riep Ida uit. Zij maakte nu, dat Ver
non naar bed ging, voordat zijne
moeder verder iels zeggen kon, en toen
keerde zij terug tot de weduwe, die
in angstige ontroering den salon op
en neder liep.
„Deel me nu alles mede," zeide
Ida„ik wilde voorkomen, dat Vernon
schrikte."
„Dat was heel lief van je, dat ge
je zoo bezorgd maaktet voor dat arme
lieve kind. Maar o, Ida, als je man
maar geen pogingen aanwendt, om
Vernon te vermoorden!"
„Beste moeder, de gedachte zal
niet bij hem opkomen, om iemand te
vermoorden. Wat heeft u toch zulke
vreeselijke voorstellingen in hel hoofd
gebracht V"
„De wijze, waarop hij te werk
ging, Ida. Ik ben al dien lijd bij de
deur zijner kamer blijven staan luis
teren. Hij stapte in die kamer op en
neêr als een waanzinnige, smeet al
lerlei dingen om zich heen, en al
dien lijd praatte en mompelde hij bij
zich zeiven. Ik houd het er voor, dat
hij zijn reiskollertjen pakte."
„Maar daarin is toch niets vreese-
lijks niets dat u zoo heeft kunnen
verschrikken."
„O, Ida, wanneer iemands hoofd
eenmaal op hol is, dan weet men niet,
waartoe hij in staat is."
Ida deed alles wat in haar vermo
gen was, om het verschrikte kleine
vrouwtjen lot bedaren te brengen en
gerust te stellen, en nadat haar dat
eenigszins gelukt was, begaf zij zich
regelrecht naar boven, naar de kamer
haars echlgenoots.
Zij klopte twee of drie maal, zon
der eenig antwoord te ontvangen
daarna kwam er eene knorrige wei
gering„ik begeer me door niemand
te laten vervelen. Ga naar je eigen
kamer, en laat mij alleen."
Maar toen zij een gebiedenden toon
aansloeg, opende hij toch de deur,
al mokkende en brommende.
De kamer lag vreeselijk overhoop
een paar reiskofïertjens lagen open
op den vloer;boeken, papieren, klee
deren lagen her- en derwaarts ver
spreid. Er was niets ingepakt. Brian
stond daar in zijn overhemd, op pan
toffels, en hij had woedend gerookt,
want de kamer was vol tabaksdamp.
„Waarom zet ge je ramen niet
open, Brian?" vroeg zijne vrouw „er
is hier een afgrijselijke atmosfeer."
Zij liep naar een der vensters toe,
en wierp het open.
„Dat is al heel aardig van je," zeide
hij, naar haar toe komende, „mijn
raam open te zetten, terwijl het zoo
sneeuwt."
„Sneeuwt, Brian! Maar het is im
mers zomer een verrukkelijke
avond
„Zomer! onzin. Ziet ge dan de
sneeuw niet Er vallen immers dikke
vlokken. Zie die vlokken eens 't
zijn precies veeren. Zie eens, zie
eens!"
Hij wees naar buiten, waar de
maan helder scheen, en trachtte met
zijne langezenuwachtige vingers
sneeuwvlokken te pakken, die natuur
lijk alleen in zijne verbeelding beston
den.
„Brian, ge moet welen, dat het zo
mer is," sprak Ida op fermen toon.
„Zie die bosschen daar die donkere
schaduwen van de eiken en de beu
ken alles prijkend met het prach
tigste zomerlommer."
„Ja't is vreemd, is het niet
zoo'n sneeuwjacht midden in den
zomer 1"
„Wat hebt ge toch uitgericht met
al deze dingen vroeg zij nu, op
de voorwerpen wijzende, welke over
den grond verspreid lagen.
„Ik ben aan 't inpakken geweest.
Ik moet morgen vroeg naar Londen.
Ik moet daar een onderhoud hebben
met den architekl."
„Wat voor architekt?"
„De man, die plannen zal ontwer
pen voor de verbouwing van dit huis.
Ik zal er vrij wat aan laten verbou
wen, weet ge, jnu dit landgoed je ei
gendom is geworden. Ik zal een ma
nege onderden grond laten bouwen,
zooals die te Welbeck."
„Hel landgoed mijn eigendom ge
worden? Waar droomt ge van?"
„Natuurlijk is het je eigendom ge
worden, nu Vernon dood is. Gij zoudt
immers bij zijn overlijden alles erven
dat herinnert ge je toch wel, niet
waar
„Vernon doodWel, Brian, hij ligt
hier vlak bij gezond en wel in zijne
kamer op zijn bed. 't Is geen half
uur geleden, dat ik hem nog gezien
heb."
„Ge zijl niet wijs," zeide hij; „hij
is omstreeks drie maanden geleden
overleden. Gij zijt nu de eenige ei
genares van dit landgoed, en ik zal
er het prachtigste heerenhuis van het
graafschap van maken."
Hij praatte al door, vreeselijk rad
en wild, over al de veranderingen
en verbouwingen, welke hij zich voor
nam tot stand te brengen, en te mid
den van zijn waanzin, stelde hij zich
aan als iemand, die 't wezenlijk heel
druk had met zaken als die waarover
hij sprak, en dat juist maakte het des
te akeliger hem in dien toestand van
verstandsverbijstering te aanschouwen.
Hij sprak van architekten, détail-tee-
keningen, ramingen en begrootingen
blijkbaar gevoelde hij zich daar
bij een man van gewicht hij be
schreef schilderijen-zalen,muziek-zalen,
prachtige artistieke versieringen, die
wel honderd duizend pond hadden
moeten kosten, en dat alles met een
onvoorwaardelijk geloof in zijne macht
om deze schitterende vizioenen in
werkelijkheid te doen verkeeren. Toch
was het, of nu en dan, terwijl hij
zoo druk over al die plannen praatte,
plotseling een wolk van angst op
hem nederdaaldedan zag hij
achterdochtig om dan verviel hij
in een somber gemijmer mom
pelde iets over die afgrijselijke aan
klacht, die hem boven 't hoofd hing
eene samenzwering, aangestookt
door mannen, die zijn vrienden had
den moeten wezen de waarschijn
lijkheid van een groot gerechtelijk
onderzoek in Westminster Hall; en
dan begon hij weêr door te slaan
over architekten en aannemers -
Whistler, Burne, Jones en over het
schitterende heerenhuis, dal hij zou
doen verrijzen op de plek, waar nu
het tegenwoordige Wimperfield ver
rees.
Hij zette dit geraaskal zoo vree
selijk om aan te hooren voort, en
de tijd, gedurende welke hij dat deed,
scheen zijner arme vrouw, wier hart
van angst ineen kromp, een eeuwig
heid. Hij hield niet op, eer hij daar
toe bepaald door afmatting en uit
putting gedwongen werd. Maar toen
Ida op minzamen maar vastberaden
loon, hem er op wees, dat Vernon
nog altijd de eigenaar van Wimper-
field was, en dal zij hoogstwaarschijn
lijk nooit eigenaresse van dat land
goed worden zou, toen veranderde
zijn toon van spreken en scheen hij
eenigermate lot bezinning te komen.
„Wat, heb ik weêr nonsens uitge
kraamd mompelde hij, met een
onnoozel gezicht. „Ja, 't is ook waar,
de jongen is nog altijd eigenaar van
het landgoed. Er kan van die ver
bouwing nog niets komen. Geef me
wat brandewijn met sodawater, Ida
mijn mond is zoo droog als perka
ment."
Ida stond op, als wilde zij gehoor
geven aan zijn verlangen, en trok aan
de schel; maar toen de knecht bin
nenkwam, gaf zij hem last, alleen so
dawater te brengen.
„Brandewijn en sodawater," zeide
Brian: „hoort ge '1 wel? Breng een
flesch brandewijn hier. Ik kan den
nacht niet ten einde brengen, zonder
nu en dan een weinig brandewijn."
Ida gaf den knecht een wenk, dien
hij begreep. Hij verliet het vertrek,
zonder een woord te spreken.
„Brian," sprak zij, toen de knecht
zich verwijderd had, „ge moogt geen
brandewijn meer drinken, 't Is de
brandewijn, die je kwaad gedaan
heeft; en die de oorzaak is geweest,
dat ge je die akelige zotheden in het
hoofd hebt gehaald. Mr. Fosbroke
heeft het me verzekerd. Ge doel het
voorkomen, alsof ge hem minacht,
maar hij is een verstandig man, die
veel ervaring in zijn vak heelt opge
daan."
„Yeel ervaring, in een boerendorp,
waar h\j gepraktizeerd heeft over een
handvol boerenpummels," riep Brian
op minachtenden toon uit,
„Ik weet, dat hij een bekwaam
man is, en ik stel het volste vertrou
wen in hem," antwoordde Ida„mijn
eigen gezond verstand zegt me, dal
hij gelijk heeft. Ik zie, dat ge een
wrak en een bouwval zijt van hetgeen
ge geweest zijt, en ik weet, dat er
maar ééne reden beslaat voor deze
vreeselijke verandering."
„'t Is uwe schuld," zeide hij op
knorrigen toon. „Ik zou een geheel
ander man geweest zijn, indien gij
mij liefde bewezen hadt. Ik had niets,
waarvoor het waard was te leven."
Ida trachtte, met onuitputtelijk ge
duld en vol deernis met zijn treuri-
gen toestand, hem tot bedaren te
brengen, met hem te redeneeren.
Zij bleef met volharding weigeren
brandewijn voor hem te laten komen,
zonder zich te bekommeren om zijn
toornig beweren, dat hij behandeld
werd als een kind, en dat de Londen-
sche geneesheer hem het gebruik van
brandewijn voorgeschreven had. Zij
bleef uren bij hem, gedurende welke
hij bij afwisseling druk praatte en tot
wrevelige wanhoop verviel, totdat zij
eindelijk, uitgeput door al die po
gingen om hem in loom te houden,
of hem tot bedaren te brengen, zich
verwijderde en zich naar haar eigen
kamer begaf, die aan de zijne grensde,
in de hoop, dat hij, aan zichzelf over
gelaten, zich naar bed begeven en in
slaap raken zou.
Zij zelve kon onmogelijk rusten,
vervuld als zij was van angstige on
gerustheid over den toestand haars
echlgenoots, terwijl eene bittere wroe
ging aan haar hart knaagde bij de ge
dachte, dat wellicht zijn noodlottig
huwelijk de hoofdoorzaak was geweest,
dal hij zulk een verderlelijken weg
was gaan bewandelen. En toch kon hij
niet klagen, dat het hem na zijn hu
welijk tegengeloopen washet leven
toch was hem zoo gemakkelijk moge
lijk gemaakt, en alleen zedelijke ver
dorvenheid had eene loopbaan, welke
alle kansen op geluk voor hem open
de, aldus kunnen vernietigen. De aan
vang van zooveel moeite en bezwaar
de armoede, welke zooveel mannen
moeten te boven komen, was voor
Brian uit den weg geruimd geworden,
nog geen jaar nadat hij getrouwd
was. En nu waren er zes jaar ver-
loopen, en hij had niets gedaan dan
geld verspillen en zich naar ziel en
lichaam verderven.
Ida liet de deur tusschen de beide
vertrekken op een reet staan, en ging
gekleed op haar bed liggen, gereed
om haar echtgenoot te gaan bijstaan,
indien hij eenigerlei hulp mocht be
hoeven. Zij had den sleutel uit de
deur genomen, door welke men uit
zijne kamer op den gang kwam, zoo
dat hij niet weg kon komen, zonder
door hare kamer te gaan. Zij had dit
gedaan, omdat zij vreesde, dat hij in
de slilte van den nacht door het huis
mocht gaan zwerven, en dat hij soms
in zijn waanzin geweld mocht willen
plegen tegen zijne stiefmoeder en den
kleinen jongen. Zij nam zich voor, den
volgenden morgen per telegraaf den
Londenschen geneesheer te ontbieden,
en te zorgen, dat er een ervaren op
passer kwam, om haar echtgenoot te
bewaken en te beschermen. Zij had
er wel eens van gehoord, dat iemand
in zulk een toestand uit een venster
gesprongen was en zich den hals af
gesneden had, en zij gevoelde, dat elk
oogenblik het ergste gebeuren kon,
totdat er geschikte maatregelen ge
nomen waren, om Brian tegen zijn
eigen waanzin te beschermen.
Zij luisterde, terwijl hij daar in het
aangrenzend vertrek op en neêr liep,
al pratende in zich zelfeens tuurde
zij naar binnen, en toen zag zij hem
op den vloer zittende rondtasten naar
voorwerpen, welke hij zich verbeeldde,
dat om hem heen verspreid lagen.
„Hoe ben ik er toe gekomen, zoo'n
hoop zilver te laten vallen?" mom
pelde hij; „en wat is het verduiveld
lastig, dat me de macht ontbreekt,
om het weêr ordentelijk op te ra
pen!"
Zij zag hem rondtasten op het ta
pijt, al zoekende naar voorwerpen,
die slechts in zijn verbeelding beston
den en steeds mompelende, wanneer
hij zich verbeeldde, dal die voorwer
pen hem ontgingen.
Eindelijk wierp hij zich op zijn bed,
doch niet om te slapen, maar alleen
om zich rusteloos van de eene zijde
op de andere te wentelen, telkens
en telkens weder, met een onuitstaan
bare eentonigheid, die nog vervelen
der was voor haar, die er getuige van
was, dan voor den lijder zeiven.
Twee of driemaal rees hij overeind
en snuffelde hij achter de gordijnen
van zijn ledikant, waarschijnlijk in 't
vermoeden, dat een vijand zich daar
verscholen had, en dan ging hij weder
liggen, blijkbaar maar ten halve over
tuigd, dat hij alleen was.
Eens vloog hij plotseling overeind,
juist op een oogenblik, dat hij in
slaap scheen te zullen geraken, en
en riep hij klagend uit, dal een blik
semstraal hem bijna blind gemaakt
had. „Wat een vreeselijke bliksem
straal!" schreeuwde hij; „ik geloof
waarachtig, dat ik blind ben. Kom hier,
Ida 1"
Zij liep naar hem toe om hem tot
bedaren te brengen, en zeide hem,
dat het niet geweêrlichl had, dat hij
het zich maar verbeeld had.
„Alles is eene macht der verbeel
ding," mompelde hij„de wereld be
staat uit vruchten der verbeelding, en
't heelal is niets dan een uitbreiding
van den menschelijken geesten toen
begon hij door te slaan over al dn
melafyziesche stelsels, waarover hij
wel eens het een en ander gelezen
had, te beginnen met die van Plato
en Aristoteles en verder die van
Leibnitz, Kant, Hegel en Bain. En zoo
praatte hij al maar door, en vreese
lijk lang duurde voor Ida die ijselijke
nacht.
Eindelijk de zon stond reeds
hoog aan den hemel viel hij naar
't scheen, in een gezonden slaapen
toen verwisselde Ida, die doodaf was,
hare japon met een kasjemieren peig
noir, en vleide zij zich neder op haar
bed.
Zij sliep vast, een uur lang, en 't
was eene weldaad voor haar, dat zij
dezen korten tijd kon uitrusten en
alles vergeten. Daarna ontwaakte zij,
met het duidelijk bewustzijn, dat er
iets niet in den haak was, zonder
dat zij zich echter dadelijk herinne
ren kon, waarin dal eigentlijk be
stond. Maar al te spoedig keerde haar
herinnering terug. Met haastige ge
jaagdheid stond zij op en begaf zij
zich naar de andere kamer, om te
zien, hoe het met den lijder gesteld,
was.
Zijne kamer was ledig. Hij was, door
hare kamer heen, naar den gang ge-
loopen, zonder dat zij er wakker van
geworden was. Zij trok aan de schel,
en daarop kwam Lady Palliser's ka-
mermeisjen Jane Dyson, op haar doode
gemak binnen, met een paar kopjens
thee. 't Was thans zeven uur.
Wordt vervolgd)
Gedrukt bij DE ERVEN DOOSJES te Haarlem.