Nieuwsberichten.
Tweede Kamer. De b<er Tak vao
Poortvliet schetste Woensdag nog de
grieven tegen het actief optreden van
Min. Keuchenius in de godsdienstkwestieëa.
De heer van Alphen haalde ook de woor
den van Dr. Kuyper aan. Deaantenemen
houding moest deze wezeneerbiediging
van het konscieëntierecht der inlanders,
doch sluiting van den verzengenden stroom
van den Islam. De heer Schaepman deelde
de overweging aan van Min. Mackay, en
verdedigde den heer Keuchenius. Volgens
hem was die Minister gesard door de
liberalen, en uitgetart geworden tot uitin
gen, waardoor men hem kon voorstellen
als een fanaticus, en dat had aanleiding
gegeven tot een betreurenswaardig misver
stand. Spreker gaf nu verklaringen van
de oplossing der krizis, verdedigde het op
treden van den nieuwen Min. van Binnenl.
Zaken, door wien de schoolwet in denzelf
den geest zon worden uitgevoerd, als zou
geschied zijn door den heer Mackay, wien
geen zucht tot zetelverandering gedrongen
had. Van de linkerzijde hoorde men nu
eene stem roepen„Laat de Minister zelf
dit verklarenIn zijne peroratie ver
klaarde de heer Schaepman overtuigd te
zijn, dat uit vaderlandliefde was gehandeld.
Min. Mackay verklaarde, dat de Reg. het
geheel eens was met de door den heer W.
K. van Dedem aangehaalde woorden van
Dr. Knyper. Een christelijk land moest
zich niet schamen voor zijne belijdenis.
Niet uit vrees had hij Binnenl. Zaken
verlaten. De uitvoering der Schoolwet was
aan den heer de Savornin Lohman uit
stekend toevertrouwd. De defensiewetten
had Spreker zelf nog mede onderteekend
ze zijn bij den Raad van State. Verder
verzekerde de heer Mackay nog, dat vol
komen homogeniteit heersckt bij de Minis
ters, en dat het zwaartepunt van het be
leid niet was verplaatst. De heer van
Houten verdedigde het votnm der Eerste
Kamer, en betreurde het heengaan van
Mr. Keuchenius niet. De oplossing der
krizis had hem bevreemd, omdat, daar het
geen Kabinetskwestie gold, de heer de
Savornin Lohman eenvoudig als Min. van
Kol. had kunnen optreden. De verschui
ving is niet gemotiveerd. Door den heer
Mackay was gezegd, dat de voorstanders
van Kiesrechtwijziging geen redenen zou
den hebben om zich te beklagen over de
vervanging van het Hoofd van Binnenl.
Zaken: wat beteekende dit? vroeg Spreker.
De heer Rutgens van Rozenburg keurde
de verwisseling af. De heer Mackay had
zich niet moeten belasten met de portefeulle
van Kolonieën, en met den heer de Savor
nin Lohman maakt bezadigheid in het
Kabinet plaats voor partijdrift. Het optre
den van dezen minister bij Binnenl. Zaken
achtte hij even gevaarlijk, als dat van
Mr. Keuchenius by Kolonieën was. De
heer Roëll trok in twijfel of ten aanzien
van de schoolwet de heeren Lohman en
Mackay op een gelijk standpunt staan.
Hij beriep zich op uitlatingen van de heer
Lohman in het antirevolutionair manifest
en in het vlugschrift Pacificatie" omtrent
het grondwetsartiekel betreffende het
Openbaar onderwijs en het karakter der
schoolgeldheffing. De heer Domela Nieuwen-
huis drong aan op zelfbeperking, vooral
bij de liberalen. De Reg. lacht toch om
't geen zij zeggen, 's Lands belang drong
tot oplossing, daarmee is de zaak uit.
De heer van Nunen sprak de meening uit,
het gezag in Indië zal winnen, als men
in Indië het Christendom niet verloochent.
Hij had zich wel eens verontwaardigd
over het erkennen van het Islamisme. De
heer Heemskerk bepaalde zioh tot een
protest tegen de beschuldigingen tegen
den heer Keuchenius in diens afwezigheid
gericht. De Min. van Kol. verklaarde de
algemeene leiding te zullen blijven voeren,
en niet te zijn opgetreden als Koloniaal her
vormer ook verzekerde hij nogmaals dat de
heer de Savornin Lohman het eens met
hem is wat betreft de aan de Schoolwet
te geven uitvoering. De Min. van Binnenl.
Zaken konstateerde, dat kiesrechtherziening
althans dit jaar niet te wachten isdat hij
de schoolwet wil helpen uitvoeren naar
letter en geest, en dat hij niets zal nala
ten om niet den omvang, maar de deug
delijkheid van het openbaar Onderwijs te j
bevorderen. Wat het Hooger Onderwijs
betreft, zou hij aan het vrije onderwijs
nog eene betere konditie willen geven, maar
de vervulling van dien wensch is niet zoo
gemakkelijk, en kan niet verwezentlijkt
worden zonder medewerking van de Staten
Generaal. Na een paar replieken werd het
yebat verdaagd tot den volgenden dag.
De eindstemming over de pensioenwet
ten is bepaald op Woensdag 19 Maart,
na de panze.
Het debat over de interpellatie van
den heer A. van Dalem werd Donderdag
in de Tweede Kamer voortgezet. De heer
de Beaufort was niet voldaan over het
ontvangen licht. De oorzaak daarvan zocht
hij hierin, dat men de invloeden van de
leiders dar partijen, die tot oplossing der
krizis hebben medegewerkt, niet openbaar
maken kan. Spreker kwam op tegen de
bewering van den heer Schaepman dat de
liberalen den heer Keuohenius zouden heb
ben gesard. Daargelaten dat deze als Mi
nister tegen sarren bestand moest W3zen,
niemand had hem door sarren bewogen
tot het schrijven, van den bekenden, aan
het verkeerde adres bezorgden brief aan
de Synode. Wat het optreden van den heer
de Savornin Lohman betreft, is Spreker
bezorgd, daar deze in zijne „Pacifijatie"
denkbeelden huldigde, in strijd met het
beginsel der aangenomen schoolwet, zoowel
wat schoolgeldheffing als het karakter der
openbare school betreft. In zake het hooger
onderwijs vroeg Spreker den Min. van
Justitie, of deze instemt met het denkbeeld
van de heer Lohman, dat het dootoraat
der Vrije Universiteit recht geeft als ad
vocaat op te treden. De heer W. K. van
Dedem ontkende pertinent tegenover den
heer van Nunen, dat in Indië het Christen
dom werd achtergesteld bij den Islam,
waarop de heer van Nunen antwoordde,
dat zijns inziens de rechtsgelijkheid beter
kon worden betracht. De heer Mees vond
het ontvangen licht ook alles behalve
bevredigend. Hij wees op verschillende
nuances in dit Kabinet en de scheve ver
houdingen in de antirevolutionaire partijen
buiten de Kamer, die zich afspiegelden in
het Kabinet. Hij konstateerde, dat de ware
reden der Kabinetsformatie een geheim
is gebleven, ofschoon geen onoplosbaar
raadsel. Wie de leider is van het Kabinet
is Spreker onverschillig. De groote mast
ervan staat toch bniten boord. Wie nu de
fokkenmast, of de bezaansmast is kan hem
niet schelen, mits het zwaartepunt blijve
in het Kabinet. De heer Farncombe San
ders vroeg den Min. van Binnenl. Zaken
of deze nog vasthield aan zijn in zijn „Pa-
cificati" uitgesproken gevoelen, dat de ge
meentebesturen kunnen gedwongen worden,
hooger schoolgeld dan 2.40 te heffen,
niettegenstaand.e de Reg. bij de behandeling
der sohoolwet pozitief verklaard ha'd van
neen. Moest Spreker nu nog stemmen over
de schoolwet, hij zon het doen gelijk hij
deed. Zij die pacificatie verlangden, willen
juist aan hun standpunt kracht ontleenen,
om het Kabinet te kontroleeren en alle
buitensporigheden tegen te gaan. De heer
Smidt achtte de uittreding van den Minister
Mackay van Binnenl. Zaken ongemotiveerd
na zijne toezeggingen. De heer Rutgers
van Rozenburg konstateerde, dat men den
heer Keuchenius heeft losgelatsn, zoodra
men een ander voordeel kon behalen. De
heer A. van Dedem konstateerde, dat de
door de krizis ontstane moeielijkheden
niet zijn ontkend dat de oplossing der
krizis instemming vindt bij de rechter
zijde, niet bij de linkerzijde, en dat de
Reg. de verklaring van 28 Januari in de
Eerste Kamer betreffende de godsdienst-
politiek in Indië handhaaft. Spreker ont
kent, dat de Reg. geen steun zon vinden
bij de rechterzijde en verzekert, dat het
niet gelukken zal een wig te drijven tus-
sohen de antirevolutionairen onderling,
evenmin als 't gelukt is dat te doen tus-
schen de katholieken en de antirevoluto-
nairen. De heer E. Cremsrs konstateerde
dat in den heer Keuchenius niet het levens
beginsel van het Kabinet getroffen is en
dat het onjuist is, dat de liberalen een
kruistocht tegen het kruis hebben gepre
dikt, en dat in de Eerste Kamer de dienst
van den Mammon praedomineert. De heer
Tak van Poortvliet was getroffen door de
luchthartigheid, waarmee Min. Mackay de
op hem rustende verplichtingen van zich
afwierp, en scheen te twijfelen, of de zeer
nieuwe Min. van Binnenl. Zaken elke han
deling zijns voorgangers zou kunnen va
lideeren. Spreker zag ook, in weerwil van
het gesprokene, niet in, welk landsbelang
de verschuiving in het Kabinet rechtvaar
digde. De Min. van Kol. erkende, dat, even
als van deze geschiedenis van elke krizis
en haar oplossing, ook van deze een deel
geheim moet blijven. Niet voor zijn ge
noegen was hij naar een ander departement
overgegaan, maar 's Lands belang had hem
daartoe genoopt. Zoo had hij ook geen
ontbinding gewild, omdat dan bij de ver
kiezingen de leuze van de Halve Maan
tegen het Kruis zou gegolden hebben, wat
hij niet in 's Luids belang zou geacht
hebben. Wat de sohoolgeldkwestie betreft,
volhardde de Min. bij zijn overtuiging,
dat schoolgeld tot een minimum in gemeen
ten die tot heffing overgaan, moet worden
goedgekeurd. Ten aanzien van zijn uitdruk
king over het kiesrecht, herinnerde de Min.
hos hij gezegd had, dat van hem geen
wijziging ts wachten was, en de voorstan
ders van zulke eene wijziging konden dus
zijn aftreden niet betreuren. Da Min. van
Justitie, antwoordend op de vraag van den
heer de Biaufort, verklaarde, dat niet
hij maar de reohtskollegieën over
de toslatingals advokaat moeten beslissen.
De heer de Biaufort zocht verband tus-
schen de verklaring betreffende de nood
zakelijkheid der geheimhouding in zake
de krizisoplossing en die volgens welke
de overgang van den heer Mackay geen
vrijwillige daad is geweest. Hij begrijpt,
dat deze Min. niet gewild had, dat ver
kiezing zoude plaats hebben, onder eene
leuze, die naar 's Ministers eigen oordeel
valsch zou geweest zijn. Op aandrang van
den heer Farncombe Sanders verklaarde
de Min. van Binnenl. Zaken, dat hij geen
invloed wilde uitoefenen op de Gemeente
besturen. Zij moesten zelf maar de wet in
terpreteeren, dan zou de Min. beslissen.
Hij achtte zich niet geroepen, om zijne
brochure te verdedigen. De heer A. van
Dedem en daarmee was de interpellatie
afgeloopen, konstateerde dat de MinKeu
chenius deModammedanen niet gekwetst had
of ook maar had willen kwetsen. Volgens
dezen Spreker rechtvaardigde de diskussie
in de Eerste Kamer volkomen, dat bij
ontbinding en daarop volgende verkiezing
de leuze vóór of tegen den Islam zou
gegolden hebben. Aan de orde waren nu
de vragen betreffende onze vertegenwoor
diging ter arbeiderskonferentie te Berlijn
door den heer Viruly Verbrugge tot den
Reg. gericht. Hij vroeg of de Reg. ook
bij de toetreding reserves had gemaakt,
met het oog op hetgeen in onze wet reeds
is vastgesteld. De Min. van Buitenl. Zaken
verklaarde,dat vrijheid van eigen wetgeving
was voorbehouden, en de Min. van Just, ant
woordde, dat eene gereserveerde houding aan
de gedelegeerden is voorgeschreven en dat
zij zich in niets mochten binden. De heer
Kerdijk wilde aan de gedelegeerden de op
dracht gegeven zien, om het initiatief te
nemen tot onderzoek naar het wenschelijke
van een normalen arbeidsdag. De heer Rut
gers van Rozenburg meende, dat die kwes
tie vooral niet door onze gedelegeerden
aan de orde moest gesteld worden. In ons
land, waar ieder vrij is in handel en wan
del, en de prijs afhangt van de natuurlijke
werking van vraag en aanbod, is hel pro-
tektionistiesch stelsel toch niet aan te
nemen, en zou dus het debat met protek-
tionisten niets baten. Spreker achtte voor
kleine staten traktaten van dien aard ook
niet gewenscht. De heer Domela Nieuwen-
huis verwachtte niet veel van de uitkom
sten der konferentie, omdat geen werklieden
daarheen zijn afgevaardigd. De heer van
Kerkwijk zou ter konferentie aanbevolen
willen zien afschaffing van het protektie-
stelsel in andere landen, en vroeg den Min.
van Buitenl, Zaken of hij aan de delega
tie personen zou willen toevoegen, die de
voordeelen van den vrijen handel konden
aanprijzen. De Min. van Buitenl. Zaken
verklaarde geen protektionist te zijn, en
zou de vraag van den vorigen Spreker
in overweging nemen. De Min. van Justi
tie zeide, dat voor de Nederl. Reg. geen
reden bestond, om het initiatief te nemen
tot beperking van den arbeid voor vol
wassen mannen, of om te komen tot een
normalen arbeidsdag van 8 uur. Daarmee
was de interpellatie afgeloopen.
In de zitting van Vrijdag was de in
terpellatie van den heer Cremer aan de
orde over de benoeming van een konsul
te Amoy. De interpellant vroeg, of ook
nog andere redenen bij die benoeming
gegolden hebben dan de niet afdoende
redenen, door Minister Keuchenius in de
Eerste Kamer aangevoerd, en of de konsul
exequatur gevraagd heeft voor andere
Sineesche havens, of hij te Hongkong zal
worden geakkrediteerd. De Min. van Bui
tenl. Zaken antwoordde, dat hij, na onder
zoek aan Amoy de voorkeur was blijven
geven, als de belangrijkste plaats, op ad
vies zoowel van den gewezen Minister-
Resident, als van Dr. de Groot, tolk in
't Sineesch in Nederl. Indië. Geheel Zuid-
Sina is den Konsul tot ressort aangewe
zen. Vóór zijn vestiging te Amoy zal de
Konsul te Hongkong resideeren en den
Min. advizeeren omtrent hetgeen naar
zijne meening daar noodig is. Een klein
incident ontstond over eene vraag van den
heer Ziayer, waarom de Min. weggelaten
heeft uit de Handelingen eene mededeeling
gedaan omtrent Amoy, en eerst bij erratum
later weêr opgenomen. De Voorzitter
meende thans deze interpellatie niet te
kunnen toelaten. De heer Zaayer konsta
teerde, dat de Min. aanvankelijk de zin
snede in de stenografiesohe aauteekeningen
had weggelaten. De interpellatie van den
heer Cremer liep af met de gewone plicht
plegingen. Daarna werden eenige natura-
lizatie-wetten en andere kleine ontwerpen
goedgekeurd. Toen kwam in behandeling
het ontwerp, wijzigende de wet op de in
kwartieringen. Partikuliere woningen zul
len ook gehuurd kunnen worden voor
huisvesting van krijgsvolk, gezonden ter
handhaving der openbare orde. Door de
heeren de Geer en Veegens werd bestreden
dat regelen betreffende voorbereiding van
leverantie van paarden in vredestijd buiten
de wet om zullen worden vastgesteld. Zij
achtten dit in strijd met de Grondwet, en
oordeelden de regeling zelf bezwarend,
ondoelmatig en onbillijk. De heer Roose
boom bestreed het grondwettig bezwaar.
Na verdediging van den maatregel door
de heeren Rooseboom, Schimmelpenninck
v. d. Oye en van Wassenaer, werd, op
voorstel van den heer Seret, de behande
ling aangehouden tot den volgenden Dins
dag.
HAARLEM, 21 Maart 1890.
De oorspronkelijke Nederlandsche opera
"Brinio" van Fiore delle neve (Mr. M. G. L. van
Logchem) met muziek van den Heer S. van Mil-
lingen werd Vrijdag avond door liet Hollandsche
opera-gezelschap van den Heer de Groot in ouzeu
schouwburg voor het voetlicht gebracht.
De belangstelling van het kunstminnend publiek
was niet zoo groot, als men had mogen verwach
ten, nu het gold de opvoering van een oorspron
kelijk werk in onze taal. Misschien dat de weinige
bekendheid met het toondicht daarvan de oorzaak is.
De eerste bladzijde van onze Vaderlandsche his
torie, de geschiedenis der Batavieren, waar deze
onderworpen zijn door de Romeinen, leverde de
stof voor deze opera. Mr. J. van Lennep behan
delde hetzelfde onderwerp in zijne historisch-
romantische schetsen: Onze Voorouders.
Het libretto van Mr. van Logchem bevat, naar
ons bescheiden oordeel, veel schoons. De vorm
er van is dichterlijk, de taal zuiver. De muzikale
bewerking mag eveneens gelukkig geslaagd heeten.
Wel beweegt zich de componist in de beide eerste
bedrijven bijna uitsluitend in het mineur-toonge-
slacht en doet zich daar de behoefte aan frisschere
toonsoorten gevoelen, doch de lang niet alledaagsche
orkestratie van het geheel, de ongewone klank-
schakeeringen, welke dc harmonie biedt en de vele
liefelijk en aantrekkelijk geschreven onderdeelen,
maken het werk van den Heer van Millingen in
meer dan een opzicht belangwekkend. De laatste
bedrijven kwamen ons als de belangrijkste voor.
De uitvoering was uitstekend, voor zooverre zij
was toevertrouwd aan de uitnemende krachten,
waarover de Hollandsche Opera beschikt. Orelio
als Romeinsch landvoogd, zijne dagen door
brengende in weelde en genot, Albers als Brinio,
krachtig en fier, de trotsch der Germaansche
stammen, aangewezen om het land van zijne ver
drukkers te bevrijden, Schmier als opperpriester
der Druïden, gebuid in het waas van zijne heilige
roeping, Mej. de Wulf als Ada, zuster van Brinio,
I slechts levende voor haren broeder en voor
hare half krankzinnige zuster Rheime en ten slotte
Mej. van Santen als Rheime, - zoekende en dwa
lende over Brinio's erf, slachtoffer van den wolp-
schen lust des Romeinschen landvoogds, vormden
een vijftal, dat nieuwe lauweren plukte en den
goeden naam van het gezelschap ook Vrijdagavond
handhaafde.
De Heer van Boxera, novice aan de opera, vol
deed als Romeinsch legeraanvoerder Aquilius niet
zoo, als bovengenoemden. Hij was al te angstvallig
in zang en spel. Heel zijn doen drukte terughou
dendheid en beschroomdheid uit. Zoo werd bij
klein naast den trotsch van Massa, onbeduidend
tegenover de fierheid van Brinio.
De koren waren enkele vrouwenkoren uitge
zonderd onvoldoende. Zij bewezen, evenals de
vele coupures, die men zich veroorloofde te maken,
dat de tijd van voorbereiding had ontbroken, De
mise en scène, costumeering en monteering waren
bevredigend. In het eerste bedrijf, dat speelt op
Brinio's hoeve, miste men het landelijk aanzicht.
De omgeving en de kleedij was slecht in overeen
stemming met plaats en tijd. De Germaansche
vrouwen uit de dagen van Claudius Civilus trip
pelden niet rond op lage schoentjes en droegen geen
korte rokken van gestreepte katoentjes.
Het orkest werkte zeer mooi. De opgewekte
tempo's hielden gang in de vertooning. De stem
ming was daarbij gelukkig. Den geroutineerdcn,
met veel goeden 9maak bedeelden orkestdirecteur,
den Heer van der Linden komt voor een cn ander
veel lof toe.
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.