JOHN TREVERTON'S KRUIS.
door Miss M. E. Braddon.
41)
Ik kon zien, datalij zich zeer ongeluk
kig gevoelde, en terwijl we in de laan
liepen, die naar ons huis leidde, zeide
hij mij, dat mijne lieve mama was heen
gegaan, en dat ik haar in deze wereld
nooit zou wederzien. Ik had innig
veel van haar gehouden, John, en
het verlies brak mij bijna het hart.
Ik deel u veel meer meê dan ik den
vreemden man meêdeelde. Ik zeide
hem alleen zooveel als voldoende
was, om te bewijzen, dat ik mij mijn
voormalig leven herinnerde."
„En wal antwoordde hij daarop F"
„Hij haalde een marokkijnen l'oe-
draaltjen uil zijn zak, en stelde het
mij ter hand, zeggende, dat ik het
portret, dat er in was, eens moest
bezien. 0, goed herinnerde ik mij dat
gelaat 1 'tWas ol me plotseling een
beeld voor oogen kwam, dal ik een
maal in een droom aanschouwd had,
maar steeds vergeefs gepoogd had,
me weder voor den geest te brengen.
Ja, 't was het portret mijner moeder.
Ik herinnerde mij, dat zij er precies
zoo had uitgezien, als zij zal te wer
ken op de rotsen bij het strand, waar
ik met de andere kinderen speelde,
in die gelukkige plaats in Frankrijk.
Ik herinnerde mij, hoe zij iederen
avond bij mijn bedljen placht te zitten,
totdat ik in slaap viel. Ik vroeg den
vreemden man, hoe hij in 'l bezit
van dat portret kwam. „Ik wilde er
al het geld, dat ik in de wereld be
zat, voor geven," zeide ik. „Dal be
hoeft niet," antwoordde hij. „Ik geef
het u ten geschenke; maar dat zou
ik niet hebben gedaan, indien ge u
de gelaatstrekken uwer moeder niet
herinnerd hadt. En nu, Laura, zie
mij eens goed aan, en zeg me, of
ge je niet herinneren kunt, mij vroeger
gezien te hebben."
„Gij zaagt hem aan, en herinner-
det je zeker niet, hem vroeger ge
zien te hebben", zeide John Trever-
ton.
„Neen. Toch was er iets in zijn
gelaat, dat me bekend voorkwam.
Als hij sprak, wist ik, dal ik die
stem meer gehoord had. Die stem
klonk lief en vriendelijk als die van
iemand, dien ik lang geleden gekend
had. Hij zeide, dat ik in rekening
moest brengen de verandering, welke
tien jaren tegenspoed op iemands
gelaat teweegbrengt, 't Was niet alleen
de tijd, zeide hij, die hem had doen
veranderen, maar de slechte behan
deling, die hij van de wereld onder
vonden had, een ziekelijk gestel, har
de arbeid, verterende smart. „Breng
dat alles in rekening," zeide hij, „en
zie me dan eens met een toegevend
oog aan, en verplaats je in je gedach
ten nog eens in hel oude leven te
Chiswick, en zeg me dan wat aandeel
ik daarin gehad heb." Ik zag hem
ernstig aan, en hoe langer ik dal deed,
des te bekender werden mij die ge
laatstrekken. „Ik vermoed, dat gij een
vriend mijns vaders geweest zijl,"
zeide ik eindelijk.
„Als men arm is, heeft men geen
vrienden," antwoordde hij; „in den
tijd, dien gij u herinnert, was uw vader
zonder vrienden. 0, mijn kind, mijn
kind, kan een tijdsverloop van tien jaar
het beeld eens vaders geheel uitwis-
schen? Ik ben uw vader."
Laura zweeg een oogenblikhaar
ademhaling was gejaagd bij de ge
dachte aan haar ontroering op dat
oogenblik.
„Ik kan je niet zeggen, hoe ik me
te moede was, toen hij dit zeide,"
hernam zij thans. „Ik dacht, dat ik
bewusteloos aan zijne voeten zou ne-
dervallen. Mijn hoofd werd beneveld.
Ik kon niets verstaanen eindelijk,
toen ik langzaam weder op mijn ver
haal kwam, vroeg ik hem, hoe dit
waar kon wezen. Was mijn vader
dan niet overleden een uur ol wal,
nadat Jasper Treverton mij met zich
genomen had? Mijn weldoener had
me dal gezegd. Toen zeide hij
mijn vader dat hij in mijn belang
Jasper Treverton in de meening ge
laten had, dal hij dood was, opdat
ik het aangenomen kind van een rijk
man mocht zijn, met goede vooruit
zichten voor hel leven, terwijl hij
mijn werkelijke vader in de
wereld rondzwierf en gebrek leed.
Mr. Treverton had een briel ontvan
gen, inhoudende het doodbericht van
zijn ouden vriend een brief, ge
schreven met eene verdraaide hand
door mijn vader zeiven en hij
had zich nooil de moeite gegeven,
om een onderzoek in te stellen naar
de bizonderheden van het overlijden
en van de begrafenis, thj had gemeend
genoeg gedaan te hebben met geld
ten behoeve van den zieke achter te
laten, en hem geheel te ontlasten
van de zorg voor zijne dochter.
Zoo vertelde mijn vader mij. Hoe
ik hem iets verwijten, John, ol hem
verachten wegens het bedrog, dal hij
gepleegd had F 't Was immers om
mijnentwil geweest, dat hij zich aan
deze zonde had schuldig gemaakt."
„En is er geen twijfel bij je op
gekomen, of hij wel werkelijk de per
soon was, die hij beweerde te zijn?
Waart ge er ten volle van verzekerd,
dal hij dezelfde vader was, dien ge
gemeend had, dat tien jaar geleden
gestorven en begraven was?"
„lloe kon ik twijfelen? ilij liet me
papieren zien brieven die aan
geen ander dan aan mijn vader kon
den hebben toebehoord. Hij gaf mij
het portret mijner moeder ten geschen
ke en toen, door den nevel van zoo
vele jaren heen, herinnerde ik me zijn
gelaat ais een gelaat, waarmeê ik zeer
gemeenzaam bekend geweest was;
zijne stem klonk me in de ooren als
eene, die ik lang geleden gehoord
had."
„Hebt ge hem bij die eerste ont
moeting reeds geld gegeven?"
„Hij zeide mij, dat hij arm was,
een gentleman, die in verval was ge
raakt, zonder bedrijf, met eene slech
te gezondheid, en zonder middelen
om in zijn levensonderhoud te voor
zien. Kon ik, zijne dochter, die in
weelde leefde, het nalaten, hein al
den bijstand aan te bieden, dien ik
bij machte was hem te verleenen?
Ik smeekte hem, dat hij zich zou
openbaren aan Mr. Treverton aan
papa, zooals ik hem altijd noemde,
gelijk ge weet maar niet onnatuur
lijk deinsde hij er voor terug, te er
kennen, dat hij zich schuldig gemaakt
had aan een bedrog, waardoor hij
zich in zulk eene yalsche pozilie ge
bracht had. „Neen," zeide hij; „in
uw belang heb ik gelogen, in mijn
eigen belang moet ik daarbij volhar
den." Ik kon er niet op aanstaan,
dat hij op zijn besluit ten dezen op
zichte terug zou komen, want ik ge
voelde heel goed, hoe hard het voor
hem zou wezen, zijn ouden vriend
onder de oogen te komen, in zulke
vernederende omstandigheden. Ik be-
loolde hem, dal ik zijn geheim
zou bewaren, en ik zeide hem, dat
ik hem al het geld zou sturen, dal
ik met eenige mogelijkheid kon be
sparen van mijn inkomen, indien hij
mij een adres wilde opgeven, aan
'twelk ik het hem sturen kon."
„Hoe dikwijls hebt ge hem na die
eerste maal gezien en gesproken?"
vroeg John Treverton.
„Vóór van avond maar drie maal.
Een van die gelegenheden was de
avond, toen ge mij hem door de
tuindeur hebt zien binnenlaten."
„0 ja," zeide Treverton, en hij
bloosde, toen hij aldus herinnerd
werd aan den wreeden argwaan, dien
dat geheime onderhoud in zijne ziel
had opgewekt. „En hebt ge nooit
aan mijn neet iets medegedeeld be
treffende je vader?"
„Nooit. Hij had me doen beloven,
dat ik zijn bestaan voor de geheele
wereld zou geheim houdenen zelfs
al ware ik niet door die gelofte ge
bonden geweest, dan nog zou ik er voor
teruggedeinsd zijn, aan Mr. Treverton
mededeeling te doen van het bedrog,
dat tegen hem gepleegd was, want
ik gevoelde, dat het bedrog was, hoe
belangeloos en 'edelmoedig ook de
beweegreden geweest was, die er toe
geleid had."
,'t Was een noodeloos bedrog, ver
beeld ik me," merkte John mijmerend
opwant nadat hij eenmaal beloofd
had voor je te zullen zorgen, zou ik
haast niet denken, dat mijn neef
Jasper je zou verstooten, en je aan
armoede en ellende ten prooi zou
gelaten hebben. Neen, lieve, voor ie
mand, die eenmaal je aantrekkelijke,
oprechte, liefdevolle geaardheid had
leeren kennen, zou het onmenschehjk
geweest zijn, je te verstooten."
„Mijn arme vader dacht er onge
lukkigerwijze anders over."
„Lielste mijne, laat deze dwaling
van je vader geen schaduw over je
leven werpen. Ik, die bij ondervin
ding weet, in welke moeilijkheden de
armoede een mensch brengen kan,
en hoe hij allerlei middelen leert aan
grijpen, om zich uit die moeilijkheden
te redden, kan medelijden met hein
hebben, en hem eenigermate begrij
pen. We willen door onze mildheid
al het mogelijke doen, om hem voor
de hem nog overige dagen in slaat
te stellen een gelukkig enlatsoenlijk
leven te leiden."
HOOFDSTUK XXVII.
Desrolles laat zich niet
u1thooren.
Mr. Desrolles was als 't ware een
ander man geworden, toen hij het
Manor House verliet. Hij liep met om
hoog geheven hoofd, en stelde zich
eenigszins voornaam aan, zelfs tegen
over den holmeester, die hem uitliet.
Hij was in zijn eigen oog een fatsoen
lijk man geworden, nu zijn beurs zoo
goed gevuld was. Er was niets aan
hem overgebleven van den kalen, ver
vallen vreemdeling, die met een ge
heimzinnig en verdacht voorkomen
zich daar aangemeld had. Trimmer
herkende hem nauwhjks. 's Mans kale
overjas hing hein om de leden met
de ongegeneerde gratie eener artis
tieke onverschilligheid op het punt
van kleeding, en niet met de deer
niswekkende slapheid van een bede
laarsgewaad. Ilij had den hoed iet
wat scheef op 'l hoofd. Ilij maakte
den indruk van een Bohemer, een
schilder, een akteur, een dominee, die
het zuinig had van alles, maar
niet van een ailedaagschen armoe
lijder. Hij stopte Trimmer een halve
kroon in de hand, met de voorname
elegance van een Lauzun of een Ri
chelieu, verwaardigde zich hem eens
toe te knikken, en liep met langzame
schreden het grintpad langs, terwijl hij
La Donna mobile neuriede, op niet
onaardige wijze hem nabootsend, die
van alle mannen, die ooit het tooneel
van Govent Garden belleden hebben,
het best de rol vervulde van een prins
van koninklijken bloede, en wiens ver
sleten stem zich maar even behoefde te
doen hooren, om alle harten in het
groote opera-gebouw te doen trillen.
Het sneeuwde niet meer. Hier en
daar vertoonde zich nog een hoopjen
sneeuw op het gras, de hoogste punten
der heide waren wit, maar aan de
kortslondige sneeuwbui was een einde
gekomen. De sterren fonkelden aan
den donkerblauwen hernel, die kalm
en helder was als midden in den zomer.
De maan kwam op achter de donkere
toppen der heuvelachtige heide, 't Was
een schouwspel, dat een man, wiens
hart nog niet bedorven waydoor het
I stadsleven, zou getroffen hebben; maar
de gedachten van Desrolles hielden
zich bezig met beschouwingen over
het nieuwe licht, waarin de zaken
zich waren gaan verloonen door zijn
ontdekking van Jack Chicot in den
jeugdigen squire van Hazlehurst, en
met berekeningen, hoe hij voor zijn
persoon het meest zou kunnen pro-
liteeren van de omstandigheden.
„Hij is een goede, handelbare,ke
rel," overlegde hij bij zichzelven, „en
hij is, naar het schijnt, wel geneigd
wat af te schuiven. Maar als de danseres
zijne wettige vrouw is geweest, en hij
een jaar geleden met Laura getrouwd
is, dan is die arme meid niet meer
zijne vrouw, dan ik het ben. 't Lijkt
wel wat dwaas, dat ik, nu ik als haar
vader ben opgetreden, de oogen geslo
ten houde voor dien toestandmaar
hel zou gevaarlijk voor me kunnen
zijn, mij er meê te bemoeien."
„Goeden avond, Mr. Desrolles,"
klonk thans eene stem vlak achter hem.
Hij was zoo ten eenenmale verdiept
geweest in zijne zelfzuchtige overleg
gingen, dat hij geen voetstappen op
het grintpad gehoord had. Verbaasd,
op zulk een gemeenzame wijze zijn
naam te hooren noemen, wendde hij
zich terstond om, en stond tegenover
Edward Clare.
Het was te donker om terstond
den man te herkennen, dien hij in
Long Acre ontmoet, en met wien hij
gedurende omstreeks tien minuten ge
sproken had, nu bijna een jaar geleden.
„Ge hebt me, naar het schijnt,
vergeten," sprak Clare op schertsen
den toon; toch hebben we elkander
vroeger ontmoet. Herinnert ge u, dat
we elkander op zekeren achtermiddag
ontmoet hebben, en dal we toen
met elkander gesproken hebben over
uw kontubernaal, Mr. Chicot?"
„Uw gelaat en uwe stem komen
me beide bekend voor," zeide Des
rolles, zich bedenkend. „Ja nu
weet ik hel al; gij zijt de heer, met
wien ik een minuut of wat heb zitten
praten in de gelagkamer van het kof
fiehuis de Roos. Ik herinner me, dat
ge toen spraakL van Hazlehurst. Gij
hoort in dit deel der wereld thuis,
vermoed ik."
„Dal doe ik; maar hel verbaast me
zeer u aan te treffen in zoo'n algele
gen uithoek van het heelal op Kerst
avond nog wel
„Op welken avond ik palmtakken
behoorde op te hangen in mijne voor
vaderlijke woning, en onder de mare
takken mijne kleinkinderen kussen
moest," viel Desrolles hem met een
schorren lach in de rede. „Sir, ik
ben een zwerveling, en ge behoeft
er u nooit over te verbazen, als ge
me waar ook aantreft. Ik heb geen
veilige reede, waar ik mijn anker kan
werpen, geen dak behalve het hospi
taal, geen haven behalve het graf."
Desrolles legde met innerlijke vol
doening deze sombere verklaring aan
gaande zichzelven af. Hij had honderd
pond in zijn zak, en de wereld lag
voor hem open, hij kon gaan wer-
waarts 't hem lustte. Wat behoefte
had hij aan dak of haven? Hij was
van nature een zwerver.
„'t Doel me zeer veel genoegen, dat
we elkaar aantreffen," zeide Edward
op ernstigen toon; ik heb u iels be
langrijks te zeggen iets zóó belang
rijks, dat ik het u liever binnen 's huis
zeggen wil. Kunt ge voor een half
uur met me méégaan naar mijn huis?
Dan zal ik u daar zeggen wat ik te
zeggen heb onder hel genot van een
glas whiskey-grog."
Whiskey-grog had maar weinig ver
leidelijks voor een brandewijn-drinker
't was bijna, alsof men hem water
en melk aanbood.
„Ik ben van plan met den sneltrein
te vertrekken," zeide Desrolles, aar
zelend; „en wal, voor den drommel
kunt gij mij te zeggen hebben?"
„Iels van het uiterste gewicht. Iets,
dat je geld in de beurs kan bren
gen." (Wordt vervolgd.)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.