den haard te gaan zitten pruilen. Zij zou altijd stoffen en schrobben, of pudding maken, of knoopen aan zetten." „'t Komt me 't best voor, dat ge dat denkbeeld laat varen,'' hernam Laura. „Ge zoudt een leven van ont bering niet kunnen uitstaan. Ge hebt in de ouderlijke woning een te zacht en gemakkelijk nestjen gehad, 't Is veel beter, dat ge notitie neemt van Mr. Sampson, die je zeer oprech- telijk bewonderd, en die een mooi huis en een goed inkomen heeft." „Een mooi huis," riep Gelia met een onbeschrijfelijke minachting uit. „De quintessens van burgerlijke alle- daagschheidLiever nog getroostte ik me de armoedige woning van George Gerard. Een mooi huisO, Laura, hoe kunt gij, die deze fraaie ouderwelsche vertrekken bewoont, die gepleisterde afgrijselijkheid van eene nieuwerwel- sche villa mooi noemen, met die ver schrikkelijke nolehouten stoelen en sofas en chiffonières, alles versierd met afgrijselijk los, slecht aangelijmd lijst werk, met dat leelijke mahoniehouten buffet, met dien zondvloed van ge haakte antimakassers „Maar, beste Gelia, de antimakassers zijn roerende goederen. Ge zoudt ze kunnen verwijderen. Ja, ik twijfel er geen oogenblik aan, of Mr. Sampson zou, indien hij meende, dat zijn ameu blement hel eenige was, dat aan zijn geluk in den weg stond, er niet tegen opzien, zijn geheeie huis van nieuwe meubels te voorzien." „Zijn ameublement hel eenige, dal aan zijn geluk in den weg stond herhaalde Gelia, op verontwaardigden toon. „Wal hebt ge ooit opgemerkt in mijn gedrag of in mijn karakter, Laura, 't welk uw vermoeden kan rechtvaardigen, dat ik zou kunnen trouwen met zoo'n kort, dik manne ken met rossig hair?" „In dal geval willen we maar ge heel en al van de huwelijkskwestie afstappen. Gij zegt, dat ge niet begeert te trouwen met Mr. Sampson, en 't is mijn overtuiging, dat ge verkeerd zoudt doen, als ge met Mr. Gerard trouwdet." „Er is geen gevaar, dat ik me aan zulk eene dwaasheid zal schuldig ma ken," antwoordde Gelia, met een uit drukking van stille berusting op haar gelaat. „Hij is naar Londen terugge keerd, en de Hemel weet, of ik hem ooit weêrzien zal. Maar ik weet zeker, dat als ge hem van naderbij leerdet kennen, gij zeer veel met hem op zoudt krijgen." Laura huiverde, daar zij zich her innerde, hoe het door tusschenkomst van George ontdekt was geworden, dat haar man dezelfde persoon was als de vermiste Ghicot. Zij kon on mogelijk welwillende gevoelens koes teren ten aanzien van Mr. Gerard, daar zij dit wistmaar met bewonderens waardig geduld luisterde zij toe, ter wijl Gelia uitweidde over de edele hoedanigheden van den jonkman, en alles herhaalde wat hij op de heide gezegd had, waar hij werkelijk tot Celia's stichting zijne geheeie levens geschiedenis scheen opgezegd te heb ben. Opgebeurd en getroost als zij was door den brief haars echtgenoots, was het Laura mogelijk de levendigheid van Gelia uil te staan, en zoo ging de lange winteravond prettig voorbij. Den volgenden dag was Zaterdag. Laura had berekend, dat, bijaldien de zaken te Parijs naar wensch gingen, het mogelijk was, dat John Treverton Zaterdag-avond thuis kwam. Deze mo gelijkheid hield haar den geheelen dag in eene gejaagde stemming, 't Was te vergeefs, dat Gelia een ritjen naar Beechampton, of eene wandeling over de heide voorstelde. Laura wilde geen voet buiten den tuin van het Manor-House zetten. Zij liet zich zelfs niet overhalen om naar den boomgaard te gaan, want daar kon zij hel rijtuig niet zien aankomen, dat haar man thuis zou brengen en elk oogenblik verwachtte zij hem. „Kent ge dat oude bekende spreek woord niet, Laura, dat zegt, dat een pot, waarnaar men kijkt, nooit kookt?" vroeg miss Glare. „Ge kunt er op re kenen, je man zal nooit komen, ter wijl ge je zoo vermoeid met te luis teren naar wielen, die ge waarschijnlijk nog in geen uur te hooren zult krijgen. Ge moet je best doen om hem uit je gedachten te zetten." „Dat is me onmogelijk," antwoordde Laura. „Mijne gedachten houden zich alleen met hem bezig. Hij is een deel mijner ziel." Gelia zuchtte, en gevoelde zich tol meer deelneming gesterad dan gewoon lijk. Zij had gedurende de laatste vier dagen meer om George Gerard gedacht, dan verstandig mocht heelen en de gedachte kwam bij haar op, dal als hare liefde maar even ernstig was, zij ook even dwaas mocht zijn als hare vriendin. De tijd ging langzaam voorbij, voor de beide vriendinnen. Laura zag ge durig op de pendule, en wijdde zich aan de studie van spoorweggidsen, met het doel om uit te rekenen, wan neer John Treverton thuis zou kunnen komen. Zij stuurde hel rijtuig naar het station, tegen de aankomst van den middagtreinmaar het rijtuig kwam ledig terug. Dit was eene te leurstelling, ofschoon zij later moest erkennen, dat er geene redenen voor haar bestaan hadden, om haar echt genoot met dien trein te verwachten. Een buitengewoon keurig dinee was besteld geworden, in de hoop dat de heer des huizes tegen dien tijd thuis zou zijn. 't Werd zeven uur, maar John Treverton was er nog niet, en daarom werd de maaltijd uitgesteld tot acht uuren toen het acht uur geworden was, had Laura het weder willen uilstellen tot negen uur, zoo Celia niet tegen zulk eene wreedaar dige zelfmarteling was opgekomen. „Ik houd het er niet voor, dat ge mij verzocht hebt hier te blijven, met de voorbedachte bedoeling oin mij van honger te laten sterven," zeide zij „maar daarop schijnt gij het toch toe te leggen. Ik gevoel me, alsof ik in verscheiden weken geen eten gehad heb. Er bestaal geen mogelijkheid als men tenminste de lijd van aan komst der spoortreinen in aanmerking neemt dat Mr. Treverton hier zal zijn vóór half elfge moogt me dus waarlijk wel een weinig voedsel ge ven, ook al gevoelt gij zelve u te veel in de wolken, om aan den maaltijd te gaan." „Ik gevoel me niet in de wolken, lieve; ik gevoel me slechts angstig." Zij begaven zich naar de eetkamer, en gingen aan de tafel zitten, die er zoo ledig en ongezellig uitzag zonder den heer des huizes. Het tijtuig zou tegen de aankomst van den laatsten trein naar 't slation rijden. Gelia at met smaak van den uilmuntenden maaltijd, en babbelde den geheelen tijd door. Laura was te zenuwachtig om iets te kunnen gebruiken. Het verheugde haar, dat zij weêr terug kon keeren naar den salon, waar zij op en neêr kon loo- pen, en het gordijn van een der ra men gedurig oplichtte, om uiltezien, en te luisteren naar wielen, die niet waarschijnlijk eer dan over een uur zich zouden laten hooren. „Laura, ge maakt me bepaald ramp zalig," riep Celia uit. „Ge zijl even een tonig in je bewegingen als een eekhoorn in zijn kooi, hoewel ge je niet half zoo gelukkig schijnt te voelen, als een eekhoorn, 't Is een mooie avond en helder weêr. We doen beter ons er goed in te stoppen en naar het hek, het rjjtüig te gemoet te gaan. Alles is beter dan dit." „Er is niets, dat ik liever zou willen doen," zeide Laura. Vijf minuten later hadden zij hare met bont gevoerde paletots aange trokken en de hoeden opgezet, en liepen zij met haastige schreden naar de laan. 't Was een prachtige avond, en de sterren fonkelden aan den helderen hemel. De maan scheen niet, maai de heldere lucht, met dien bleeken sterrengloed, gaf licht genoeg, om Lau ra en Gelia zonder schroom te doen voorlwandelen langs den haar zoo wel bekenden weg. Zij hadden zich nog niet ver van het huis verwijderd, toen Gelia, die voortdurend vrolijk doorbabbelde, en wier oogen naar alle kanten heen dwaalden, een man ontdekte, die op korten alstand voor haar uitliep. „Een vreemde manriep zij uil. „Zie eens, Laura I Ik hoop, dat hel geen inbreker is 1" „Waarom zou het een inbreker zijn? 't Is ongetwijfeld een of andere koop man, die zijne waren aan de keuken deur heeft afgeleverd." „'s Avonds om tien uur riep Gelia uit. „Dat zou al een heel vreemde lijd zijn. Iedere fatsoenlijke koopman in het dorp ligt immers al op zijn bed te slapen." Laura zweeg. Het onderwerp boe zemde haar niet het minste belang in. Zij spande haar ooren in, om hel eerste geluid van wielen op den hard bevroren straatweg te hooren. Gelia verhaastte haar stap. „Laat ons probeeren of we hem kunnen achterhalen," zeide zij; „ik beschouw het als onzen plicht. Ge moet niet dulden, dat vreemdelingen met een verdacht voorkomen omzwer ven op je grondgebied, zonder dat ge tenminste te weten tracht te komen, wie zij zijn. Hij kon wel eens een revolver bij zich hebben, maar ik wil het wagen." Met dit heldhaftig besluit ging Gelia zoo hard aan 't loopen, als zjj maar kon, en liep nu een man achterop, die bedaard voor haar uit wandelde. Op het hooren van hare voetstappen bleef hij stilstaan en keek hij om. „Met uw verlof," sprak Gelia, die zich buiten adem had geloopen, en niet zonder angst keek, of zij ook iets van den verwachten revolver gewaar werd. „Hebt ge iets op hel Manor- House bezorgd „Neen, dame, ik ben er slechts aangegaan, om naar iets te vragen", antwoordde de man doodbedaard. „'t Is een van John's pachters, Gelia," zeide Laura, die hen nu ach terop kwam. „Ge zijl zeker wezen vragen, of men wist, wanneer Mr. Treverton terug verwacht werd, niet waar?" liet zij er op volgen, zich tot den vreemden man wendende. „Ja, mevrouw. Ik kan niet langer blijven dan tot Maandagmorgen, en ik begon me ongerust te maken, of ik Mr. Treverton wel te spreken zou krijgen vóór mijn vertrek, 't Zou me eene reis heen en terug besparen, ziel ge, mevrouw, en lijd is geld voor een man in mijn omstandigheden." „Ik verwacht hem van avond thuis," antwoordde Laura op minzamen toon „en als hij van avond thuis komt, gelijk ik hoop, dat hij doen zal, dan twijfel ik er niet aan, of hij zal u Maandag morgen zoo vroeg ge maar verkiest te woord willen slaan. Tegen negen uur, als u dat niet al te vroeg is." „Dank u, mevrouw. Dat voegt me zoo goed als 'l maar kan." „Goeden avond," zeide Laura. De man nam zijn hoed af, en wan delde verder. „Dat is een zeer ordentelijk man," merkte Celia op; „hij gelijkt in niets op 't geen men zich gewoonlijk van een inbreker voorstelt, maar daarom kan hij er toch wel een zijn. Een fatsoenlijk voorkomen moet een groot voorrecht voor een misdadiger zijn." „Daar is het 1" riep Laura verheugd uit. „Wal „Het rijtuig. Ja, 't is werkelijk zoo 1 Ja hij komt daar aanLaat ons naar het hek loopen, Celia 1" Zij liepen zoo snel als een paar school- meisjens, en kwamen builen adem bij het hek, juist tijdig genoeg, om den nelten brougham de laan te zien binnenrijden. „Johnriep Laura. „Stop," riep John, met zijn hoofd uit het portier, en de koetsier hield zijne paarden staande, terwijl zijn heer uit hel rijtuig sprong. „Stap er uit, Sampson," sprak Mr. Treverton. „We zullen met de dames naar huis wandelen." Hij gaf zijne vrouw den arm en wandelde voort, Gelia aan 't geleide van Sampson overlatend. Man en vrouw hadden elkander veel te zeggen bij dit gelukkig wederzien. John Treverton was opgewonden, in nig verheugd, dat hij weder bij zijne vrouw was, en een gevoel van zege praal vervulde hem bij de gedachte, dat niemand hem kon verdrijven uit de woning, met welke zij beiden zoo veel ophadden. Tom Sampson kwam achter hen aanloopen, met Miss Glare. De vraag brandde haar op de lippen, waar hij en zijn kliënt heen geweest waren, en wat zij gedaan hadden; maar zij gevoelde, dat dit niet betamelijk zou zijn, en zij wist bovendien, dat het haar niets baten zou. Zij bepaalde zich daarom tot eenige algemeene opmer kingen en beleefdheden. „Ik hoop, dat ge 't goed op reis gehad hebt, Mr. Sampson zeide zij. „Dank u, zeer goed, Miss Glare," ant woordde Sampson, en hij herinnerde zich hun dinee bij Véfour, des avonds vóór hun vertrek uit Parjjs. „De cuisine is er werkelijk eerste-klasse." Zoo er een woord was, dat Gelia meer dan een ander haatte, dan was het dit laatste saamgestelde bijvoege- lijke naamwoord. „Ge zijt zeker met den sneltrein van Waterloo gekomen, niet waar waagde Gelia te vragen. „Ja, en dat is een kapitale trein." „Ach 1" zuchtte Celia; „ik wilde wel, dat mijn ervaring van treinen wat grooter was. Ik ben zoo vast verbon den aan mijn geboortegrond, dat het me soms te moede is, alsof ik een plant zal worden." „Maak u daarover maar niet onge rust," riep Mr. Sampson uit. „Zoo'n jonge dame als gij zoo levendig, en geestig, en knap behoeft zich niet ongerust te maken, dat zij ooit op eene plant zal gaan gelijken. Daar tiebt ge mijn arme zuster Elisa, nu, die heeft heel wat plantaardigs over zich. Hare gedachten beperken zich in zulk een klein kringetjen. Ik weet, voordat ik me 's morgens naar bene den begeef om te ontbijten, altijd pre cies, wat zij tegen me zeggen zal, en even werktuigelijk geef ik haar ook altijd hetzelfde antwoord. En aan het middag maal zitten we weer tegenover elkaar als een paar pralende automaten, 't Is een akelig leven, Miss Glare, voor een man, die van zichzelven weet, dat er wat in hem zit. O, als ge eens wist, hoe ik soms smacht naar het gezel schap van iemand, die meer naar den geest aan me verwant is 1" „Maar daar weet ik niets van, Mr. Sampson," antwoordde Gelia op ietwat bitsen toon. „Hoe zou ik er wat van kunnen weten „Ge zoudt het kunnen weten" mom pelde Sampson op teederen toon, „in dien ge evenzeer met mijne denkbeel den sympathizeerde, als ik met de uwe." „Onzin 1" riep Gelia uil. „Wat sym pathie kan er bestaan tusschen u en mij We hebben geen denkbeeld met elkander gemeen. Een man van zaken zooals gij, wiens ziel geheel vervuld is van huurkontrakten en testamenten, en wal dies meer zij, en een meisjen, dat geen jota van lechtsgeleerde din gen afweet!" Wordt vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1890 | | pagina 6