JOHN TREVERTON'S KRUIS.
door Miss M. E. Braddon.
54)
„De Hemel zij ons genadig, wat
spreekt die vent rad I" riep Sampson
bij zich zeiven uit. „Wij Engelschen
rammelen Goddank nooit zoo."
En toen spande Mr. Sampson, die
vast besloten had, niet geheel en al
buiten het gesprek te blijven, zich
in tot eene stoutmoedige poging.
Ilij zag Vader le Mescam welwillend
aan, en riep zoo hard hij kon
Fraw, Mossoe horriblemong fraw."
De kleine priester glimlachte vrien
delijk, maar haalde met half ernstige,
hall grappige onbeholpenheid de schou
ders op.
„JVtm moign c'est saisonable temps
pour le temp de l'ong," vervolgde
Sampson, die stoutmoediger werd, en
zich te moede was, alsof al heiFransch,
dat hij zich in zijne schooldagen
meester gemaakt had, als een stroom
van licht over hem uitgestort werd.
Vader le Mascam zette nog steeds
een gezicht, alsof hij niet wist, wat
hij er aan had.
„Nu," riep Sampson uit, zich lot
John Treverton wendende; „ik heb
altijd gehoord, dat de Franschen niet
gemakkelijk vi eemde talen aanleeren
maar ik had niet kunnen gelooven,
dat ze zoo walgelijk dom waren van
hun eigen taal niet te verstaan. Op
mijn woord, Tieverton, ik zie niet in,
wat reden ge kunt hebben, om zoo
uitgelaten te zijn," vervolgde hij, toen
Treverton zich, uitbarstend van lachen,
achter in zijn stoel liet vallen. „Al-
long," riep Sampson, „voici le polage;
en de duivel moge me halen, als ze
niet de broodmand er in leeggestort
hebben!" riep hij uil, terwijl hij met
een onuitsprekelijk afgrijzen een blik
wierp op den inhoud dersoep-terriene,
waarin hij] stukken brood zag drijven
op de oppervlakte eener dunne brei.
„Venez dong, Treverton, si vous avez
finni de faire un sot de voter même,
nous pouvons aussi bien cominen-
cer."
„Mais, oui, monsieur," riep de pas
toor, verheugd, dat hij van deze laat
ste toespraak omstreeks twee woorden
verstaan had, en terwijl hij met een
goedharligen blik den Engelschman
aanzag. „Oui, oui, oui, monsieur,"
commensons, comtnensons. G'est trés
bien dit."
„Ah," mompelde Sampson bij zich
zeiven, „de oude onnoozele dwaas
getaakt in geestdrift, wanneer men
over zijn maaltijd spreekt. Als dat
brood en die waterachtige brei een
proef is van de keuken van dit hotel,
dan zie ik er niet hoog bij op."
Mocht de soep er- al wal armoedig
uitzien, Mr. Sampson moest erkennen,
dat de smaak niet verkeerd was, en
toen een geurig gei echt, bereid van
een ol anderen onbekenden visch,
gevolgd was op de soep-terrine, en
een hicassée van gevogelte en cham
pignons de plaats van de visch had
ingenomen, begon hij zich bevredigd
te gevoelen met het Pavilion d'en
Haul. Een lamsbout voltooide zijne
verzoening met de Auraysche kook
kunst, en een schotel met crème de
vanille a la Chateaubriand bracht
hem in geestvervoering. De twee
priesters lieten zich de verschillende
spijzen goed smaken, en babbelden
vrolijk onder het eten, maar 't was
niet voorda t het dessert rondgediend
was door het vlugge katnermeisjen,
en eene flesch Pomard op tafel was
gezet, dat John Treverton de ernstige
zaak van den avond ter sprake bracht.
Hij wachtte, totdat het kamermeisje
het vertrek had verlaten, en toen, zijn
stoel naar den haard schuivende, die
goed van kaslanjeblokken was voor
zien, noodigde hij Vader le Mescam,
hetzelfde te doen. Mr. Sampson en
Yader Gedain volgden hun voorbeeld,
en het viertal vormde zoo een gezel-
ligen kring om den baard, terwijl
allen een glas rooden wijn bij zich
hadden staan.
„Ik ga u een aantal vragen doen,
Vader le Mescam," ving John Trever
ton aan. „Ge zult me, hoop ik, niet
lastig of onbeschaamd vinden. Hoe wei
nig beteekenend en alledaagsch mijne
vragen mogen schijnen, de uitslag is
eene zaak van leven of dood voor
mij."
„Vraag wat ge wilt, monsieur,"
antwoordde de pastoor. „Zoolang ge
mij niet iets vraagt, waarop het een
priester niet betaamd le antwoorden,
kunt gij over mij beschikken."
HOOFDSTUK XIV.
Kergariou's vrouw.
„Vader le Mescam," zeide John
•Treverton, „herinnert ge u, wel eens
gehoord te hebben van een meisjen,
dal deze stad verlaten heeft als wasch-
vrouw, om later een vermaard per-
soonaadje, eene gevierd danseres te
Parijs te worden?"
„Ik dien me haar wel te herinneren,"
antwoordde de pastoor, en zag op
het hooren van deze vraag ietwat
vreemd op; „want ik heb haar
gedooptik heb haar voorbereid voor
haar eerste kommunie, het arme schep
sel en ik heb haar ook getrouwd."
John Treverton sprong van zijn
stoel overeind, en ging toen weder zit
ten, blijkbaar innig ontroerd. Samp
son had gelijk gehad. Ja, er was een
vorig huwelijk geweest. Toch was het
misschien nog wel wat le vroeg om
uitgelaten van blijdschap te zijn. 't Was
toch immers zeer goed mogelijk, dat
de eerste echtgenoot overleden was ge
weest, voordat La Chicot zich naar
Parijs had begeven.
„Spreken we over dezelfde vrouw?"
vroeg hij; „een meisjen, dat later be
kend is geweest als Mademoiselle La
Chicot."
„Ja,' antwoot dde Vader le Mescam,
„dat is de eenige vrouw geweest, die
ooit Auray verlaten heeft, om zich le
ontwikkelen tot eene balletdanseres.
We hebben hier geen bodem, die
licht dat soort van bloem voortbrengt.
Ik heb goede reden om me dal meisjen
te herinneren, want ik stelde belang
in hare buitengewone schoonheid, en
ik maakte me bezorgd voor het heil
harer ziel te midden van de strikken en
verleidingen, waaraan zulk eene merk
waardige schoonheid bloot staal. Ik
deed mijn best om haar onderricht le
geven otn haar sterk temaken legen
alle toekomstige gevaren maar zij was
naar het inwendige even ledig, als zij
naar hel uitwendige bekoorlijk was.
Ik weet ook haast niet, of men zulk
een schepsel wel verantwoordelijk moet
rekenen voor al hare dwalingen. Haar
geval was er een van onverwinnelijke
onwetendheid. De Kerk komt met der
gelijke karakters in aanraking het
hart zoo hard als steen, het versland
zoo goed als niets."
„Waar over babbelt hij toch P" vroeg
Tom Sampson aan zijn kliënt. „Ge
zet een gezicht, alsof ge iets ontdekt
hadt."
„Heb even geduld, beste kerel. Ik
ben op het punt een ontdekking te
doen. Ge hebt gelijk gehad met je gis
sing, Sampsoner is een vorige echtge
noot geweest."
„Natuurlijk," riep Sampson triura-
feerend uit. „Wat mij verbazen zou
in het geval eener vrouw van dat soort,
het zou de ontdekking wezen, dat er
maar één vorige echtgenoot geweest
was. Ik zou eer verwachten te hooren
van zes."
„Houd je mond," zeide John Trever
ton op gebiedenden loon, en daarop
schonk hij Vader le Mescam's glas nog
eens in, alvorens zijn ondervraging te
vervolgen. „Gij zeidet, dat ge La Chicot
getrouwd hebt, niet waar?"
„Zij was niet La Chicot, toen ik haar
trouwde, maar eenvoudig Marie Pomel-
lec, de oudste dochter van een aan den
drank verslaafden ouden visscher, die
daar aan het benedeneinde van de kaai
woonde. Dronkenschap was erfelijk in
hare lamilie. Haar grootvader, haar
overgrootvader, allen waren dronk
aards geweest van geslacht tot geslacht.
De kinderen werden overgelaten aan
hun lol, van het oogenblik af, dat zjj
loopen konden. Dit heeft, geloof ik, er
toe bijgedragen, orn hem hardvochtig
en wreed te doen worden, ofschoon
enkele zachtmoedige zielen zich in een
even hard leven voor den Hemel vor
men. Toen Marie opgroeide tot een
knap rijzig meisjen, begon haar lief
gezichtjen de aandacht te trekken. Zij
begon te gevoelen, dat zij de mooiste
vrouw van Auray was, en de omstan
digheid, dat zij zelve dat wist, bedierf
alles wat er nog goeds in haarwas.
Ik begreep al de gevaren van haai
toestand losbandige ouders zon
der eenige leiding eene ziel te licht
zinnig, om zich zelve te leiden. Naar
mijn denkbeeld was de eenige kans op
haar behoud gelegen in een vroegtij
dig huwelijk, en alhoewel zij nog maar
zeventien jaar was, toen Jean Kergariou
haar ten huwelijk vroeg, aarzelde ik
geen oogenblik, haar aan te raden
zijne vrouw le worden."
„Wie was Kergariou?"
„Een zeeman, en een zoo goede
knaap als er ooit op een schip geva
ren heeft. Hij en Marie waren speel
kameraden geweest. Ze hadden op
school in dezelfde klasse gezeten. Jean
was vlug; Marie was stomp. Jean was
openhartig en handelbaar; Marie was
achterhoudend nukkig. Maar de arme
knaap was verblind door de schoon
heid van het meisjen, en door oude be
trekking was zij hem dierbaar gewor
den. Hij zeide mij, dat zij het eenige
vrouwelijke wezen was, dat hij ooit
beminnen zou. Hij had een weinig
geld overgespaard, en kon zoo eene
der kleine woningen in de straat bij
Me kaai van meubels voorzien. Ilij zou
op zee moeten gaan, gelijk van zelf
sprak, en Marie zou thuis blijven en
voor de huishouding zorgen, en mis
schien een weinig geld verdienen met
hel wasschen van linnen, waartoe de
nabijheid der rivier haar eene zoo
gunstige gelegenheid aanbood. Ik had
liever voor haar een echtgenoot ge-
wenschl, die thuis had kunnen blij
ven, maar Jean was een door en door
goede knaap, en ik hoopte, dat zulk
een echtgenoot haar legen kwaad en
onheil beveiligen zou. Ilij was geen
man, waarmede eene vrouw den spot
kon drijven."
„En is hij met haar getrouwd
„Ja, zij zijn in de kerk daar ginder
getrouwd, op een Paasch-Maandag."
„Kunt gij mij den datum opgeven
„Ik kan die voor u opzoeken in hel
boek, waarin zulke gebeurtenissen in
geschreven worden. Ik zou u op hel
oogenblik niet kunnen zeggen, hoe
veel jaar het geleden zal zijn. Ik zou
u het jaar kunnen opgeven van het
overlijden van den armen Kergariou."
„O, is hij dus dood?" vroeg Tre
verton, en de moed ontzonk hem, toen
hij dit hoorde.
„Ja, de arme vent. Laat me zien; het
moet verleden zomer drie jaar gele
den zijn, dat Kergariou op zoo'n treu
rige wijze om het leven gekomen is."
„Op zoo'n treurige wijze om hel
leven gekomen?" herhaalde Treverton.
Wat bedoelt ge daar meê?"
„Hij kwam op noodlottige wijze om
het leven hij is door een wagen
overreden op den Boulevard St-Denis,
te Parijs."
„Overreden door een wagen, drie
zomers geleden, op den Boulevard,"
herhaalde John Treverton. „Ja, ik her
inner het me."
„Hoe, hebt ge hem dan gekend?"
„Neen, maar ik was te Parijs, toen
dat ongeluk plaats had."
John Treverton herinnerde zich dal
tooneel in de Morgue, en hel doode-
lijk ontsteld gelaat zijner vrouw, toen
zij hem smeekte, haar weg te leiden.
Ja, die eene bladzijde, die in het boek
zijner herinnering in een somber lieht
zich vertoonde, was indedaad eene
bladzijde van het grootste gewicht.
„Deel me alles mede wat ge weet
betreffende Jean Kergariou en zijne
vrouw," zeide hij tegen den pastoor,
„'t Is voor mij een levenskwestie, al
les dienaangaande te weten te komen.
Ge zult me eene dienst bewijzen, voor
welke ik u gedurende mijn geheel
nog overig leven dankbaar zal zijn."
Zóó lang niet," antwoordde de
priester, met een snaakschen glim
lach. „Het leven van een mensch zou
maar kort van duur zijn, indien de
duur van zijn leven afhankelijk was
van den duur zijner dankbaarheid.
Dat is eene liefelijke deugd, maar zij
is niet duurzaam van aard."
„Stel ine op de proef," riep John
Treverton uit. „Lever me het wette
lijk bewijs, dal Marie Pomellec en de
danseres, die zich Chicot liet noemen,
dezelfde persoon waren, en dat de
man, die drie zomeis geleden op den
Boulevard om het leven gekomen is,
Marie Pomellec's echtgenoot was,
en ge moogt me op de hardste
proef stellen, die ge verkiest, maar
ge zult me nooit ondankbaar vinden."
„Er zijn edele uilzonderingen op
den regel, ongetwijfeld," sprak de
priester, de schouders ophalend, „even
als van tijd tot tijd een kind met twee
hoofden geboren wordt. Wat de ge
schiedenis van Marie Pomellec en haar
huwelijk betreft, die is eenvoudig en
alledaagsch genoeg, en liet bewijs er
voor is te vinden in de Mairie, ter
wijl het leil bekend is aan al de be
woners van de kaai, bij welke Jean's
vrouw woonde. Dat de te Parijs om
't leven gekomen man Jean Kergariou
was, is ook uitgemaakt zeker; hij is
herkend door een zeeman, die met
hem op hetzelfde schip gevaren had,
terwijl hij daar in de Morgue lag, en
het verslag van het gebeurde is in
verscheiden van de Parijsche nieuws
bladen opgenomen, onder de rubriek
Faits divers. Het eenige aan t wij fel
onderhevige punt zou nog kunnen
wezen de identiteit van de danseres,
Mademoiselle Chicot, met Kergariou's
vrouw, maar ook dat is vrij goed be
kend aan verscheiden menschen te
Auray, die de vrouw bebben zien dan
sen te Parijs, en liet nieuws van den
aldaar door haar gemaakten opgang
herwaarts hebben overgebracht om
niet te spreken van hare fotografiesche
poi treilen, die onmiskenbaar zijn."
„Hoe is Marie Kergariou er toe ge
komen, Auray te verlaten?"
„Wie weet dat Ik niet. Welk man
is in staal de gril eener vrouw te
verklaren Gedurende het eerste jaar
na hun huwelijk leefde zij bedaard
genoeg. Kergariou was gedurende het
grootste gedeelte van den tijd afwe
zig, aan boord van een walvischvaar-
der in Groenland. Toen hij thuiskwam,
was, naar het scheen, de verhouding
tusschen hem en zijn aanvallige vrouw
zeer innig. Maar in het tweede jaar
stond het er niet zoo aardig voor.
Kergariou beklaagde zich bij mij over
het humeur zijner vrouw. Marie ver
meed den biechtstoel, en begon de
godsdienstoefeningen in de kerk te
verwaarloozen. De buren deelden mij
mede, dat de jeugdige echtelingen
gedurig ruzie inet elkander hadden
buren babbelen gaarne over elk
ander, ziet ge, monsieur, en een
priester moet niet altijd de ooren ge
sloten houden, want hoe meer hij te
weten komt aangaande de leden zij
ner gemeente, des te beter kan hij
hen helpen.
Wordt vervolgd
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,