vrij wat van die honderd pond 's jaars, die Ida voor den geest hadden ge staan als de gouden eindpaal, dien zij meende te zullen bereiken door ijverig les te geven op de piano, en door geduldige worstelingen met de diepzinnigheden der Hoogduitsche spraakleermaar, zooals Kapitein Pal- liser zeide, 't was een beginen Ida was er zeer meê in haar schik, dat zij zóó kon beginnen. Zij schreef aan Miss Wendover, dat zij haar voorstel dankbaar aannam, en haar schrijven vertoonde geen spoor van aanmatiging. ilk vrees, dat uw vriendelijk aan bod u door medelijden ingegeven is," schreef zij, „en dat ge mij tot u neemt, omdat ge weet, dat ik, met schande overladen, Mauleverer Manor verlaten heb, en dat niemand anders me hebben wil. Ik ben een valsch muntstuk: zóó noemde mijn vader mij, toen ik weêr bij hem in huis kwam. En nu kom ik ook weêr te King- thorpe terug als een valsch munt stuk. Maar, als God het wil, zal ik trachten u te bewijzen, dat ik niet ten eenenmale een onwaardige ben, en, wat er ook verder moge gebeuren, ik zal u liefhebben en dankbaar zijn tot aan het einde mijns levens. „Daar ge zoo vriendelijk zijt te schrij ven, dat ik zoo spoedig mag overko men als 't me behaagt, zal ik reeds den dag nadat gij dezen brief ont vangt, bij u zijn." Ida had niet heel veel te verrichten, om zich voor haar vertrek voor te bereiden. Hare schraal voorziene gar derobe was zoo keurig mogelijk op gelapt en in orde gebracht. Een paar uur was voldoende voor het inpak ken van koffer en hoededoos. Den laatsten raiddag kwam Mrs. Palliser in opgewonden stemming bij haar, en stelde haar voor, naar Dieppe te wandelen, om terug te keeren met de diligence, die omstreeks vijf uur van het Marktplein vertrok. „Ik wil je een nieuwen hoed koo- pen," zeide zij op tnurafanten toon. „Ge moet noodzakelijk een nieuwen hoed hebben." „Maar, lieve mama, ik weet, dat dit een veel te groote uitgave voor u is." „Ik wil me toch die uitgave ge troosten, Ida. Ge zult te Kingthorpe te kerk moeten gaan" Mrs. Palliser beschouwde het kerkgaan als een zeke ren last, aan het leven van fatsoen lijke rijke lui onvermijdelijk verbon den. Een der weinige voorrechten, verbonden aan het leven op een zui- nigjen en als 't ware geheel buiten de fatsoenlijke kringen, bestond haars inziens hieiin, dat men niet te kerk behoeft te gaan „en ik zou gaarne willen, dat ge je daar als eene fat soenlijke dame vertoondet. Dat zijt ge aan je papa en aan mij verplicht. Een hoed moet ge hebben. Ik kan dien wel betalen van mijn huishoudgeld, en je papa zal er nooit wat van merken, dat die uitgave er af gegaan is." „Neen, saama, maar gij en Vernon zult u er om moeten bekrimpen," zeide Ida, die heel goed wist, dat er bepaald niets kon overschieten van dat schrale huishoudgeld. „0, een weinig ons bekrimpen zal ons geen kwaad doen. Vernie is tegen woordig geducht galachtig; hij eet veel te veel van geleien en kleine lekkernijen. Ik zal hem een tijdlang niets anders geven dan een eenvou dige boterham, en dat zal hem zeker goed doen. Ge behoeft er niet legen te praten, Ida; ik eb vast besloten, dat ge een oed zult ebben; en als ge niet met me wilt méégaan om er een uit te kiezen, dan moet ik er zelve een kiezen," zeide ten slotte het kleine vrouwtjen, dat naar mate haar opgewondenheid toenam, onder 't spreken meer h's wegliet. Zoo wandelden moeder en dochter naar Dieppe, op dien somberen No- vember-middag, en Vernon liep dap per meê, aan de zijde zijner zuster. Zij kochten den hoed, een grijs-vilten met patrijzen-veêren, die Ida's rijke, donkere tint uitnemend deed uitkomen; en toen begaven zij zich naar de kathedraal, en knielden zij daar ne der in den half donkeren vleugel, en luisterden zij naar de plechtige tonen des orgels en naar de zachte stem men van het koor„ bij de weemoedi ge muziek der Vesper-psalmen, die wel wat eentonig was, maar een liefe lijken, kalmeerenden invloed uitoefen de, eene muziek, die edele aandoe ningen opwekte. Daarna keerden zij terug naar hel Marktplein, en kwamen daar tijdig genoeg aan, om goede plaatsen te kunnen krijgen op de banquette der diligence, voordat de forsche, witte Normandiesche paarden met vrij wat gerucht over de met rolsteen [gepla veide straat draafden. Ida vertrok den volgenden avond laat van Dieppe, met dezelfde stoom boot, die haar van Newhaven der waarts had gebracht. De Engelsche hofmeesteres herkende haar. „Wel, miss, wat is 't nog kort ge leden, dat ge den overtocht gedaan hebt," zeide de goede vrouw; „wat hebt ge het druk met reizen en trek ken!" Den volgenden morgen omstreeks tien uur kwam zij te Londen aan, en kwartier over elven vertrok zij van Waterloo-station, om nog vroeg op den dag te Winchester aan te komen. Hoe geheel anders gevoelde zij zich ditmaal, nu de trein met langzame beweging over deze kalkachtige heu vels reedwat was hare ziel vol zorg En toch was zij niet meer iemand, die ten huize van onbekenden ging logeeren ditmaal was zij op weg naar eene woning, waar zij een tehuis zou vinden, waar zij door vrienden ontvangen zou worden. Maar het be wustzijn, dat het met hare vrijheid voor goed gedaan was, dat zij een vrijhandelend wezen zou zijn, alleen voor zoover anderen het duldden, stemde haar tot ernstige neerslach tigheid. Nooit weêr zou zij zich zoo vrolijk en vrij kunnen gevoelen, als zij dat geweest was in de gouden dagen van den zomer, die voorbij was, toen zij en Bessie en Urania Rylance met dezen zelfden trein waren aan komen rijden over die groene Engelsche heuvelklingen, op weg naar de stad, die eenmaal Engeland's hoofd stad was. Een jonkman in eenvoudige grijze livrei en met onberispelijke kaplaarzen stond daar aandachtig naar den trein te kijken, toen deze het station binnen stoomde. Hij bracht de hand aan den hoed, toen hij Miss Palliser zag, en zij herinnerde zich, dat die jonkman de stalknecht van Miss Wendover was. „Heeft u ook bagage, jufvrouw?" vroeg hij, toen zij uit den trein stapte; en hij vroeg dat op een loon, alsof hij zich er hoegenaamd niet over verwonderd zou hebben, als zij zonder eenige bagage daar ware aangekomen. Haar hoededoos stond in de koepee, met een sjaal en een parasol, benevens haar handkoffertjen. „Er is één koffer, Needham. Dat is al wat er behalve deze dingen is." „Zeer goed, jufvrouw. Als ge mij maar wilt wijzen, welke koffer het is, dan zal ik den portier gelasten hem te brengen. Ik heb de hitten daar buiten staan." „0, wat spijt het me, dat ik zooveel moeite geef wat is dit vriendelijk van Miss Wendover 1" „0, ze hadden behoefte aan bewe ging; ze hadden wat te lang stil ge staan, en dit ritjen heeft hun goed gedaan." Miss Wendover had veel op met haar bruine hitten, dieren, die in de oogen van Kingthorpe bijna even hei lig waren als dat Egyptiesche dier, welks dood, door ongewijde handen veroorzaakt, ernstiger betreurd werd, dan de val der natie. Te denken, dat deze fiere beesten uitgezonden waren, om een vernederd schepsel, een om loon dienende juf vrouw van gezelschap af te halen! Maar tante Betsy was ook in alles anders dan een ander. Zij was eene goede oude Tory, in beginsel en in hare politiek, maar in alle dingen, die met het hart in verband stonden, was zij liberaal. Needham liet de hitten op een draf de heuvels over trekken, niettegen staande hij dat in iederen anderen koetsier ten sterkste zou hebben af gekeurd. Had Miss Wendover ze zoo laten draven, hij zou verklaard heb ben, dat zij de arme beesten kapot reed. Maar als hij zelf Zwavel en Stroop zoo werden de bitten ge noemd, om hun verschillende geaard heid aan te duiden in handen had, kon er geen kwaad van komen. „Ze hadden behoefte aan zulk een ritjen," verzekerde hij nogmaals aan Miss Palliser, toen zij opmerkte, dat ze zoo hard reden: „ze doen de helft niet van 't werk, dat ze doen moesten." De heuvels zagen er allerbekoor lijkst uit, zelfs in dit winterachtige seizoende iepenboomen en het gras vertoonden nog niet de sombere tinten van November. De hemel was helder, een dunne nevel hing als een sluier over de stad en het dalde niet voltooide toren der kathedraal, de kronkelende rivier, en de laag gelegen vruchtbare weilanden 't was een schouwspel, dat Zwavel en Siroop al spoedig achter den rug hadden. »Wat zijn het prachtige dieren!" zeide Ida, hunne forsche manen be wonderende, die onwillekeurig deden denken aan krijgsrossen op een Nine- vitiesche schilderij, en hunne glinste rende bruine huiden, nis Zwavel we- zenllijk zoo'n ondeugend paard?" sOndeugend, Juffrouw? In 't minst niet," haastte Needham zich te ant woorden maar hij is verduiveld lastig voor een stalknecht. Geen mensch behalve ik durft hem aanraken. Ik heb het den jongen eens laten pro- beeren, en ik vond hem een half uur later als een standbeeld midden in den grooten stal staan, terwijl Zwavel om hem heen vloog, zoo hard hij maar kon, precies zooals een paard in een cirkus. De jongen dorst zich niet verroeren. Indien hij 't gewaagd had, een lid te verroeren, zou Zwavel hem verpletterd hebben." iWat een vreeselijk paard! Maar noemt ge zoo'n beest niet ondeu gend slleere, neen, Juffrouw. Dat is geen ondeugendigheid," antwoordde de stalknecht, en hij glimlachte verma kelijk over de onwetendheid der dame. s Ondeugendigheid is kribbebijlen schoppen en slaan en dergelijke dingen. Zwavel is een vurig dier, en hij is wel wat humeurig uitgevallen, maar ondeugendigheid is er niet in hem." Zij waren nu bij Kingthorpe geko men, dat er nog even lief uitzag, als het er had uitgezien, toen zij in 't laatst van den zomer met tranen in de oogen er afscheid van genomen had. De groote boomen in de bos- schen waren kaal, maar er vertoon den zich bloemen in al de tuinen der villas, zelfs nog late rozen legen de zuidelijke murenen de afschuwelijke tot allerlei figuren versnoeide iepen boomen stommeknechten, pauwen en andere verschrikkelijkheden ston den daar te prijken in hun winter- dos. De eenden zwommen vrolijk rond in den dorpsvijver, en voor de ramen der dorpsherberg schitterden nog roode geraniums in nog rooder potten. De Heuvel stak fier boven al de andere woningen uit, en de bloem bedden stonden daar vol chrysanthe mums, met een soort van groote scharlakenroode geraniums aan weers zijde van de voordeur. 't Kwam haar vreemd voor, in snellen draf hel haar zoo wel bekende hek voorbij te rijden, om op eenigen afstand van daar de laan in te rijden, die naar Miss Wendover's woning voerde, 't Was maar een noodhulp laan, of een laanljen om er een op toe te geven, zooals de jongens het noemden, daar twee rijtuigen elkander op dien smallen weg niet konden passeeren, terwijl het bij ongunstig weêr vrij wat moeite inhad, om hier langs bij het huis te komen, 't Was wel eens gebeurd, dat een rijtuig met paarden daar in de klei was blijven vastzitten, terwijl de gasten van Miss Wendover te voet zich een weg moes ten zien te banen door de modder. Maar de Hoeve, als men ze eenmaal bereikt had, was zulk een bekoorlijk verblijf, dat men spoedig al de be lemmeringen vergat, welke de weg daarheen had opgeleverd. De voor gevel van rooden baksteen ouden rooden baksteen, let wel, die zoo hel der en zuiver van kleur is, dat de roode baksteen van den tegenwoordigen tijd er niet bij halen kan; want, helaas! het schijnt, dat de kunst om mooie roode baksteenen te vervaardigen, verloren is gegaan stak schitterend af tegen het er omheen gelegen groen, en deed onwillekeurig denken aan het warme j welkomvan een vriend de onberispelijke keurigheid van den tuin, waar elke bloem, die men nopen kon in de vrije lucht te groeien, met zekere volkomenheid bloeide; de splinternieuwe vensters; de smaakvol le regelmatigheid, die daarbinnen heerschte, van den kelder tot aan de vliering, de ouderwetsche, met zorg gekozen meubels, die voor het meeren- deel verzameld waren uit andere ouder wetsche inboedels; de artistieke kleu- renkeus van gordijnen en tapijten alles werkte samen om van Miss Wen dover's huis een uitverkoren verblijf te maken. ,,'t Is geen wonder, dat mijne woning keurig in orde is," placht zij te zeg gen, wanneer hare vrienden er over in verrukking geraakten„ik heb om zoo weinig anders te denken." Toch hadden de kranken en de armen, in een omtrek van tien mij len, kunnen getuigen, dat Miss Wen dover ook aan hen dacht en belang stelling toonde in allen, die in eenig opzicht gebrek leden, en dat zij de grootste helft van haar leven aan de belangen van anderen ten beste gaf. 't Was een heldere, zoele dag, een dier liefelijke herfstdagen, die, bij de nadering van den winter, den indruk maken van een afscheidsgroet van den zomer, en Miss Wendover liep blootshoofds in haar tuin, gewapend met een tuinschaar en met een paar ontzaggelijk groote bruinlederen hand schoenen, en zij knipte hier een dood blad, daar een verwelkt rozeknopjen af, met oogen, aan wier scherpen blik het kleinste plantenluisjen niet kon ontkomen. Op de helling van haar grasperk slaande, had tante Betsy de hitten de laan zien inrijden, en zij stond bij het hek om de reizigster te verwelkomen, toen het rijtuig daar kwam aanrijden. Er was aan deze zijde van het huis geen toegangsweg voor rijtuigen, slechts een grasperk en een massa bloemperken. De bezoekers, die op plechtstatige wijze hun intrede wensch- ten te doen, moesten langs den boom gaard en het heesterplantsoen om het huis heenrijden, naar de achter zijde, waar een oude eikenhouten deur toegang verleende tot eene ves tibule. Hier, aan de tuinzijde, waren slechts glazen deuren en hooge Fransche vensters, verandas, en vro lijke kamers, die en suite gelegen waren. (Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1888 | | pagina 6