JOHN TREVERTON'S KRUIS. door Miss M. E. Braddon. 22) „Gij hebt weder gedronken", zeide hij bij voorbeeld, terwijl zij elkander de hand gaven. bIk heb niets gehad sedert gisteren avond, toen ik een glas Champagne bij mijn soepee gebruikt heb." „Ge wilt zeggen eene flesch; en van morgen hebt ge een halve flesch brandewijn opgedronken, om de uil werking van de champagne te verdrij ven." Zij wendde geen poging meer aan, om tegen de beschuldiging op te ko men. „Welnu, waarom zou ik niet drin ken riep zij op uitdagenden loon uit. „Wie bekommert er zich om, wat er van mij terecht komt?" „Ik bekommer me er om, ik die eenmaal uw leven gered heb, na eene langdurige worsteling. Ge zijt mij daarvoor wat verschuldigd. Maar ik zal u niet weêr kunnen redden, als ge u voorneemt u dood te drin ken. 't Gebruik van brandewijn is een langzame zelfmoord, maar voor eene vrouw van uw gestel is het een even zeker werkend vergift als Pruisiesch zuur." Als zij dit gehoord had, barstte La Chicot in dronkemanstranen uit. 't Was een akelig gezicht, en het hart van den jeugdigen dokter bloedde er van. Hij zou zooveel met haar opgehad hebben, hij zou zoo zijn uiterste best gedaan hebben om haar te redden, indien het mogelijk geweest ware. Hij wist het niet, dat deze schoone vrouw evenmin gevoel, evenmin een hart had als een prachtig stuk marmer. Hij beschouwde de omstandigheid, dat haar echtgenoot haar geheel verwaar loosde, als de oorzaak harer verkeerd heden. „Ware zij mijne gade geweest, zij zou eene geheel andere vrouw gewor den zijn," sprak hij bij zich zeiven, daar hij niet kon gelooven aan de aangeboren verdorvenheid van een zoo volmaakt schoon schepsel als La Chicot. Hij dacht er niet aan, hoe schoon sommige vergiftige planten zijn, welk een prachtig schouwspel de scharla- kenroode bessen der nachtschade op leveren, wanneer in den herfst de bruine heggen daarmee als bezaaid zijn. Zoo ging La Chicot in triumf haar weg. In het nieuwe stuk liepen haar leven en hare leden geen gevaar daarin kwam geen gevaarlijke hemel vaart voor. Zij dronk zooveel bran dewijn als zij lustte, en zoolang het publiek er maar niets van bespeurde, wanneer zij ten tooneele verscheen, zeide Mr. Sinolendo er niets van. „Ik vrees, dat zij zich de water zucht op den hals zal drinken, het arme schepsel," zeide hij op medelij denden toon op zekeren dag lot een vriend in de Garrick-club. „Maar ik hoop, dat zij 't mijn tijd wel zal vol houden. Van eene danseuse van haar genre was hel haast niet te verwach ten, dat zij langer dan drie seizoenen in trek zou blijven, en als La Chicot het nog een jaar of zoo volhoudt, ben ik tevreden." »En dan naar 'l hospitaal," zeide zijn vriend. Mr. Smolendo haalde de schouders op. „Als mijn artisten niet meer onder mijne direktie werkzaam zijn, bekom mer ik me verder niet om hunne carrière," antwoordde hij schert send. HOOFDSTUK XV. Edward Clare ontdekt eene gelijkenis. Uit de pastorie te Hazlehurst, 22 Februari. Waarde Ned! „Herinnert ge je nog, hoe ik beweer de, toen Laura weigerde zich eene behoorlijke trouwjapon aan te schaffen, dat haar huwelijk onder ongunstige voorteekenen voltrokken werd 11k heb dal aan haar, ik heb het aan u gezegd, ja, ik geloof waarlijk, dat ik het aan iedereen gezegd heb, indien het niet een onvergefelijke overdrijving is, het handjen-vol slonsen en feeksen in zoo'n gat als Hazlehurst „iedereen" te noemen. Welnu, ik heb gelijk gehad. Het huwelijk is een kompleet fiasco geweest. Wat dunkt je van de omstandigheid, dat onze arme Laura van haar huwelijksreisjen alleen is teruggekomen Zonder ook maar het valies haars echtgenoots! Zij heelt zich opgesloten in het Manor House, waar zij het leven leidt van eene kluize naarster, terwijl zij zoo achterhou dend is tegenover mij, haar oudste vriendin, die altijd zoo goed als eene zuster voor haar geweest ben, dat zelfs mij niets hoegenaamd bekend is van de oorzaak van dezen buiten- gewonen stand van zaken. t Lieve Ceiia, ge moet me daarnaar niet vragen," zeide zij, toen wij elkan der gekust en een weinig geschreid hadden, en nadat ik haar kraag en hare manchetten bekeken had, om te zien, of zij ook iets nieuwmodiesch uit Parijs had medegenomen. „Lielste Laura, ik moet je er naar vragen," antwoordde ik; „ik wil me niet voor een bovenmenschelijk wezen uitgeven, en ik brand van nieuwsgie righeid en gesmoorde verontwaardi ging. Wat moet dit alles beduiden? Waarom hebt ge de openbare meening getart door alléén thuis te komen'.' Hebt gij en Mr. Treverton oneenigheid met elkander gehad?" „Neen," zeide zij, zonder aarzelen „en dat is de laatste vraag betreffende mijn huwelijksleven, waarop ik ooit eenig antwoord geven zal, Celia; ge behoeft me dus niet meer te vra gen." „Waar hebt ge hem verlaten?" vroeg ik, vast besloten het niet op te geven. Mijn ongelukkige vriendin bewaarde halstarng het stilzwijgen. „Ge moogt me zoo dikwijls bezoe ken als hel je behaagt, zoolang ge niet tot me spreekt over mijn echtge noot," sprak zij eenige oogenblikken later. „Maar zoo ge volhoudt met over hem te willen spreken, zal ik je den toegang tol mijn huis verbieden." „Ik hoor, dat hij zeer edelmoedig gehandeld heeft ten aanzien van de beschikkingen dien hij na zijn huwe lijk gemaakt heeft, en daaruit zou ik opmaken, dat hij niet zoo'n erg slecht mensch kan zijn," zeide ik want ge weet wel, dat ik me niet gemak kelijk van mijn voornemens laat af brengen maar Laura was niet te vermurwen. Ik kon geen woord meer uit haar krijgen. „Misschien moest ik je dit niet mede- deelen, Ned, in aanmerking genomen mijne bekendheid met je vroegere ge negenheid voor Laura; maar ik had behoefte, mijn hart voor iemand uit- testorten. Ouders zijn zoo onbevalte- lijk, dat men hun onmogelijk zoo iets vertellen kan. „Ik kan ine niet voorstellen wat dit arme meisjen met haar leven zal uitrichten. Hij heeft de geheele nala tenschap op haar overgedragen, zegt papa, en zij is ijselijk rijk. Maar zij leeft als een nonnetjen, en geeft niet meer uit dan haar eigen klein inko men. Zij spreekt er zells van, de koets paarden, Tommy en Harry, te verkoo- pen, of ze weêr voor den ploeg te laten loopen, ofschoon ik weet, dat zij op de beesten verzot is. Als dit gierigheid is, dan is het wezentlijk ijselijk. Indien gewetensbezwaren haar weèrhouden John Treverton's geld uittegeven, dan handelt ze eenvoudig weg als een idioot. En ik kan me, moet ik zeggen, rnijne vriendin nog eer voorstellen als gierig dan als een idioot. iEn nu, waarde Ned, daar er niets meer valt te berichten aangaande de vervelendste plaats van het heelal, leg ik de pen neder, na je in alles het beste gewenscht te hebben. „Je liefhebbende zuster „C e l i a." „P. S. Ik hoop, dat ge bezig zijt een bundel gedichten te schrijven, die den Hofdichter van jaloerschheid uit zijn vel zal doen springen. Ik heb persoonlijk niets tegen hem; maar gij zijt mijn broeder, en, het spreekt van zelf, uw belang moet me meer Ier harte gaan dan het zijne." Edward Clare ontving dezen brief op zijne slordige kamer, in eene nauwe dwarsstraat in de nabijheid van het Britsch Muzeum eene kamer, zoo slordig, dat het zijne op 't land geboren moeder bilter zou gegriefd hebben, haar jongen in zoo'n hol te zien. Maar de woning was eigentlijk nog duur genoeg voor zijne zeer be perkte middelen. De wereld was nog niet bekend geworden met het verba zingwekkende feit, dat er een nieuw dichter was opgestaan. Onnoozele halzen van schrijvers in tijdschriften bleven steeds leuteren over Tennyson, Browning en Swinburne, en de naam van Clare was nog onbekend, zelfs niettegenstaande die naam vrij vaak geprijkt had onder een aardig ge- dichtjen op de laatste bladzijde van een tijdschrift. „Ik zal nooit naam maken in tijd schriften," sprak de jonkman tot zich zeiven. „'t Is erger dan in 't geheel niet te schrijven. Ik zal onbekend verrotten op mijn zolderkamertjen, of sterven van honger en opium, evenals die arme jongen, die op nog geen kwarlmijl afstands van dit akeli ge hol omgekomen is, tenzij ik een of anderen rijken uitgever tegen 't lijf moeht loopen, die me op geschikte manier op stap kan helpen." Maar inlusschen moet een mensch leven, en Edward was zeer in zijn schik, als hij nu en dan een paar guineas aan een tijdschrift kon ver dienen. De toelage, die hij van huis kreeg, was aanmerkelijk lager dan zijn aanvragen, ofschoon de toezending de financieën zijns vaders zeer drukte. De nog ongeboren hofdichter hield veel van een lekker leventjen. Hij di neerde liefst in een gunstig bekend restaurant, en gaarne mocht hij zijn maaltijd doorspoelen met goeden Bhijnwijn, of met zuivere Bordeaux. Hij was een liefhebber van goede si garen. Hij kon geen goedkoope laarzen dragen. Als hij 't niet al te ruim had, kon hij 't wel zonder handschoenen stellen, maar de handschoenen, die hij aan had, moesten van de besten zijn. Was hij goed bij kas, dan hield hij meer van rijden dan van loopen. Dit was, zoo maakte hij zich zelf wijs, een der eigenaardigheden van een poetieschen aanleg. Allied de Mus set was ongetwijfeld precies zoo'n man. Hij kon zich ook verbeelden, dat Heine 't zelfde soort van leven te Parijs ge leid had, voordat ziekte hem aan zijn bed gekluisterd had. Die brief van Celia deed de uitwer king van vitriool in een open wonde. Edward had het Laura niet vergeven, dat zij John Treverton lot man geno men had, om dal moet zijns inziens haar eenige beweegreden geweest zijn in 't bezit te komen van de na latenschap haars pleegvaders. Ilij haat te John Treverton met een geweldigen haat, die niet licht uitslijten zou. Hij peinsde lang over Celia's brief, en zocht naar de oplossing van de in dien brief vermelde raadselachtige omstandig heid. De zaak was, naar 't hem voor kwam, tamelijk helder. Mr. en Mrs. Treverton waren na onderling overleg besloten, voor elkander genegenheid voor te wenden, die zij geen van bei den voor elkander gevoelden. Zij waren overeen gekomen te trouwen en gescheiden van elkander te leven, de rijke nalatenschap van den over ledene te verdeelen, en zóó wel de letter, maar niet den geest der wet te vervullen. „Ik noem hel een eerlooze handel wijze in den volsten zin des woords," sprak Edward bij zich zeiven. Het verwondert me, dat Laura zich lot zulk een geknoei heeft willen leenen." Het klonk heel mooi, dat John Treverton zoo edelmoedig geweest was, de geheele nalatenschap op zijne vrouw over te dragen. Zij hadden ze ker een onderhandsche overeenkomst gesloten, naar behooren op schrift gebracht. De man zou zijn deel van het vermogen krijgen, en mocht dat verkwisten zooals hij verkoos te Lon den of te Parijs, of in welk oord der wereld 't hem het best voorkwam. „De kerel is vervloekt gelukkig ge weest," riep Edward uit, toornig op het Noodlot, dat aan dezen man zoo veel, en aan hem zoo weinig toebe- schikt had; „een kerel, die drie maanden geleden niet veel meer was dan een bedelaar!" Aldus mijmerende, dacht hij er over na, wat hij zou gedaan hebben in John Treverton's plaats, met de vrije beschikking over een jaarlijks inkomen van zevenduizend zegge zevendui zend pond. „Ik zou kamers huren in de Alba ny," dacht hij bij zich zeken, „gemeu beld naar de strengste eischen der aesthetika. Ik zou er een jacht op nahouden te Cowes, en drie of vier jachtpaarden te Melton Mowbray. Ik zou Februari en Maart in hel Zuiden doorbrengen, en April en Mei te Parijs, waar ik een pied d lerre zou willen hebben in de Champs Elysées. Ja, men zou een allergenotrijkst levenljen kun nen hebben, als ongehuwd heer, met een jaarlijks inkomen van zevendui zend pond!" Zoo zal de lezer merken, dat, of schoon Mr. Clare ernstig verliefd ge weest was op miss Malcolm, 't het geld van Jasper Treverton was, waar van hij het bezit John Treverton het meest benijdde. Op zekeren namiddag in de maand Februari, 't was een dier weinige namiddagen, dat de winterzon de sombere straten van Londen beschijnt bracht Mr. Clare een hezoek aan het buroo van een humoristiesch tijd schrift, welks redakteur eenige luchti ge versjens van hem geplaatst had. Twee of drie zijner bijdragen waren in de loop der laatste maand versche nen, en hij meldde zich aan het buroo aan, met de aangename verzekering, dat daar wat geld voor hem te beuren was. „Ik zal me zeiven onthalen op een keurig dineetjen in het Restaurant du Pavilionsprak hij bij zichzelven, „en verder op eene plaats in het Prince of Wales Theatre, om den avond aan genaam door te brengen." Hij was niet iemand, van wien men zeggen kon, dat hij slecht leefde, 't Was niet de aqua fortis der zonde, maar de champagne van het genot, waarop zijn smaak viel. Hij was te zeer met zich zeiven ingenomen, te bezorgd voor zijn eigen welzijn, om jeugd, gezondheid en lichaamskracht weg te smijten in de modderpoelen en riolen van een losbandig leven. Hij hield er eene verfijnde zelfzucht op na, die er op berekend was om hem rein te houden van grove zonden. Wordt vervolgd.) Gedrukt bg DE ERVEN DOOSJES te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 6