HET GOUDEN KALF tanten. De Min. beweert het recht van bestaan van do Nederl. Herv. Kerk niet ontkend, en van een heilige alian- tie alleen gesproken te hebben in den zin van voor alle Christenen verbinden de waarheden daarin vervat. De heer v. d. Kaay hield vol, det de Min. zich anders uitgelaten had. Na een langdu rig debat waarin zich verschil van opi nie openbaarde ook onder hen, die an ders geestverwanten zijn, iB ingetrokken de post van ƒ12000 voor twee leeraren in de oude talen. Door den heer Zaayer werden twee amendementen verdedigd op het artikel betreffende de geneeskundigen dienst, die de Min. min der wilde uittrekken voor de bestrijding van syphilis, weder op de begrooting te brengen; het tweede om f 22.376 toe te staan voor de oprichting van een parc-vaccinogène. Bij de opening der vergadering op 30 November herdacht de Voorzitter der Tweede Kamer de groote nationale gebeurtenis van den terugkeer van den Prins van Oranje in 1813. Hij eindig de zijne rede met eene bede voor het heil van den Koning en zijn gezin, en de daverende toejuichingen en jubel kreten; „Leve de Koning!'' bewezen, dat do heer Beelaerts een woord naar 't hart der Kamer gesproken had. De Min. van Kol. verklaarde zich bereid op 's Voorzitters verzoek, door tusschen- komst der Reg. de ondubbelzinnige ge voelens der vergadering aan Z. M. over te brengen. Er is reeds eene dankbe tuiging van Z. M. ontvangen. Het debat over de Indiesche Begrooting werd door M. E. Bbaddon. 48) De bejaarde lieer ging, blijkbaar door medelijden bewogen, op de plaats naasl baar zillen. „Lees dit," sprak zij, loen Biian hel nieuwsblad in de handen nam; mijne neven, alle twee!" „Ik merk met leedwezen, dat ge eene treurige lijding in de krant ge vonden hebt,'' sprak de bejaarde heer, en hij zag haar met medelijden door zijn bril aan. „Mijne twee neven, sir," zeide zij, „zijn beide verdronken, 't Waren zulke knappe, brave jonge menschen I O, hel is al te ijselijk!" „Bedoelt ge dat ongeval in de He- biiden? Ja, dat is eene treurige ge schiedenis. En waren Sir Vernon Pal- liser en zijn broeder uwe neven Het doet me leed, dal ik u de krant in handen gegeven heb. Maar het be vreemdt me, dal deze ramp u niet al eer ter oore is gekomen; het be richt kwam reeds voor in de avond bladen van gisteren." „Dan moet gij geweten hebben, dat mijne neven dood waren, loen gij gisteren avond te Kingthorpe aan- kwaamt," zeide Ida, haar echtgenoot aanziende. Op eens kwamen haar thans die gedachteloos door haar uitgesproken woorden voor den geest, welke zij zich te Les Fontaines had laten ont vallen, loen haar vader de mogelijk heid had ter sprake gebracht, om fortuin en den titel van baronet te erven. Zij hefinnerde het zich, hoe zij loen in bittere stemming gezegd had: „zij zullen natuurlijk zoo oud worden als Melhuzalem. Wie heefl ooit gehoord van geluk, dat ons zou ten deele vallen?" En nu was dit soort van geluk, door den plotselin- gen dood van twee beminnelijke, mil de jonge mannen, werkelijk hun ten deele gevallen. Op hoe lichtzinnigen toon had zij toen gesproken over die twee jeugdige levens, en met welk eene bittere jaloezie had zij loen ge dacht aan hen, die rijk en gelukkig waren 1 Deze gebeurtenis was gisleren middag in Londen bekend geweest. De bekendheid daarmede had Brian Walford naar Kingthorpe gedreven, om zijne vrouw op te eischen. Zij was plotseling eene vrouw geworden, daarna voortgezet. Aangenomen werden de beide zooëven genoemde amendemen ten van de heeren Zaayer en Schrei nemacher, na krachtig te zijn bestreden door den Min. van Kol., het eerste syphilismet 52 tegen 39, het tweede met 60 tegen 32 stemmen, Vóórstem den, behalve de liberalen, een aantal katholieken, en de heeren Huber en Engelberts, onafhankelijke antirevolu- tïonnairen. Deze uitkomst heeft waarde, in zoover daaruit blijkt, dat niet de ge- heelo meerderheid der Kamer zich ver plicht acht alles toe te stemmen wat de Min. goedvindt te belijden. Ove rigens wordt de Regeering door een begrootingspost tot niets gedwongen, zooals de heer v. Asch van Wijck in de Kamer opmerkte. Bij de afdeeling Burgerlijke Werken verklaarde de Min. voornemens te zijn een ontwerp in te dienen, om eene belangrijke som beschikbaar te stellen als rente garantie voor aan te leggen werken in Indië. Eene vraag van den heer W. van Dedem had daartoe aanleiding gegeven. De heer Levyssohn Norman drong aan op inwilligen der Koncessie-Krul over een dok-inrichting te Tandjor Priok. De Min. beloofde onderzoek, maar kon geen stellige verklaring afleggen. De afdee ling Oorlog gaf aanleiding tot verschil lende opmerkingen van de heeren van Vlijmen, Rooseboom en Seyffardt. In de avondzitting kwam do beri-beri weer ter sprake. De heer Land betoogde de noodzakelijkheid van goede voeding voor de militairen. De heer Zaayer be twijfelde de juistheid van de cijfers, die het opeischen waard was de dochter van Sir Reginald Palliser van Wimperfield. „Gij waart er meê bekend," her haalde zij, en met onbeschrijfelijke verachting zag zij haar echtgenoot aan. „Neen, waarachtig niet," antwoord- de hij; „ik ben gisteren morgen reeds uit Londen gegaan. Het kwam me in de gedachte, dat het Bessie's ver jaardag was gij zoudt allen op De Heuvel bijeen zijn ik had nog juist lijd om te maken, dat ik er was, voordat het feest was afgeloopen begrijpt ge „En hadt ge, toen ge daar aan- kwaami, de kranten niet gelezen Was hel u onbekend, dat deze ramp had plaats gehad?" liet Ida er op volgen, terwijl zij een doorborenden blik op hem wierp. „Neen, ik verzeker je op mijn woord van eer, dal mij er niets van bekend was," Zij was er van overtuigd, dat hij loog. „Dan moet ik zeggen, dal het wel toevallig samentrof," zeide zij op ijs- kouden loon. „Wat bedoelt ge daarmee?" „Dat ge na eene zoo langdurige af wezigheid toevallig le Kingthorpe aan- kwaaint, op den dag, die zooveel verandering teweegbracht, ten aanzien van mijns vaders fortuin." „Ik kwam te Kingthorpe, omdat het Bessie's verjaardag was zooals ik straks reeds gezegd heb. Kan deze droe ve gebeurtenis vaneenigen invloed zijn op de omstandigheden uws vaders?" vroeg hij op onschuldigen toon. „Zijn er geen bloedverwanten in leven, die den overledenen nader bestaan „Niet dal ik weet." l)e bejaarde heer, die een weinig hardhoorend was, zooals hij het noem de, staarde met bevreemding op dit ietwat wonderlijke jonge paar, dat, naar hij opmaakte uit de enkele woor den, welke zijn oor bereikten, op het punt waren, hel met elkaar aan den stok te krijgen. Hij had innig mede lijden met de dame, die zoo schoon en zoo belangwekkend was. De jonge man i zag er gedistingeerd uit en had een goed voorkomen, maar toch niet dat openhartige, flinke voorkomen, dat de glorie van een jeugdig Engelsch- man is. Hij was naar den smaak van den bejaarden heer wat al le kwasterig gekleed, en had wat al te veel zorg voor zijn eigen persoon. door den Minister genoemd voor de kosten van desinfektie. Zijn twijfel was gegrond ep een onderhoud met Prof. Pekelharing. De heer Domela Nieuwen- huis protesteerde tegen den lof, dien morgen door den heer Roozeboom toe gezwaaid aan het Indiesche leger. Vol gens hem zijn in Soerakarta onnoodige gruwelen gepleegd, en deze strekken niet tot eer van het Nederl. Indiesche leger, Spreker hoopte dat de Min. daar over zijn ontevredenheid zou betuigen. De heer v. Vljjmen en de heer Levyssohn Norman sloot zich bij hem aan verdedigde het leger tegen deze aan tijging. De Min van Kol. antwoordde op verschillende gemaakte opmerkingen, moest wel afkeuren wat de heer Domela Nieuwenhuis gezegd had, en trachtte zich te verdedigen tegen den heer Zaayer, die echter bij zijn twijfel bleef vol harden, en den Min. verantwoordelijk stelde. Er volgden nog uitvoerige be raadslagingen over de Afdeeling Oorlog, en daarna werd Hoofdst. II (IHtgaven in /«(Zj'èjaangenomen met aigemeene stemmen op die van den heer Domela Nieuwenhuis na. Vooraf had de heer de Beaufort verklaard dat zijne stem, en die van velen zijner vrienden, over dit hoofdstuk moest worden losgemaakt van de kwestie van vertrouwen in het beleid en den persoon van den Min. van Kol., welke kwestie gesteld zal worden bij Hoofdst., X der Staatsbegrooting. Hoofdst. I en het "Wetsontwerp betref fende den Spoorweg Warong-Bandrey- Tjilatjap werden vervolgens ook zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. En nu was de trein Sundown ge passeerd, en snelde hij verder naar Wimbledon en den Londenschen rook. Alle blauw was van den hemel ver dwenen, al het schoone der aarde was onzichtbaar geworden, dacht Ida bij zich zelve, toen de kleine villa's der voorsteden op eentonige wijze elkander opvolgden, sommige oud en onoogelijk, andere nieuw en keurig; en daarop omringde hen het aller- leelijkste ,wat Londen te zien geeft, toen zij langzaam Wateiioo-stalion binnen stoomden. Een vierwielige cab bracht hen naar een hotel in den omtrek van Fleet- street; een groot nieuw hotel, maar zoo ingesloten en omgeven door an dere gebouwen, dat het Ida te moede was, alsof zij daar nauwlijks kon ademhalen zij, die geleefd bad te midden van tuinen en groene velden, waar al de winden des hemels haar te gemoet kwamen waaien, van de duinen, uit hel bosch en van de zee. „Wat een akelige plaats is Londen riep zij uit. „Hoe kan iemand er smaak in vinden, hier te wonen!" „Alle verstandige lui mogen er liever wonen, dan ergens anders ter wereld, Parijs uitgezonderd," ant woordde, Brian. „Maar het doet zich niel mooi voor. liet leven in Londen is iets, waaraan men eerst moet wen nen, om hel op prijs te kunnen stellen." Deze woordenwisseling had plaats op de trap, terwijl zij den kellner volgden naar de afzonderlijke zitka mer, om welke Mr. Walford gevraagd had. 't Was een net klein vertrek op de eerste verdieping, uitziende op een der met keisteenen geplaveide pleinen van de City, om 't welk tal rijke winkelhuizen en magazijnen verrezen. De kellner dat is zoo de ge woonte van dat soort van menschen haastte zich niet om heen te gaan en scheen te wachten of men hem ook het een of ander bestellen zou. Ida wilde van geen luncheon welen; daarom bestelde Brian thee met ge roosterd brood, en de bediende ver trok met een niet zeer opgewekt ge zicht, en blijkbaar vond hij het een vrij armoedige bestelling. Toen zij geheel alleen waren, kwam Ida naar haar echtgenoot toe loopen, legde haar hand op zijn arm, en zag hem aan met een ernsligen, smee kenden blik. „Brian," sprak zij, „ik ben mei u Er moest noodzakelijk ook Zaterdag nog zitting gehouden worden. Toen werd de Indiesche Begrooting afgehandeld. Het wetsontwerp betreffende de „mid delen in Indië" werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen, na eene belang- rjjko diskussie over vermindering van den kanon, bij partikuliere onderneming, welke de heeren Cremer en Levyssohn Norman aanbevalen, maar waartegen de Min. vooral financieele bezwaren opperde. Verder werden nog een aantal ont werpen goedgekeurd, als: dat tot ont eigening voor den lokaalspoorweg En- schedé-Oldenzaaldat tot overbrenging van het vrouwengesticht te Veenhuizen naar Oegstgeest; dat tot wijziging dei- wet op de Konsulaire rechtsmacht (af schriften akte burgtri. stand,) welke primo Januari 1890 ingevoerd zal wor den. Ook werd aangenomen het ont werp tot bekrachtiging der provinciale heffing in Friesland, na aanneming met 41 tegen 19 stemmen van een amen dement van den heer Smidt, om de politie bepalingen omtrent de doorschut ting uit art. 1 te doen vervallen. De ove rige provinciale belastingen werden goedgekeurd. Omtrent de voortzetting der Overijselsche Kanalen kon de Reg. niets mededeelen. Bij het ontwerp tot bekrachtiging eener heffing in Friesland bestreed de heer Yeegens krachtig de verhooging ;der Scheepvaarts-rechten op de kanalen, als ongemotiveerd en. zeer in het nadeel der stoomvaart. meêgegaan, omdat men mij zeide, dat het mijn plicht was meê te gaan en de menschen, die me dal zeiden, zijn wijzer dan ik." „Natuurlijk was hel je plicht," ant woordde Brian ongeduldig. „Niemand kon daaraan twijfelen. VVe hebben zeer dwaas gehandeld met zoo lang afgezonderd van elkander te leven." „Zoudt ge niet meenen, dat we nog veel dwazer zullen handelen, met te trachten samen le leven als we elkander niet beminnen elkander niet vertrouwen „Ik bemin je dal is al wat ik er van weel. Wat dat vertrouwen betreft, wel, ik geloof, dat ik ten dien aanzien al te luchthartig geweest ben, dat ik met mijn vertrouwen in je te ver gegaan ben." „Maar ik bemin u niel en ik vertrouw u ook niet," hernam zij, en zij hief het hoofd op, en zag hem met fonkelende oogen en gloeiende wangen aanzij schaamde zich over 1 hem en over zich zelve. „Ik heb een maal gemeend, dal ik lielde voor u zou kunnen gevoelen. Ik weet nu zeker, dat ik dat nooit zal kunnen, en, wat nog erger is, ik weet ook zeker, dal ik u nooit zal kunnen vertrouwen. Neen, Brian, nooit 1 Ge hebt mij vandaag belogen." „Hoe durlt ge dat zeggen?" „Ik durf zeggen wat ik weet dat de waarheid is de bittere, schan delijke waarheid Ge hebt me vandaag heiogen, toen we in den trein zalen, toen ge mij zeidel, dat ge gisteren avond niets hadt geweten van den dood mijner neven dat het u on bekend was, welk eene verandering dat overlijden teweegbracht ten aan zien van de omstandigheden mijns vaders." „Ge zijl een aardige jonge dame, je echtgenoot zoo van leugen te be schuldigen," antwoordde hij, haar nijdig aanziende. „Ik verzekerje.dat ik de avondbladen niet gezien had, dat ik omstreeks half zes uit Londen ben vertrokken. Maar zelfs al ware ik er mede bekend geweest, wat doet er dal toe? Mijne aanspraken op u worden daardoor niet minder. Gij zijl mijne vrouw en gij behoort mij loe. Wordt vervolgd). Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1888 | | pagina 8