesten een patriciesch voorkomen noemen dat wil zeggen, het voorkomen van iemand, die gedurende zijn geheele leven nooit iets nuttigs gedaan heeft niet het voorkomen van een patriciër als een Palmerslon, een Granville, een Derby, of een Salisbury, maar dat van den idealen lotus-etenden aristo- kraat, die met zich te kleeden, te rijden, te dineeren en te pralen een ietwat slaperig bestaan voert. De loopbaan van den Kapitein in Indië was niet bepaald schitterend geweest. Hij had niet de gelegenheid gehad, zich te onderscheiden in groole veldslagen of geruchtmakende expe dities. Behalve gedurende de vreese- lijke epizode van den Opstand, toen hij nog een jong man was, had hij maar weinig van de werkelijke dienst te zien gekregen. Zijn leven na zijne terugkomst uit Indië was iels zonder inhoud geweest. Zijn geest, die nooit bizonder krach- lig geweest was, was langzaam weg- geroest onder de akelige eentonigheid van zijn bestaan. Hij was zoover ge komen, dat hij de rhylmiesche ebbe en vloed van den stroom des levens als ten eenenmale voldoende was gaan beschouwen, om tevreden te kunnen zijn. Ontbijt en middagmaal waren de voorname gebeurtenissen zijns levenswas het daarmee goed gesteld, dan was het ook goed gesteld met hem. Er was in de nabijheid eene lan delijke herberg, waar 's zomers zeer veel menschen het middagmaal kwa nten gebruiken, 't zij in buis, 't zij in den tuin, en in een aan de keuken grenzend vertrek stond een klein 1'ranselt biljart, met zeer groote bal len. Hier speelde de Kapitein des avonds wel eens een partijijen met de habitue's van de plaats, die hoog bij hem opzagen, omdat hij hun mees ter was in het spel. Nu en dan een ritjen naar Dieppe op de banquette der diligence, en wat slenteren langs het zeestrand, was zijn eenige andere uilspanning. Zijne dochter schonk hem koffie, en voorzag onder het ontbijt in zijn overige behoeften; zelve echter at zij met zeer weinig eetlust, niettegen staande hetgeen op tafel verscheen uitstekend was. Kapitein Palliser praatte onder hel eten over alles en niets, en zag niet vaak van zijn bord op, maar peuzelde stillekens voort. Gelukkig voor Ida, die zich, toen hij haar verwelkomd had, aan de vreeselijkste vernedering ten prooi had gevoeld, sprak hij niet meer over Miss Pew of over de weinig schitterende vooruitzichten zijner dochter. Hel kostte hem indedaad vrij wat geestesinspanning, zijne gedach ten zich te doen bezighouden met de zaken van anderen. Hij had ge durende de laatste vier en twintig uur zijn geest vrij wat ingespannen, en het verheugde hem zeer den boog eens wat te ontspannen. „Eigenllijk een akelig soort van leven voor een man, die gewoon ge weest is zich te midden van de groote wereld te bewegen vindt ge ook niet, Ida mompelde hij, terwijl hij zijn omelet at; „maar we doen ons best, om op een of andere manier ons er door te scharrelen. Je stief moeder mag het wel lijden, en de kleine jongen mag hel wel lijden de lucht is hier buitengewoon ge zond, weet ge geen rook geen mist en maar drie mijlen van zee. Zij vinden het wel aardig, en het is goedkoop en dat doel de deur dicht voor een armen duivel op wacht geld, en in het badseizoen komen eenige van de voornaamste lui van Europa zich hier, in het établissement vertoonen." „Ge gaat in het seizoen zeker dik wijls naar Dieppe, is het niet, vader?" vroeg Ida, die het zeer aangenaam vond, dat hij Miss Pew en de kwestie van een aanstaande betrekking niet meer aanroerde. „0 zeker; ik ga er bijna eiken dag heen, als het mooi weêr is." „Maar ge loopt er toch niet heen riep Ida uit, blijkbaar zich verbazend over zooveel bedrijvigheid bij een man van een zoo dommelig karakter. „0 neenik loop nooit. Ik ga er heen op de diligence of met een of ander rijtuig, dat toevallig ledig terug moet. Ik ga er heen en zie eens wat in 't rond, en, als 't zoo uitkomt, drink ik met een vriend een kop koffie in het Hötel des Bains. Daar, of in het Royal Hotel tref ik door gaans menschen aan, die ik ken. Och ja, wien denkt ge, dat ik daar een veertien dagen geleden heb aange troffen?" „Dat kan ik in de verste verte niet raden," antwoordde Ida; „ik ken zoo weinigen uwer vrienden." „Neen, dat spreekt van zelf. Ge hebt Sir Vernon Palliser nooit ont moet, doch ge hebt toch zeker wel eens van hem hooren spreken, niet waar „Bedoelt ge uw rijken neef, dien goddeloozen baronet in Sussex, die u nooit van uw leven eenige welwil lendheid bewezen heeft?" „Lieve, de oude Sir Vernon rust al gedurende twee jaren in zijn graf." „Ik heb niets gehoord van zijn over lijden." „Och neen, dat laat zich wel he grijpen. 't Was de moeite niet waard, je daarvan kennis te geven, inzon derheid daar onze middelen niet ge doogden over hem in den rouw te gaan. Je stiefmoeder, het arme vrouw- tjen, heeft erg daarover getobd, alsof het haar iels schelen kon, ofschoon zij den man nooit van haar leven gezien had. Zij beweerde maar, dat men, als men een baronet in zijne familie had, over hem behoorde in den rouw te gaan. Ik kan 't me niet voorstellen, hoe de vrouwen er zoo veel mee ophebben, in den rouw te gaan. Zij zijn er op uit, zich in't krip te hullen bij de geringste aanleiding, zelfs bij het overlijden van zoo'n el- lendigen kerel als Sir Vernon, die me nooit een sixpence gegeven heeft. Maar gelijk ik zeide die twee jongelui vertoonden zich laatst vlak vóór het Hotel des Bains." „Welke twee jongelui, lieve vader? Ik begrijp volstrekt niet, van wie gij spreekt," zeide Ida, die het zeer moeilijk vond haars vaders redenee ringen te volgen. „Wel, Sir Vernon, natuurlijk de tegenwoordige Sir Vernon en zijn broeder Petereen leelijke naam, vindt ge niet, Ida Maar er is altijd een Peter in de familie geweest; en, 't was een vaste regel," liet Kapitein Palliser er op volgen, en zijn toon van spreken werd slaperiger, toen hij zich ging verdiepen in herinneringen aan het verleden ,,'t was een vaste regel, dat zij, die Peter Palliser heet ten, op de ilesch gingen. Daar had je Majoor Palliser hij heeft een veld tocht meêgemaakt in Achter-Indië hij is persoonlijk bekend geweest met George den Vierde hij heeft een heel mooie vrouw getrouwd, die hij schandelijk behandeld heeft, en hij is in de gevangenis géstorven." „Deel me het een en ander mede betreffende den tegenwoordigen Sir Vernon," hernam Ida, die meer be langstelde in den levende, dan in her inneringen aan een onbekenden doode. „Ziet hij er knap uit?" „Hij is een knap, breedgeschouderd jonkman van zeven of acht en twintig jaar. Neen, mooi mag hij niet heeten de oudere tak der Palli- sers heeft zich nooit onderscheiden door schoonheid, ofschoon zij allen de eigenaardige familietrekken ver toonen. De familietrekken zijn iets merkwaardigs, Ida; ieders gang, elke klank zijner stem verraad doorgaans zijn afstamming." i)Beste vader, ik vroeg u naar dien bepaalden Sir Vernon," sprak Ida, op ietwat ongeduldigen toon, niet gewoon als zij was aan zulk eene droomerige wijze van spreken. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1888 | | pagina 6