HET GOUDEN KALF
door M. E. Braddon.
64)
„Is Mr. Wendover beneden in
de eetkamer of in de blibliotheek
vroeg Ida, en zij deed haar best, om
niet te veel onrust aan den dag te
leggen.
„Ik heb hem met gezien, mevrouw.'
„Vraag er eens naar, als ge zoo
goed wilt wezen. Ik wensch te weten,
waar hij is, en waarom hij zoo veel
vroeger dan gewoonlijk is opgestaan."
Zij had een treurig voorgevoel,
dat de geheele huishouding moest
weten, dal er iets niet in den haak
was.
„Goed, mevrouw: ik zal het onder
zoeken."
„Wees zoo goed, het te doen, terwijl
ik mijn bad neem," zeide Ida. „Over
tien minuten kunt gij weder bij me
komen."
liet koude bad verfrischte haar, en
zij was bezig zich zoo spoedig moge
lijk te kleeden, toen Jane Dyson te
rug kwam, om haar mede te deelen,
dal Mr. Wendover en Sir Vernon uit
waren gegaan om te visschen, om
streeks half zeven; de tweede meid
had hen zien gaan, en zij had Mr.
Wendover hooren zeggen, dat zij er
een langen dag van nemen zouden.
„Ga haar vragen, of zij hem ook
heeft hooren zeggen, waar zij heen
gingen zeide Ida, terwijl zij voort
ging met zich te kleeden, en zich
haastte om naar buiten te komen,
om haar broêrtjen op te sporen.
Dat wilde gepraat van Brian, ge
durende den nacht die ijseiijke
waan ten aanzien van 's jongskens
dood in verband met de omstan
digheid, dat hij zoo vroeg was uitge
gaan, vervulde haar met een onbe-
schrijfelijken angst, 'l Was niets on
gewoons, dat Brian en het jongsken
samen gingen visschen. Zij hadden
menigen langen dag zoek gebracht,
in den loop van den vorigen zomer,
met hel visschen naar forellen in ver
verwijderde riviertjens; maar dit jaar
had Vernon te vergeefsch getracht
zijn ouden metgezel over te halen,
om weder met hem uit visschen te
gaan. Brian had alle uitnoodigingen
van dezen aard op wreveligen toon
van de hand gewezen, al ware het
eene beleediging, hem er aan te herin
neren, welk een treurig schepsel hij
geworden was. En thans, na een
slapeloozen, in een soort van delirium
doorgebrachten nacht, was Brian,
waarschijnlijk nog met een ontsteld
brein, met hel jongsken uitgegaan,
zonder zich iels te hebben laten ont
vallen, waaruit men kon opmaken,
waarheen zij zich begeven hadden
en het hulpelooze kind was dus al
léén, in de macht van een waanzin
nige!
Ida wachtte niet op de terugkomst
der dienstbode, maar liep met haas
tige schreden naar beneden, zoodra
zij gekleed was, en ondervroeg toen
Rogers, den hofmeester. Rogers, de
bejaarde en hooggeschatte dienaar,
voerde 's morgens niet veel meer uit,
en verscheen eerst op het tooneel,
wanneer de onder zijne bevelen staan
de dienaren alles voor hem in gereed
heid hadden gebracht. Hij wist dien
tengevolge niets van de wijze, waarop
Mr. Wendover en het jongsken uit
gegaan waren.
Robert, Sir Vernon's stalknecht en
oppasser, wanneer het jongsken bui-
len's huis was, werd van zijn ont
bijt afgeroepen, en hij kon aan Mrs.
Wendover mededeelen, dat Sir Ver
non twintig minuten over zevenen zich
naar den stal begeven had, met zijn
vischkorf over den schouder om naar
kunstvliegen te vragen, welke Robert
voor hem gemaakt had, en om te zeg
gen, dat hij den pony dien morgen
niet noodig had, daar hij uitging met
Mi'. Wendover. Hij had niet gezegd
waar zij heengingen, maar Robert
wist wel, dat het lage land aan de
overzijde van Blackman's Hanger zijn
lievelings-terrein was voor dit soort
van uitspanning. Hij was daar menig
maal met Robert aan 't visschen ge
weest.
Het verste punt in deze richting
was vijf of zes mijlen van huis. Het
jongsken kon twaalf mijlen op een
dag loopen, zonder zich te erg te ver
moeien, als hij maar gelegenheid had,
om de noodige rust te nemen en hel
op een rustige manier aan te leggen
maar doorgaans besteeg hij zijn pony,
wanneer hij op een langen tocht uil-
ging, om dan van lijd tot tijd, wan
neer hij er lust in had, af te stij
gen.
„Ik vrees, dat hij zich al te erg
vermoeien zal met Mr. Wendover,"
zeide Ida, haar best doende om een
aannemeiijke reden voor hare bezorgd
heid op te geven, „Zadel Cleoplra
voor mij, en ook een paard voor je
zelf, en dan zullen we. hen zien op
te sporen. Mr. Wendover is ongesteld,
en 't is niet goed voor hem, den
geheelen dag met de zorg voor een
kind belast te zijn. Als ik hen kan
vinden, zal ik hen beiden zien te over
reden om terug te keeren."
„Indien zij het niet doen, kunnen
zij wel eens een leelijke reis krijgen,"
sprak Robert, de wolken bez'iende met
het ervaren oog van een landelijken
opmerker, die door langdurige erva
ring de teekenen des hemels had lee-
ren onderscheiden. „Ik vrees, dat we
vóór etenstijd een bui kiijgen."
Met „etenstijd" bedoelde Robert
het middaguur, 't welk hij beschouw
de als hel algemeene en wettige etens
uur voor hel geheele menschdom, dat
van de schepping af bestemd was dat
te zijn.
„Hoe spoedig kunt gij de paarden
gereed hebben?"
„In een kwartiertjen mevrouw."
Ida vloog naar boven en kwam
onderweg hare stiefmoeder tegen. La
dy Palliser had zich naar de kamer
haars zoons begeven, zoodra zij de
hare verlaten had wal altijd hare
gewoonte was; en toen zij het jongs
ken daar niet aantrof, was zij onmid
dellijk een onderzoek gaan instellen
en gaan vragen, waar hij was, en
blijkbaar maakte zij zich ongerust,
dat den knaap eenig onheil mocht
zijn overkomen.
„0, Ida, indien de vreeselijke man
van je hetn eens naar een eenzame
plaats lokte en hem doodde! Mijn
jongsken, mijn lieveling, mijn dierbaar
kind!"
„Beste moeder, wees verstandig,
wat ik u bidden mag. Brian zal geen
hair van Vernon's hoofd krenken.
Brian houdt veel van hem," verzeker
de] Ida met eenigen nadruk, omdat
zij hare stiefmoeder tot bedaren wil
de brengen; maar toch folterde een
benauwende pijn haar 't hart, bij de
herinnering aan Brian's ijlhoofdige
razernij in den afgeloopen nacht.
„Waartoe is een krankzinnige niet
in staat! Wie kan zeggen, wat hij
zich voorneemt te doen?" jammer
de Lady Palliser, handenwringend.
„Vertrouw op God, moeder; ons
jongsken zal geen leed geschieden.
Geen onheil zal hem overkomen be
halve een nat pak. Leg gij warme
kleederen voor hem gereed, legen
dat ik hem thuis breng. Ik ga te paard
hem opsporen," zeide Ida, en met
haastige schreden verwijderde zij zich
en begaf zij zich naar hare kamer.
In minder dan tien minuten tijds
had zij haar rijkleed aangetrokken en
stond zij gereed op het stalplein, en
drie minuten daarna hoorde Fanny
Palliser, die als een verontruste schim
in de kamer van haar zoon op en
neer liep, getrappel van hoeven, en
zag zij hare stiefdochter wegrijden
onder geleide van Robert, den beste
en vriendelijkste aller stallsnechts, en
die zoo bizonder gehecht was aan zijn
jeugdigen meester.
Lady Palliser ging nu naar bene
den en ondervroeg nogmaals de werk
meid, die Sir Vernon had zien ver
trekken. „Hoe had Mr. Wendover
zich voorgedaan?" vroeg zij „was
hij in een goed humeur, en aardig, en
kalm?"
Hij was zeer goed gemutst en heel
aardig geweest, deelde de meid haar
mede, maar niet kalmhij had druk
gepraat en gelachen en vrij wal grap
pen verkocht; maar zij had hem erg
overspannen en gejaagd gevonden.
De moeder bedacht nu, hoe vaak
haar jongsken en Brian Wendover
samen uit geweest waren, en trachtte
haar angst op zijde te zetten. Alles
in aanmerking genomen, was Brian
toch een net persoon hij had al
tijd zijn best gedaan om zich aange
naam bij haar te maken. Alleen in
den laatsten tijd was hij er wonder
lijke grillen op gaan nahouden, en
had hij zich vreemd aangesteld. Zij
was vroeger van iels dergelijks getui
ge geweest in haar eigen familie, en
wel bij den eenigen broeder harer
moedeiDal slachtoffer van zijn ei
gen zonde was, toen zij hem kende,
reeds een man op leeftijd geweest
een lijder aan eene chroniesche kwaal,
en zij herinnerde zich maar al te goed
zijne waggelende knieen en zijne be
vende voeten; die akelige moigen-
uren, gedurende welke hij trilde als
een espenblad, die vreeselijke avon
den als hij daar in het haardvuur zal
te turen, nu en dan eens van ter
zijde schichtig omziende, zich ver
volgd wanende door geestverschijnin
gen, luisterende naar stemmen, welke
hij zich verbeeldde te hooren, en daar
op antwoordende, inet trillende han
den zich over het lichaam strijkende,
om ongedierte te verwijderen, dat
ook alleen maar in zijne verbeelding
bestond. Er waren tijden gweest, dat
hij niet minder krankzinnig was dan
welke krankzinnige ook in Bedlam,
maar hij had nooit gepoogd iemand
kwaad te doen, behalve zichzelven.
Eens hadden zij hem aangetroffen
met een scheermes in de hand, mo
gelijk denkende aan zelfmoord; maar
hij had hel denkbeeld stillekens lateh
varen, toen zijn bloedverwanten hem
er op hadden betrapt, en hij had de
zaak trachten te verklaren met een
dier leugens, met welke zijn trillende
tong altijd zoo vaardig was.
Aldus deze ervaring van het ver
leden raadplegende, meende Lady Pal
liser de gevolgtrekking te mogen ma
ken, dat eigenllijk deze dronkeraans-
waanzin een op zich zelf staande ziek
te was, maar zelden zich openbaart
in het plegen van feitelijk geweld.
Zij ging zitten voor haar zilveren
trekpot en ontbeet in haar eenzaam
heid, maar zij kon toch ook niet na
laten te bedenken, hoe weinig de
weelde en overvloed, die op hare
tafel prijkte, bij machte was iemand
te troosten in de ure der benauwd
heid. Ja, in zulke oogenblikken van
rampspoed hadden, naar 't haar voor
kwam, de kleine woonkamer uit hare
kinderjaren, de ronde tafel en armoe
dige oude stoelen, de ketel op de
vuurplaat en de kat op den haard
iels sympathelieseh en troostrijks ge
had, dat geheel ontbrak aan deze
ruime, prachtige eetkamer, met al de
weelde die daar heerschtle.
Ida reed het park door, de ge
meente weide over, en om den voet
van Blackman's Hanger heen, zoo snel
als haar vlug paard loopen kon, zon
der haar in gevaar te brengen. Het
paard was wat schichtig, doordat het
in den laatsten tijd weinig uitgericht
had, en schrikte voor elk konijn, dat
over den weg huppelde en voor elk
stuk hout, dat op den weg lag en wat
vreemd van vorm was; maar Ida was
te zeer vervuld van het doel van haar
tocht, om zich dergelijke kleine ver
rassingen erg aan te trekkken, en zij
reed voort, zonder zich om iets te
bekommeren, naar den oever van
het forellen-rivierljen, dat als een
zilveren lint door het dal aan de an
dere zijde van Blackman's Hanger
slingerde. Hadden zij den heuvel kun
nen oversteken, dan zou de afstand
met minstens twee derdegedeelten
zijn verminderdmaar de helling
was veel te steil, dan dat een paard
haar bestijgen kon, en Ida moest dus
het met bosch begroeide voorgebergte
omrijden, dat bij de rivier uitliep in
een heuvelrug, op welke de brem
welig tierde. Toen zij eenmaal in het
dal was, had zij een gemakkelijken
weg, met slechts hier en daar een
lage heg over welke haar paard
vlug heensprong. Maar toen zij om
streeks zeven mijlen langs den oever
der rivier had afgelegd, liet Ida in
wanhoop haar paard stilstaan, om aan
Robert te vragen, waar zij nu heen
moest rijden, om zijn meester op te
sporen, 't YVas blijkbaar, dal zij hier
op een verkeerd spoor was.
„Me dunkt, ze kunnen in dit tijds
verloop niet verder gekomen zijn,"
stemde Robert toe, met een droeven
blik op het schuim starend, dal zich
op Cleopatra's donkerbruinen nek
en schouder vertoondeen verder
dan hier ben ik ook nooit met Sir
Vernon geweest. We moeten maar
eens beproeven, of wij hen wellicht
elders kunnen vinden, mevrouw."
En daarop keerden zij om, en, op
aanwijzing van Robert, reed Ida, thans
echter stapvoets, naar een ander ge
liefkoosd jachtterrein van Vernon.
Plotseling drong een straal van hope
in Ida's hart door, toen zij weder
aan den voet van Blackman's Han
ger gekomen waren. Zou wellicht
Vernon Brian naar de hut van den
reizenden kramer hebben gevoerd, om
hem aan dien talentvollen menschen-
hater voortestellen, die, onder ande
re talenten, zeer bedreven was in het
herstellen van vischgeieedschap?
Vol hoop, dat dit zoo wezen mocht,
steeg Ida af, en gaf zij Cleopatra's
teugel aan Robert, die bijna even
vlug als zijne meesteres van zijn paard
gesprongen was.
„Laat Cleopatra even uitrusten,
Robert," sprak zjj„ik wil den heu
vel bestijgen, en daarboven mij bij
den reizenden kramer aanmelden
mogelijk is Sir Vernon hem van mor
gen een bezoek gaan brengen."
„Dat kon wel het geval wezen, me
vrouw die kramer staal zeer in
de gunst bij Sir Vernon."
„Ik hoop, dat hij een ordentelijk
mensch is."
„0, de kramer is, zou ik denken,
ordentelijk genoeg," antwoordde de
stalknecht op beschermenden toon
maar hij is een wonderlijke klant
eigenllijk zoo'n soort van Peter, den
wilden jager."
Ida, die nooit van dien heer ge
hoord had, werd niet veel wijzer door
deze vergelijking. Zij klom vlug en
met luchtigen tred de steile helling
op, totdat zij bij het bremboschjen
kwarn, in welks midden de jagers
hut gelegen was. Het venster stond
open, en een man stond daar met
de over elkander gevouwen armen op
den raampost te leunen, toen zij de
hut naderde; maar in een oogwenk
was de man verdwenen, en werd hel
venster gesloten.
Zij liep naar de hut toe, zonder
zich te laten afschrikken door deze
onhoffelijkheid, en klopte met het
handvatsel van haar karwats op de
deur.
„Is mijn broeder, Sir Vernon Pal-
lisser hier?" vroeg zij.
„Neen," antwoordde een norsche
stem daar binnen.
„Wees zoo goed de deur te ope
nen ik wilde gaarne u om raad vra
gen. Het jongsken is uitgegaan, om te
visschen. Hebt gij van morgen wel
licht iets van hem gemerkt?"
„Neen."
Wordt vervolgd)
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES te Haarlem.