JOHN TREVERTON'S KRUIS. door Miss M. E. Braddon, U) Toen het gordijn viel na het schitte rende tabloo, waarmede het komieke spektakelstuk eindigde een tafreel, saamgesteld uit schoone vrouwen in oogverblindende kostumes en in ex centrieke houdingen, verlicht door den feilen gloed van een magnesiumlamp verliet Edward het parterre, en liep om den hoek van het schouw burggebouw heen naar de smalle dwarsstraat, waar de deur van hel tooneel uitkwam. Hij dacht, dat mis schien de echtgenoot der danseres haar daar zou staan op te wachten, om haar naar huis te geleiden. Hij bleef daar in die donkere toch tige straal ongeveer een kwartier lang staan wachten, en zag toen, inplaals van Mr. Chicot, den artiste, zijn kennis van het koffiehuis langzaam naar de tooneeldeur slappen, gehuld in een ouden poncho, vervaardigd van eene ruige stol, zoodat het kleedingstuk deed denken aan de huid van een wild dier, en eene reusachtige sigaar rookende. Deze heer girtg aan de buitenzijde van de tooneeldeur staan, waar hij geduldig gedurende ongeveer tien minuten wachtte, terwijl Edward Clare aan de overzijde van de straat, die geheel in de schaduw gelegen was, langzaam op en neder wandelde. Eindelijk kwam La Chicot te voor schijn, eene rijzige, vorstelijke gestalte, gedost in eene zwart zijden japon, die langs de straat sleepte, met een bukskin paletot, en met een rond hoedtjen, dal zwierig op hare sombere lokken stond. Zij nam Desrolles' arm, als ware het eene gewone zaak voor hem, haar te geleiden; en zoo verwijderden zij zich samen, terwijl zij zeer luidruch tig praatte, bijna even luidruchtig als eene dame van den hoogsten rang. „Hoe vreemd!" dacht Edward bij zichzelven. „Waar is haar man al dezen lijd?" De echtgenoot der danseres bracht zijn avond door in een letterkundige club van een ietwat Boheemsch ka rakter, waar zijn verslagen ziel zich wat opfleurde met de in dien kring heerschende geestigheid, en waar men de dolste gesprekken hoorde, bij wel ke niets tusschen hemel en aarde gespaard werd, waarin met de diepste minachting werd gesproken over stum pers op het gebied der kunst, en met een heiligen afschuw over vormdienst en onnatuurlijkheid van allerlei soort, over de kunst, die de mode van den dag volgt, over de literatuur, die alle oorspronkelijkheid mist. In zulk een kring kon Jack Chicot voor korten tijd zijn leed vergeten. Deze roerige bijeenkomsten, deze altijd levendige gesprekken waren voor hem als de wateren der Lethe. HOOFDSTUK XVI. ZAL HET „JA" ZIJN OF „NEEN?" „'t Ziet er wel uit, of het echt spul is, vindt ge ook niet?" vroeg La Chicot. Deze vraag was gericht tot Mr. Desrolles. Zij stonden naast elkander in de winterschemering voor een dei- ramen van La Chicot's kamer, die op Cibber Street uitzagen, en waren be zig met het bezien van een juweel- kistjen, dat de danseres geopend in de hand had. Op het zachte bekleedsel van wit fluweel lag daarin een halssnoer, zoo als Desrolles zich niet herinneren kon er ooit een gezien te hebben, ook niet bij de juweliers, voor wier ven sters hij soms had staan te kijken, als hij niets beters te doen had, om dergelijke sieraden te bewonderen. „Echtherhaalde hij. „Ik heb je van den beginne af gezegd, dat Joseph Lemuel een vorst was." „Ge denkt toch niet, dat ik van plan ben, dit halssnoer te houden?" vroeg La Chicot. „Ik geloof niet, dat gij of eenige andere vrouw dit kostbaar voorwerp terug zoudt willen zenden, indien het een geschenk ware, u vereerd, zon der dat er aan de aanneming voor waarden verbonden waren," antwoord de Desrolles. sMaar dat is het geval niet. Dit halssnoer is voor mij bestemd, als ik er in toestem, van inijn man weg te loopen, naar Parijs, om daar te gaan leven als Mr. Lemuel's bijzit. Ik zal dan eene villa te Parijs hebben, en vijftienhonderd pond 's jaars." „Vorstelgk 1" riep Desrolles uit. „En dan moet ik aan Jack de vrij heid schenken, om geheel zijn eigen gang te gaan. »Gelooft ge niet, dat hij zich er over verheugen zou?" Er was iets tijgerachtigs in den oog opslag, waanneê zij deze vraag ver gezeld deed gaan. „Ik geloof, dat het er voor u heel weinig op aan zou komen, of hij zich er over verheugde, dan wel bedroefde. Hij zou woedend zijn, vermoed ik, maar gij zoudt veilig wezen aan de overzijde van het Kanaal." „Hij zou een ontbinding van ons huwelijk kunnen verkrijgen," merkte La Chicot op. „De Engelsche wet ont bindt een huwelijk even gemakkelijk, als zij hel sluit. En dan zou hij met een andere vrouw trouwen." „Wat voor andere vrouw „Dat kan ik niet zeggen maar er is eene andere. Toen we de laat ste maal ruzie hadden, heeft hij zelf het erkend." „Door een echtscheiding zoudt gij eene groole dame kunnen worden. Joseph Lemuel zou je trouwen. De man is je slaaf; ge kunt hem om je pink winden. En dan zoudt ge in plaats van je kleine villa te Passy een huis kunnen krijgen in de Champs Elysées, te midden van de paleizen der ambassadeurs. Ge zoudt met een vierspan naar de wedrennen kunnen lijden. Ge zoudt nommer één wor den." „En ik ben begonnen met vuil linnen te wasschen in de rivier te Au- ray, onder een troep nijdige wasch- vrouwen, die een hekel aan me had den, omdat ik jong en schoon was. Dat waren geen prettige dagen, mijn vriend!" „Je leven te Parijs zou eene groote verandering voor je zijn. Ge moet, dunkt me, je bekomst wel hebben van Londen." „Of ik er mijne bekomst van heb? O, ik verfoei je akelige stad met hare smalle straten en vervelende Zonda gen." „En me dunkt ge moet ook je bekomst van het dansen krijgen?" „Ik begin er mijne bekomst van te krijgen. Nadat dal ongeval mij overkomen is, heb ik er niet zooveel meer raeê op als vroeger." Zij had het juweelkistjen nog in haar handzij bekeek het halssnoer van alle kanten en bewonderde de pracht der steenen, die in het sche merlicht fonkelden. Zij keerde nu terug naar haar lagen stoel bij het haardvuur, en liet het geopende kistjen op haar schoot liggen, zoodal de vuurgloed op de diamanten scheen, en de zuiverwitte steenen al de kleu ren van den regenboog aannamen. „Ik kan me voorstellen, hoe ik daar gezeten zou zijn in eene loge in de opera, gedost in eene nauwsluitende japon van donkerrood fluweel, met geen andere ornamenten dan alleen dit halssnoer en een paar enkele diamanten als oorbellen," mompelde La Chicot. „Er zouden, geloof ik, niet veel vrouwen te Parijs zijn, die me overtroffen." „Geen enkele." „En ik zou kunnen toezien, terwijl andere vrouwen voor mijn vermaak dansten," vervolgde zij. „Alles te zamen genomen, is het leven eener ballet-danseres op zijn mooist een armoedig spel. Er zijn maar eenige sporten van de ladder tusschen mij en een meisjen, dat op de kermis danst. Ja, ik krijg er me bekomst van." „En ge zult er nog meer je bekomst van krijgen, wanneer ge een jaar of wat ouder zijl," merkte Desrolles op. „Op zes en twintig jarigen leeftijd behoeft men nog niet om den ouden dag te denken." „Neen; maar als ge zes en dertig zijt, zal de oude dag om u denken." „Ik heb een week tijds geëischl, om me over zijn aanbieding te bera den," zeide La Chicol. „Vandaag over een week geef ik hem mijn ant woord, ja of neen. Als ik de diaman ten houd, dan zal dat „ja" beteeke- nen. Stuur ik ze terug dan zal dat „neen" beteekenen." „Ik kan me niet voorstellen, dat eene vrouw „neen" zou kunnen zeggen tegenover een halssnoer als dat daar," zeide Desrolles. „Wat is het met dat al waard? Vijftien jaar geleden zou een streng glazen kralen, gekocht op de markt te Auray, mij gelukkiger gemaakt hebben dan die diamanten me thans kunnen maken." „Als ge zedepreken gaat houden, kan ik je niet volgen. Bij ruwe gis sing zou ik zeggen, dal die diamanten wel drieduizend pond moeten waard zijn." „Ik moet ze aannemen of er voor bedanken," zeide La Chicot in hel Fransch, op hare zorgelooze wijze de schoudeis ophalend. „Waar zijt ge van plan ze te leg gen?" vroeg Desrolles. Als je man ze onder de oogen kreeg, zou er een slandtjen komen. Ge moet zorgen, dat hij er niets van te zien krijgt." „Pas si béte" antwoordde La Chi col. „Zie hier." Zij duwde den lossen kraag van hare kasjemieren ochtendjapon naar achteren, en maakte hel halssnoer om haar hals vast. Daarna trok zij den kraag er weder over heen, en de diamanten waren verborgen. „Ik zal het halssnoer bij nacht en overdag dragen, totdat ik besloten zal hebben, of ik het zal houden oi niet," zeide zij. „Waar ik ga, zullen de diamanten ook gaan niemand zal ze zien niemand zal er mij van berooven, zoolang ik hel. Wat scheelt je vroeg zij op eens, schrik kend van de akelige uitdrukking, die zich op Desrolles' gelaat vertoonde. „'lis niets, 't Is maar eene kramp achtige aandoening." „Ik dacht waarachtig, dat ge op '1 punt waart een loival te krijgen." „Ik voelde me voor 't oogenblik wat raar. 't ls mijn oude kwaal." tJa, dat dacht ik wel. Ge moet maar een glaasjen brandewijn drin ken." Ofschoon zij tegenover Desrolles op zeer luchtigen en onverschilligen toon over Mr. Lemuel's aanbieding sprak, had deze desniettemin indruk op haar gemaakt. Toen zij dien avond uit den schouwburg thuis was gekomen, ging zij in hare morsige slaapkamer zitten, met een spiegel in de hand, en staarde zij op haar beeld met die streng ju- weelen om haar hals. Zij draaide haar prachtigen hals naar alle kanten, 0111 het licht van de kaars op te vangen, en dacht er over, welk eene schitterende vertooning zij zou maken met die fonkelende sterren om haar ivoren hals, en welk een nieuw en genotrijk leven de schatten van Joseph Lemuel haar zouden kunnen verschaf fen een leven van buitensporige uit spatting, met prachtige toiletten, epi- kurisliesche dinees, durende tot laat in den nacht, een leven zonder inspanning of arbeid. Zij dacht zelfs aan al de beroemde restaurants te Parijs, waar zij bij voorkeur zou gaan dineeren; tooverpaleizen op de Bou levard, alles licht en goud en purper kleurig fluweel, waarvan zij nooit anders dan de buitenzijde had leeren kennen huizen, waar de zonde meer thuis is dan de deugd, en waar een enkele kotelet in haar papieren om hulsel meer kost dan de maaltijd van 't geheele gezin eens armen. Zij zag rond in haar onoogelijke slaapkamer, met haar morsig plafond en verkleurd behangsel, waarop de vochtigheid lee- lijke vlekken te voorschijn had ge roepen, met die opgeschikte gordijnen, die waggelende greenenhoulen toilet tafel, overlrokken met vuil neteldoek en gescheurde Nottinghamsche kant en het versleten tapijt. Hoe armoe dig was daar alles 1 Zij en haar echt genoot waren eens het huis gaan be zien van eene Fransche courtisane, die in het zenith harer dagen over leden was. Zij herinnerde zich, hoe het publiek met een soort van eerbied had opgezien bij de keurige satijnen draperieën van boudoir en salon, het tapisserie-werk, de antieke kant, de kleine verzameling schilderijen, die als juweelen aan de satijnen wanden schit terden. Zonde, met zooveel heerlijk heid omgeven, was bijna deugd. In den eet-salon, die al het overige overtrof, hing het portret van de overleden godin, een medaljon in een lijst van fluweel en goud. La Chicot herinnerde het zich zeer goed, hoe het haar bevreemd had, zoo weinig schoonheid op dat gevierde gelaat te zien een klein, langwerpig gezicht- jen met grijze oogen, een niet te be schrijven neus, een grooten mond. Eene geestige uitdrukking en een in nemende glimlach waren de eenige be koorlijkheden dier befaamde schoon heid. Cosmetiques en Wörth hadden al het overige moeten doen. Maar de overleden courtisane was in haar tijd eene der geestigste en meest ontwik kelde vrouwen van Frankrijk geweest. Doch dat bracht La Chicot niet in rekening. „Ik ben tienmaal schooner," had zij toen bij zich zelve gezegd, „en toch zal ik er nooit een eigen rijtuig op kunnen nahouden." Zij had dikwijls gemijmerd over het verschil tusschen haar lot en dat van de vrouw, wier huis en paarden, en rijtuigen, en schoothondljens zij gezien had, waarvan de verkooping Parijs ne gen dagen achtereen in verbazing ge bracht had. Zij dacht aan die doode vrouw heden avond, terwijl zij daar met den spiegel in de hand de diamanten en haar eigen schoonheid zat te bewon deren, terwijl Jack Chicot zijn best deed om haar in zijn Bohemer Club in de na- byheid van het Strand te vergelen. Al de verhalen kwamen haar in de gedach te, die zij gehoord had van die onder gaande zon haar aanmatiging, hare buitensporigheid, de verachtelijke sla vernij harer aanbidders, haar triumf- tocht door het leven, die het voorwerp zoowel van verachting als van bewon dering geweest was. 't Waren niet de deugdzamen, die haar verachtten, maar zij was hel, die de deugdzamen verachtte. Vooral met eerbare vrouwen dreef zij den spot. Het Parijsche publiek was be kend met al de détails van haar on beschaamd, schandelijk leven. Zeer weinigen waren bekend met de ge schiedenis van haar sterfbed. Maar de priester, die haar de biecht afnam, en de pleegzuster, die getuige was van hare laatste uren, hadden er een verhaal van kunnen doen, in staal om de hairen der lichtzinnigheid zelfs te berge te doen rijzen. Wordt vervolgd.) Gedrukt bg DE ERVEN LOÜSJES te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1889 | | pagina 6