HET GOUDEN KALF
r- f V
door M. E. Braddon.
37)
„Wat is er gebeurd, Bess? Wat
maakt je zoo opgewonden?"
„Denkt ge dan, dat ik me niet
verheug over de terugkomst van
Brian?"
„Ik meende, dat ge 't meest met
den anderen Brian ophadt."
„Ja, dat is waar; men is met
hem meer op zijn gemak, zooals ge
wel gemerkt zult hebben. Deze heelt
in zijn studietijd altijd eerste graden
behaald, en is tweemaal bekroond
geworden. Hij is verschrikkelijk ge
leerd, en kent Grieksche treurspelen
van buiten, precies zooals die bemin
nelijke Mr. Brandram, die hier ver
leden winter eene spreekbeurt ver
vult heelt ten voordeele van het
nieuwe schoolgebouw, Shakspere van
buiten kent. Maar ik houd toch rnet
dat al heel veel van hem, en, o Ida,
wat zou hel onbeschrijfelijk heerlijk
wezen, als hij eens op u verliefde!"
„Bessie!" riep Ida uit, en veront
waardigd fronste zij het voorhoofd.
„Ge moet niet zoo boos zien. Gehadt
eens moeten hooren, hoe hij van
morgen onder het ontbijt zich over
je uitliet! 't Was niets dan lof
want hij is iemand, weet ge, wiens
goedkeuring met lof gelijk staat
ge zult je zeker wel herinneren, van
welken persoon uit Shakspere's wer
ken dat getuigd wordt," iiet Bessie
er op volgen, wier bekendheid met
de schoone letteren hare grenzen had.
„Bessie, ge hebt eenmaal iets gedaan
natuurlijk zonder er iets kwaads
mee te bedoelen wat mij een
oorzaak van bittere smart is gewor
den, en dat de uiterste vernedering
over me gebracht heeft," sprak Ida
op hoog ernstigen toon. „Laat ons
nu genoeg hebben van zulke dwaas
heid. Je neef is je neef, en hij
bahoorl tot eene geheel andere sfeer
dan ik hoe beleefd hij mij ook
bejegene, met hoe groote welwillend
heid hij zich ook over mij uillate,
hij kan voor mij nooit iets meer zijn,
dan hij op dit oogenblik is."
„Zeer goedantwoordde Bessoot
moedig „ik zal zwijgen als het grai.
Ik meen niet iels gezegd te hebben,
dat je erg kon beleedigen, maar
heb ik iets gezegd, dal je ergerde,
dan vraag ik je om verschooning.
Zoudt ge er veel op legen hebben,
mij een kus te geven, als ware er
niets gebeurd?"
Ida omhelsde het liefderijke en be
minnenswaardige juffertjenen kuste
haar innig. En nu voegde Mr. Jar-
dine zich bij haar, daar zij bij den
ingang van een bosch gekomen wa
ren, dat, naar men meende, over
vloed van mossenbloemen en pad
destoelen opleveren zou. Urania nam
nog steeds de aandacht van Mr. Wen-
dover in beslag, die naast haar voort-
wandelde en ietwat lusteloos luisterde
naar hare betoogen betreffende ver
schillende fazen van de nieuwere
wijsbegeerte.
„Wat een prachtig meisjen is die
boezemvriendin van Bessie," zeide hij
nu.
„Miss Palliser? Zij ziet er allerbe
koorlijkst uit, vindt ge niet?" ant
woordde Uraniamet al het vuur
waarmede wel opgevoede meisjens
plegen te sprekenwanneer er eene
schoone mededingster ter sprake komt;
„maar zij heeft niet de onberispelijke
schoonheid van den vroegsten Ilali-
aanschen stijl, 't Is een Garlo-Dolci
gezichtjen de schoonheid uit den
tijd van verval der Yenetiaansche
school. Ik ben met haar op dezelfde
kostschool geweest."
„Dat meen ik begrepen te hebben.
Waart gij en zij groote vriendinnen?"
„Neenantwoordde Miss Rylance
zonder zich een oogenblik te beden
ken; „indien we met elkander school
gegaan hadden gedurende zooveel
jaren als er noodig geweest zijn voor
de ontwikkeling van de laagste soort
van gewervelde dieren tot den mensch,
we zouden nog geen vriendinnen
geweest zijn."
„Ik begrijp u. Het duizendste ge
deelte van een duim is, als er geen
brug over ligtmetafyziesch even
onmogelijk over te trekken, als de
onmetelijke afstand, die ons scheidt
van de verste nevelvlekken. In uw
geval was er geen geleidend medium
geen sympathie om u tot één te
brengen," zeide Brian, de jonge dame
met haar eigen munt betalende.
Zij wierp een twijfelenden blik op
hem, als kwam het vermoeden bij
haar op, dat hij den spot met haar
dreef, indien het denkbaar was, dal
iemand met Miss Rylance den spot
zou drijven.
„Openhartig gesprokenik vond
haar verfoeilijk," zeide Urania. „Ik
duld haar hier lerwille van Bessie,
evenals ik de onbehagelijke vormen
van een dashond zou dulden, ingeval
Bess het in haar hoofd mocht krijgen,
zoo'n dier tot haar schoothond te
maken; maar op onze kostschool kon
ik haar op een afstand houden."
„Wat heeft zij gedaan, waarmee
zij u zoo geërgerd of beleedigd heeft?"
„Gedaan? Niets. Zij bestaat, en dat
is al erg genoeg. Hare geheele natuur
hare zedelijke geaardheid staat
vijandig tegen de mijne over. Hoe
oordeelt gij over een meisjen, dat in
koelen bloede verklaart, dat zij om
geld wil trouwen?"
„Dat is zeker een alles behalve
aardige bekentenis van zulke lippen,"
antwoordde Brian. „Zij kan dat echter
alleen bij wijze van een aardigheid
gezegd hebben."
„Latere gebeurtenissen hebben be
wezen, dat het haar ernst geweest
is."
„Hoe dat? Heeft zij dan werkelijk
een huwlijk om geld aangegaan? Ik
meende, dat zij nog altijd Miss Pal
liser was."
„Dal is zij; maar dal is hare
schuld niet. Zij heeft haar uiterste
best gedaan, om een persoon, dien
zij rijk achtte, tot man te krijgen."
En toen vertelde Miss Rylance, hoe
men in een bui van vrolijke dartel
heid Miss Palliser in den waan ge
bracht had, dat Brian Walford, die
geen duit rijk was, de eigenaar der
Abdij was; hoe zij zich gemakkelijk
had laten beetnemenen hoe zij ver
volgens een heimelijke kennismaking
met dien anderen Brian had aange
knoopt, waarvan 't gevolg was geweest,
dat zij was weggejaagd van de kost
school, waar zij de ondergeschikte
pozitie innam van kweekeling-onder-
wijzeres.
„'t Meeste van 't geen ge me ver
haalt, is me reeds vroeger medege
deeld door Bessiemaar van die
grap, met welke men B ian Walford
voor mij heeft doen doorgaan, had
ik nog niet gehoord", sprak Mr. Wen-
dover op ernstigen toon.
Wat hij vernomen had, had hem
misschien meer geschokt en pijnlijk
aangedaan dan noodig was; maar de
schoonheid van het meisjen had hem
bekoord, en hij was begonnen zich
haar voortestellen als eene godin.
„Hoe weet ge, dat Miss Palliser
mijn neef niet beminde om hem zei
ven?" vroeg hij thans. „Brian Walford
is een heel aardig jongmensch."
„Zij had niet genoeg met hem op,
om zijne vrouw te willen worden
toen zij met de waarheid was be
kend geworden," antwoordde Urania.
„De arme jongen was, geloof ik, harts
tochtelijk op haar verliefd. Zij moedig
de hem aan, maakte hem wijs, dal
zij liefde voor hem gevoelde, en gaf
hem den bons, zoodra zij tot de ont
dekking was gekomen, dat hij niet
de rijke Mr. Wendover was. Hij is
na dien lijd nooit weer te Kinglhorpe
geweest. Daaruit kan men opmaken,'
hoe diep gegriefd hij zich voelt."
De misleiding kwam niet uitsluitend
van haar kant," merkte Mr. Wen-
dover op. „Zij had het recht niet om
zieh gevoelig te loonen over de poets,
die men haar gespeeld had. Het
komt me vreemd voor, dat Bessie
zich heeft kunnen leenen tot zulk
eene laaghartige poging om hare
vriendin in 't nauw te brengen."
„0, ik ben er van verzekerd, dat
Bessie niets meer dan eene dood
onschuldige grap bedoeld heeft; zij
laat zich soms, gelijk ge weet, door
haar opgewondenheid meêsleepen.
En bovendien is, in haar oog, haar
uitverkoren vriendin de volmaakt
heid zelve. Zij kon het zich niet
voorstellen, dat Miss Palliser werke
lijk een huwlijk zou kunnen aangaan
met een man, meer terwille van zijn
huizen en landerijen, dan om hem
zeiven. Ik kende haar beter."
„En gij zijt het geweest, die het
komplot beiaamd hebt, vermoed ik?"
zeide Brian.
Miss Rylance was niet er op voor
bereid dit toe te steramen; zij had
zich voorgesteld, Bessie alle schuld
te laten dragen van de tegenover
Ida Palliser gepleegde misleiding; maar
uil Brian Wendover's opmerking maak
te zij op, dat Bessie haar verraden
had.
„'lis mogelijk, dat ik terloops het
denkbeeld geopperd heb, loer. uw
neef plotseling op het looneel ver
scheen. We waren dien dag allen
wat opgewonden. En werkelijk had
ook Miss Palliser zich in erge male
bespottelijk gemaakt door haie ro
maneske bewondering van de Abdij."
»Nu, ik hoop dal uw jonge-meis-
jens-komplot geen onheil geslicht zal
hebben," -prak Brian; „maar ik heb
in mijn hart een afkeer van derge
lijke grappen."
Zij liepen op dit oogenblik in eene
laan vol diepe wagensporen, welker
kanten prijkten met een rijken over
vloed van varens en wilde bloemen,
en hier ontmoetten zij Blanche en Eva
en haar jongsten broeder, die wat
vroeger dan gewoonlijk was vrijge
steld van 'l genot van Latijnsche en
Grieksche spraakkunst. De jachtwagen
was naar het bosch gei eden, en Bes
sie en hare twee zusters haalden hare
schopjens voor den dag en begonnen te
spitten en te delven, om zeldzame
exemplaren meester te worden
werkelijk, of alleen maar in hare ver
beelding zeldzame bijgestaan door
Mr. Jardine, die met meer kennis,
maar minder geestdrift dan de meisjens
was toegerust.
„Ik kan me niet voorstellen, wat
ge met nog meer varens wilt uitrich
ten," merkte Urania op minachtenden
toon op; „er is op De Heuvel geen
hoekjen grondsof het staat vol
varens."
„0, maar van iets goeds kan men
nooit te veel hebben; en bovendien
vind ik het een genot, ze te zoeken.
Gaal gij ook niet wal zoeken?"
„0 neen, dank u. Zoo'n warme
dag als deze is ongeschikt voor welken
arbeid ook. Willen we naar het einde
van de laan wandelen, en daar wat
op ons gemak gaan zitten? Men heeft
daar een allerbekoorlijkst uitzicht."
„Zeer gaarne," antwoordde Mr.
Wendover. „Kom, Miss Palliser, wilt
ge ons vergezellen?"
Urania had gaarne Ida er buiten ge
lalen, maar zij beantwoordde Mr.
Wendover's woorden met een vrien
delijken glimlach, en met hun drieën
wandelden zij nu langzaam naar het
einde der laan, die steeds steeg, tot
dat zij op een heuvelvlak kwamen,
waar zij een heerlijk uitzicht hadden
over 't bosch en het dal, tot aan Al-
resford. Hier gingen zij in den warmen
Juni-zonnesehijn zitten, te midden
van de varens, om daar de planten-
zoekers af te wachten, 't Was inde
daad een weder, bij 't welk men niets
heerlijkers doen kon, dan op een uit
verkoren plekjen op zijn gemak te
zitten. Het gegons der zomerinsekten
om hen heen had de uitwerking eener
sluimeringwekkende muziek. Het koel-
tjen dat er woei was maar juist krach
tig genoeg, om de bloembladen der
wilde rozen in beweging te brengen,
zonder ze van de broze stengels te
rukken. Het verblindende licht daar
boven en het koele groen om hen
heen vormden een heerlijk kontrast.
Ida staarde mijmerend over de steile
met gras begroeide duinen, met hier
en daar plekjens zandig wit, die als
juweelen in den zonneschijn schitter
den. 't Was allerprettigst daar te zit
ten allerprettigst was het ook te
luisteren naar de beschrijving van
Noorwegen en de Noren, welke Brian
Wendover ten beste gaf. Eene ge
schreven en gedrukte reisbeschrijving
zou misschien veel beter geweest zijn
maar de viva voce schetsen hadden
iets bekoorlijks, 't welk eene gedrukte
bladzijde noodzakelijk missen moest.
En verder liepen de gesprekken op
de vermakelijkste wijze over de meest
uiteenloopende onderwerpen, zoodal
nu eens de literatuur, dan weder de
kunst werd ter sprake gebracht, ter
wijl van tijd tot tijd zelfs werd afge
daald tot familie-herinneringen, tol
verhalen uit den tijd, toen Brian te
Winchester had schoolgegaan, zooals
nu het geval was met zijne jeugdige
neven, en toen hij te midden van
deze heuvels zulke gelukkige dagen
had doorgebracht.
Ida sprak zeer weinig. Hare stem
ming bracht mede, dat zij liefst het
stilzwijgen bewaarde; maar al ware
dat niet het geval geweest, dan nog
zou zij weinig gelegenheid gehad heb
ben om zich in het gesprek te mengen.
Miss Rylance, die zich genoegzaam
op de hoogte waande, om over alles te
kunnen medespreken, sprak haar oor
deel uit over al wal tusschen hemel
en aarde gevonden wordt, te beginnen
met de spektraal-analyse der zonne
stralen, om te eindigen met de jongste
ontdekking aangaande de leefwijze
der mieren. Zij wilde verhinderen,
dat Ida een schitterend figuur maakte,
en maakte zich zoozeer meester van
het gesprek, dat Miss Palliser's mee
ningen en denkbeelden onbekend ble
ven aan Mr. Wendover.
Toch deed een blik, dien hij nu
en dan op Ida's gelaat wierp hem
bespeuren, dat zij niet van verstand
misdeeld was, en toen die zomerdag
voorbij was, en allen rondom den
thee-ketel in het bosch gezeten waren,
bij welke festiviteit Tante Betsy het
voorzitterschap bekleedde, meende
Mr. Wendover, dat hij Miss Palliser
vrij goed had leeren kennen. Zij hadden
samen gesproken, gewandeld en ge-
botanizeerd in het bosch, in weêrwil
van Miss Rylance, en Urania begon te
gevoelen, dat zij dezen dag haar doel
niet bereikt had. Sedert lang reeds
was bet haar overtuiging geweest,
dat Mr. Wendover van de Abdij de
eenige persoon in Hampshire was,
met wien zij zich zou kunnen ver
waardigen te trouwen.
Onder deze omstandigheden was
het haar een ergernis, te moeten
zien, hoe Mr. Wendover zich als het
ware aan de voeten legde van een
arm afhankelijk schepsel, dat eigent-
lijk niets meer dan een lastpost was,
dien zijne familie zich op den hals
gehaald had, enkel omdat dat jeug
dige! persoonljen bij toeval mooi was.
Verdere bedoelingen kon hij niet
hebbenhij openbaarde slechts de
aangeboren oppervlakkigheid en on
beduidendheid van de mannelijke
ziel, welke het mogelijk maken, dat
zelfs de wijste man zich laat inpak
ken door een paar mooie oogen,
een Griekschen neus en eene schit
terende gelaatstint.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.
F