plekjen, te groot voor eene weide, en
te klein voor een park, waarboven
tegen den avond eene zwarte wolk
van kraaien zweefde, die met luid
ruchtig geschreeuw huiswaarts vlogen,
naar hunne nesten in de hooge olmen
achter het huis.
In dit sombere jaargetijde woonde
Laura Malcolm geheel alleen in het
Manor-House. Gelia Clare had een uit-
noodiging ontvangen om eene maand
te komen doorbrengen bij eene rijke
tante te Brighton, en Brighton in
het winterseizoen vertegenwoordigde
het hoogste wereldsche genot, waar
van Gelia ooit ervaring had opgedaan.
Zij maakte zich nevelachtige voorstel
lingen van Parijs, als van eene stad,
die nog oneindig meer genot oplever
de dan zelfs Brighton maar zij had
geen hoop, dal zij Parijs ooit te zien
zou krijgen, tenzij zij mocht gaan
trouwen, als wanneer zij er bij haar
echtgenoot op aanslaan zou, daar hun
ne wittebroodsweken te gaan door
brengen.
„Natuurlijk zou de arme man dan
alles doen wat ik hem zeide," verze
kerde Gelia „maar later zou het an
ders worden. Ik weet heel goed, dat
hij, nadat we een jaar getrouwd wa
ren geweest, mij den voet op den
nek zou zetten."
„Ik kan me niet verbeelden, dat
iemand u den voet op den nek zou
zetten."
>Nu, ik geloof wel, dat ik het hem
zeer moeilijk zou maken. Maar alle
mannen zijn tyrannen. Denk maar eens
om papa hij is de beste man ter
wereld, en hij heeft een hart van goud;
maar laat de keukenmeid maar eens
eene fout begaan, dan raast en tiert
hij, zoolang we aan tafel zitten, als
een heiden. Och, de mannen, zij zijn
geen van allen veel bizonders, geloof
me. Daar hebt ge uw jongen man, Lau
ra hij heeft een gunstig voorko
men, hij heeft iets zeer gedistingu-
eerds over zich, maar hij is zoo week
als water."
„Wien bedoelt ge met mijn jongen
man vroeg Laura.
„Dat weet ge heel goed, anders
zoudt ge niet zoo'n geweldige kleur
krijgen. Natuurlijk bedoel ik John
Treverton, je aanstaanden echtgenoot.
En ge weet wel ge moet bin
nen een jaar na het overlijden van
den ouden Mr. Treverton met hem
getrouwd zijn. Ge zijl, hoop ik, be
gonnen je trousseau in orde te bren
gen'?"
„Spreek toch zoo'n onzin niet, Ge
lia I Ge weel zeer goed, dat ik niet
met Mr. Treverton geëngageerd ben.
Misschien zal dat wel nooit het geval
worden."
„Wat hadt ge dan met u beiden te
bepraten, dien avond onder de kas-
tanjeboomen, toen ge zoo ver achter
ons bleeft
»We zijn niet geëngageerd, "t Is
voldoende dat ge dat weet."
„Indien dat zoo is, indien gij niet
geëngageerd zijl, dan moet ge zorgen,
dat ge 't wordt. Dat is alles wat ik
er van zeggen kan. 't Is bespottelijk
de zaak tot hel laatste oogenblik uit
te stellen, ook al zijt ge nog zoo ze
ker van elkaar. De oude Mr. Trever
ton is in 't begin van Januari over
leden, en het is nu 't laatst van No
vember. Het spijt me zeer, dat ik je
moet verlaten, terwijl er nog zooveel
aan uwe zaken te regelen valt."
Gelia, die de grootste beuzelaarster
was, die men zich denken kan, mocht
zich gaarne aanstellen, alsol zij talent
bezat om zaken te regelen, en dan
kon zij tegenover Laura Malcolm het
air aannemen van een oudere zuster,
wat in al zijn ongerijmdheid verma
kelijk was.
„Ge behoeft je nergens ongerust
over te maken, Gelia. Ik kan mijn
eigene zaken wel regelen."
tik geloof niet, dat ge dat kunt.
Ge zijt ijselijk knap, en ge hebt meer
boeken gelezen, dan waarvan ik ooit
de omslagen gezien heb gedurende
mijn geheele leven. Maar ge zijt geen
ziertjen praktiesch. Ge loopt gevaar dit
lieve oude huis, en het daarbij behoo-
rende landgoed voor je verloren te
laten gaan, zonder je gezicht er om
te vertrekken, als betrof het eene
nietsbeleekenende kleinigheid. Ik be
gin te vreezen, dat ge een heimelijke
genegenheid koestert voor dien on-
waardigen broeder van mij."
Daarover behoeft ge je niet bevreesd
te maken. Ik voel genegenheid voor
je broer, omdat hij zulk een oude
kennis van me is, en omdat ik geloof,
dat hij van me houdt
„Zooveel als hij in staal is van
iemand te houden, als men in aan
merking neemt, dat er geen groot
bedrag van genegenheid voor een an
der kan overschieten bij iemand, die
zoo ontzaggelijk ingenomen is met
zichzelt," viel Gelia haar op minzamen
toon in de rede.
„Maar wat ik voor hem gevoel is
niets meer dan eene zeer alledaagsche
vriendschap, en meer zal ik ook nooit
voor hem gevoelen."
„Arme TedHet spijl me voor hem,
maar het verheugt me om uwentwil."
Gelia vertrok in alle glorie naar
Brighton met drie koffers en twee
hoededoozen, en het Manor-house ver
zonk op eens in sombere stilte. Ce-
lia's dwaas gebeuzel was dikwijls las
tig, maar haar voortdurend vrolijk
humeur had een aangename levendig
heid bijgezet aan het groote ontvolkte
huis. Hare geestigheid was op zijn best
niets meer dan eene schoolmeisjens-
geesligheid, maar zij was natuurlijk en
ongekunsteld, en de vrucht van een
gelukkig temperament. Gelia zou even
vrolijk hebben zitten babbelen bij een
kopjen thee en een haring, op een
zolderkamerljen van vijl shillings in de
week, als te midden van de vleesch-
polten van llazlehurst Manor. Zij was
een vrolijk, luchthartig, onnadenkend
schepseltjen, dat zonder te redenee
ren bet leven lielhad om zichzelfs wil,
met eene liefde als die, welke een
Napolitaanschen bedelaar zich geluk
kig doet voelen in den zonneschijn,
en een Engelschen Zigeuner in zijn
linnen tent, op den met gras begroei
den zoom van den weg, vanwaar hij
elk oogenblik door een onbarmharti-
gen politiedienaar kan verdreven
worden.
Celia was vertrokken, en Laura had
lijd in overvloed voor ernstige over
denkingen. Gedurende de eerste dag
of wat vond zij het aangenaam alleen
te zijn, zich aan haar eigen gedach
ten te kunnen overgeven, zonder dat
zij behoefde te vreezen door den
scherpen blik van Celia's doordrin
gende oogen te worden gade geslagen.
Maar het duurde niet lang, of eene
sombere droefgeestigheid maakte zich
meester van haie ziel, een bitter ge
voel van teleurstelling, dat zij maar
niet van zich kon zetten.
Zij had dat langgerekte afscheid in
de laan, onder de kastanjeboomen
niet kunnen vergeten. Zeker, indien
iets een engagement kon beteekenen,
dan beteekenden de toen gesproken
woorden, de toen gegeven kus hel
plechtigste engagement. Toch was er
sedert dien avond een tijd van zes
maanden voorbij gegaan, gedurende
welken John Treverton niets van zich
had laten merken. En gedurende al
dien tijd was zijn beeld maar zelden
uit hare gedachten geweest. Van dag
tot dag, van uur tot uur had zij ver
wacht, hem onaangemeld den tuin
te zullen zien binnentreden, evenals
toen zij, door de opening in de ie
pen haag komende, hem gezien had,
zooals hij toen bedaard om hem heen
stond te zien naar de lentebloemen
en hel vriendelijke zonnige grasperk,
waar de schaduwen der boomen kwa
men en gingen als levende wezens,
waar de eerste bijen gonsden, en de
eerste vlinders vlogen boven de per
ken met roode en gele tulpen.
Zij had hem dagelijks gezien en
gesproken gedurende zijn laatste ver-
blij! bij de Sampsons, en die eene
week van vriendschappelijk samenzijn
had hen in eene zeer nauwe betrek
king tot elkander gebracht. In al
dien tijd had hij geen woord gespro
ken over de zonderlinge pozitie, waar
in zij tegenover elkander stonden, en
zij had zijne kieSchheid bewonderd,
waaraan zij zijn stilzwijgen had toe
geschreven. Hel kwam haar voor, dat
er geen woord inoest gesproken wor
den vóór dat laatste, beslissende woord,
door 't welk Jasper Treverton's wensch
vervuld, en hun beider lot voor altijd
vereenigd zou worden. En Laura zag
niet in, waarom dat woord niet ten
behoorlijken tijde gesproken zou wor
pen. Zij verbeeldde zich, dat John
Treverton haar beminde. Hij was wat
grillig gestemd geweest gedurende die
week van zonneschijn en hagelbuien,
onbestendig als het weder; nu eens
uitgelaten vrolijk, Celia's dolste scherts
beantwoordende met eene die nog dol
ler was; bij andere gelegenheden ten
prooi aan eene droefgeestige somber
heid, welke Celia deed beweren, dat
hij in zijne jonge jaren zeker een
moord moest begaan hebben, en dat
de herinnering aan zijne misdaad hem
zeker vervolgde.
„Precies zooals Eugene Aram," had
zij gezegd„ja waarlijk, Laura, hij
is precies als Eugene Aram, en ik
ben overtuigd, dat de beenderen van
den een of ander ergens liggen te ver-
bleeken in een hol ol kelder, om bijeen
gevoegd te worden als de stukjens
eener legkaart, en vervolgens op het
daartoe door het Noodlot bestemde
oogenblik tegen hem te getuigen. Ik
raad je aan niet met hem te trouwen,
Laura. Ik houd me er van verzekerd,
dat hij iets ijselijks op zijn geweten
heeft."
Zij waren onbeschrijfelijk gelukkig
met elkander geweest, op de meest on
gekunstelde wijze, met de onbezorgde
blijmoedigheid van kinderen, wier be
rekeningen nooit verder zich uitstrek
ken dan tot het tegenwoordige oogen
blik. Misschien werkte daar zeer toe
mede het heerlijke Aprilweder, dal
een warme tint van zonnig geel over
de aarde uitspreidde, en de jonge
bladeren als in een bad van levend
licht dompelde, cn den hemel Ilali-
aansch blauw verfde, en de merels
en de lijsters deed zingen van een
uur vóór zonne-opgang tot een uur
na zonne-ondergang. Dit zou op zich
zelf reeds eene bron van geluk geweest
zijn. En dan was daar hun jeugdige
leeftijd, een schat zóó groot, dat nie
mand onzer ooit geleerd heeft hem
op de rechte waarde te schatten,
voordat we hem verloren hebben,
wanneer we op hem terugzien en zijn
gemis betreuren, als dat van den
dierbaarste van al de dierbare vrien
den, die we naar het graf hebben
gebracht; want was het dit niet, wat
die anderen zoo innig dierbaar voor
ons deed zijn'?
Wat er ook de oorzaak van moge
geweest zijn, deze drie, en inzonderheid
deze twee, waren gelukkig geweest.
En desniettemin was John Treverton
na die week van onschuldige ver
trouwelijkheid, na dien afscheidskus
langer dan een hall jaar weggeble
ven, en had hij zelfs niet met een
brief Laura verzekerd, dal zij nog
steeds eene plaats in zijn hart innam.
Zij dacht thans aan hem met het bit
terste zelfverwijt. Zij was boos op zich-
zelve, omdat zij hem had laten blij
ken, wat haar hart voor hem gevoelde,
omdat zij zich door dien afscheidskus
stilzwijgend geëngageerd had.
„Bij slot van rekening is het hem
alleen om de nalatenschap te doen,"
spak zij bij zichzelve, „en na mijne
dwaasheid van dien avond verbeeldt
hij zich, zoo zeker van mij te zijn,
dat hij gerust in Londen blijven en
zich daar naar hartelust vermaken
kan, om op het laatste oogenblik
terug te komen en zijn aanspraken
op mij te laten gelden, nog juist
bijtijds genoeg, om aan de voorwaar
den van den uitersten wil zijns neefs
te voldoen. Hij wil het volle genot
smaken van het laatste jaar zijner
vrijheid. Hij begeert niet meer van
me te hebben, dan waartoe de wet
hem verplicht. Het jaar is bijna voor
bij, en hij heeft me slechts ééne week
hel genot van zijn gezelschap gegund.
Een koel minnaar is hij, zeer zeker.
En ook een huichelaar, want zijne
woorden en zijne blikken zouden
doen vermoeden, dat hij de innigste
en vurigste liefde voor mij gevoelde,
't Is een opzettelijke veinzerij," ver
volgde Laura, lucht gevende aan hare
verontwaardiging, „want ik heb hem
gesmeekt, openhartig tegenover mij
ie zijn. Ik heb hem aangeboden een
oprecht en vriendschappelijk verbond
met me te sluiten. Maar hij is een
man, en het ligt, geloof ik, in de
natuur eens mans, valsch te zijn. Hij
heelt mij liever eene liefdesverklaring
willen doen, vergetende, dat zijn han
delwijze de onwaarheid zijner woor
den aan het licht zou brengen. Ik
zal 'l hem nooit vergeven, dat ik me
zoo gemakkelijk heb laten misleiden.
De nalatenschap zal bestemd worden
voor de oprichting van het hospitaal.
Al kwam hij morgen zich voor mij
op de knieën werpen, ik zou zijn
aanzoek van de hand wijzen. Ik ken
de valschheid zijner voorgewende lief
de. Ik zal me niet voor de tweede
maal door hem laten misleiden."
Zij was nooit ijdel geweest op hare
schoonheid. Het algezonderde leven,
dal zij met haar stiefvader geleid had,
had haar zoo eenvoudig doen blijven
als eene kloosterzuster in al hare
gedachten en gewoonten. Edward Clare
had haar meermalen gezegd, dat zij
bekoorlijk was; en hij had den lof
harer bekoorlijkheid verheven in zijne
verzen, met al de gemaaktheid en
iets van de buitensporigheid dier
nieuwe school van dichters, van welke
hij een onbekend lid wasmaar Laura
had al die loftuitingen beschouwd meer
als een dwaze dichterlijke overdrijving,
dan wel als eene rechtmatige waar
deering harer bekoorlijkheid. Thans,
vervuld van toorn tegen John Tre
verton, keek zij op een winteravond
in haar spiegel, en vroeg zij zich
zelve af, ol zij waarlijk schoon was.
Ja, als de Guido beneden in de
eetzaal schoon was indien onbe
rispelijk zuiver gevormde gelaatstrek
ken, donkerbruine oogen, en eene
gelaatskleur, zachtkens getint met een
fijn inkarnaat indien oogleden, die
aan beeldwerk deden denken, met
donkere wimpers, een raondtjen, waar
om een hall droeve, half spijtige trek
zich vertoonde, en kuiltjens in de
wangen, die op dit oogenblik wer
den te voorschijn geroepen door een
spottend giimlachjen indien dit
een en ander schoonheid mocht hee-
ten, dan was Laura Malcolm werke
lijk schoon. Zij bezat te veel kunst
gevoel, om niet te weten, dat het
schoonheid was, die haar met bitteren
spot glimlachend aanstaarde daar in
dien donkeren spiegel.
„Misschien ben ik zijn genre niet,"
sprak zij, halt lachend. „Die uitdruk
king heb ik Edward Glare wel hooren
gebruiken ten aanzien van raeisjens,
die ik mooi genoemd had. „Ja, zij
ziet er niet onaardig uit, maar zij is
mijn genre niet," alsof de Voorzie
nigheid, zoo vaak zij eene scboone
vrouw schiep, met zijn smaak te rade
had moeten gaan! „Zij is mijn genre
niet," had Edward dan met flauwe
stem gezegd, wat zooveel beteekende
als: „en daarom is hare schoonheid
de ware niet!"
Wordt vervolgd.)
Gedrukt bjj DE EK VEN LOOSJES te Haarlea,.