na hare dagelijksche taak volbracht le
hebben, bij hem binnen kwam loopen,
om hem te vragen, wat zij doen moest
legen die akelige pijn in haar rug.
„Wie heeft u gezegd, dat het kinder
pokken waren P" vroeg Gerard.
„Wel, ik heb dat uit eene zeer
betrouwbare bron. De schoonmaakster
die in nommer zeven van deze straat
aan 't werk is, is een eigen zuster van
Mrs. Jewell's Mary Ann, en Mrs. Je
well en Mrs. Peacock uit Green Stieel
zijn boezemvriendinnen, en het huis,
waar gij praktizeerl, is vlak tegenover
de woning van Mr. Peacock."
„De bron is uitmuntend," antwoord
de Gerard glimlachend„maar ik acht
me gelukkig, u te kunnen verzekeren,
dal op mijn patiënten-lijst geen ge
val van kinderpokken voorkomt. Hebt
ge wel eens gehoord van eene ziekte,
die men rheumaliesche koorts noemt P'
„Of ik er wel eens van gehoord
hebherhaalde Mrs. Evitt, opgewon
den. „Ik heb er zevenmaal aan ziek
gelegen."
Zij zag hem scherp aan, terwijl zij
dit verzekerde, alsof zij verwachtte,
dat hij haar niet gelooven zou.
„Hebt geP" vroeg Gerard. „Dan
verwondert hel me waarlijk, dat ge
nog leelt."
„Dat is iels, waarover ik zelve ook
me verwonder," antwoordde Mrs. Evitt
met stille zelfver-helling, „ik moet al
een schitterend gestel gehad hebben,
oin alles le kunnen doorslaan wat ik
doorgestaan heb, en daarover thans
hier in levenden lijve te kunnen spre
ken. Keelziekte heb ik gehad. Ja, de
mosterd, die toen op mijn keel gelegd
is in den vorm van pappen, zou een
voldoende voorraad zijn voor een ko-
menijwinkel. Wat koorts betreft, ik
geloof niet, dat ge een soort zoudl
kunnen noemen, dat ik niet gehad
heb, sedert ik, toen ik vijf maanden
oud was, hel roodvonk gehad heb,
en de kinkhoest, en voordat deze nog
goed over was, de mazelen. Ik ben
eene martelares geweest."
„Ik vrees, dat die vochtige keuken
er veel toe bijgedragen heeft," merkte
Gerard op.
„Vochtig 1" riep Mrs. Evitt uil, en
ze sloeg de handen in elkaar. „Ge
hebt u nooit van uw leven erger
vergist, dan toen gij u deze opmer
king liet ontvallen, Mr. Gerard 1 Er is
in geheel Londen geen droger vertrek.
Neen, Mr. Gerard, geen vochtigheid
is er de oorzaak van, maar de vat
baarheid van mijn gestel. Ik ben een
zeer fijngevoelige plant, en als er een
of andere ziekte heerschl, dan krijg ik
ze zeker. Dal was de reden, waarom
ik u vroeg, of de pokken in Green
Street waren. Ik heb er weinig zin
in, op mijn ouden dag nog een mis
vormd gelaat te krijgen."
„Mr. Gerard beschouwde Mrs. Evitl's
kwalen als voor een groot gedeelte
ingebeeld, maar hij had bij onderzoek
bevonden, dal zij zwak was en zich
overwerkt had, en hij liet haar vrij
wat quinine innemen, niettegenstaande
het hem eigentlijk weinig voegde,
haar le voorzien van een zoo duur
zenuwsterkend middel. Gedurende
eenigen tijd had de quinine eene ver
sterkende uilwerking, en Mis. Evitt
beschouwde haar kostganger als den
eersten man in zijn vak. Die jonge
man begreep haar gestel, zooals nog
nooit een ander het begrepen had,
zeide zij tegen hare buurvrouwen,
en die jonge man zou het zeker ver
brengen. Een dokter, die een gestel
begrepen had, dat tol nu toe de fa-
kulleil in verlegenheid had gebracht,
moest wel eindigen met een groot
man te worden. Ongelukkigerwijze was
de goede uitwerking van Gerard's voor
schrift niet blijvend. Tegen hel einde
van 't oude en 't begin van het nieuwe
jaar kwam er vrij wat nat en dampig
weêren de vochtigheid en de nevel
drongen door in Mrs. Evitl's keuken,
en tastten, naar het scheen, haar oud,
door handenarbeid versleten gebeen
te aan. Gedurig liep haar een huive
ring over de leden hare tanden
klapperden op elkander, zij werd ijs
koud, en haar gelaat kreeg eene blauw
achtige tint. Zelfs was een hoeveel
heid beste, onvermengde jenever lei-
waarde van drie pence, in een half
glas kokend water, niet bij machte
haar op te beuren en op te vrolijken.
„Ik vrees, dal ik ingerekend ben,"
zeide Mrs. Evitt tegen eene buurvrouw,
die was komen aanloopen, om een
uurtjen le pralen, en oin een strijk
ijzer te leenen. „En ditmaal is hel de
koude koorts."
En toen, lerwille van de buurvrouw
den aanval van koorts wal erger ma
kende dan hg was, begon zij aller-
vieeselijksl te trillen en te klapper
tanden.
„T is thans koude koorts," herhaal
de zij, toen het trillen wal begon te
bedaren. »'t Is de eerste maal van
mgn leven, dal ik de koude koorts
krijg."
„Onzin!" riep de buurvrouw uil,
blqkbaar om Mrs. Evill gerust te stel
len. ,'t Is geen koude koorts. De
Hemel beware jeIn hel hartjen van
Londen, in eene warme, goed ingerich
te keuken als deze krijgen de lui geen
koude koorts, 't Is alleen in moeras
sen en dergelijke oorden, dal men van
koude koorts hoort."
„Geloof wat ik zeg," verzekerde Mrs.
Evitt op plechtigen loon. „Ik tieb be
paald de koude koorts, en als Mr.
Gerard, wanneer hij thuis komt, dat
ook niet zegt, dan is hij niet zoo'n
knap dokter, als waarvoor ik hem ge
houden heb."
Mr. Gerard kwam op zijn gewonen
■tijd, toen de avond was begonnen le
vallen, thuis, en opende zachlkens de
deur met zijn huissleutel. Mrs. Evitt
begat zich, zoo goed en zoo kwaad zij
kon, naar boven, met een blad, waarop
zich een lamskotelet, een brood, en
een stuk boter vertoonden. Het bakken
van de kotelet had haar veel inspan
ning gekost, en het trappen klimmen
was voor hare vermoeide leden een
zwaar werk.
„Wel, wat scheeltje van avond, Mrs.
Bouncer?" vroeg Gerard, die aan zijne
koslvrouw dien klassieken naam ge
geven had. „Ge kijkt zoo wonderlijk
uit je oogen."
„Ik weet, dat het niet best met me
gesteld is," antwoordde Mrs. Evitt, met
sombere berusting. „Ik heb de koude
koorts."
„Koude kooits, onzin," riep Gerard
uit, en hij 6tond op en voelde haai
de pols. „Laat me je long eens
zien, oude. Nu weel ik het wel. Ik
zal je spoedig weêr op de beenen
helpen, als ge doet wal ik je zeg."
„En wat is dat?"
„Naar bed gaan, en op bed blijven,
totdat ge je beter voelt. Ge zijt niet in
staat, het huiswerk te doen, goede ziel I
Ge moet naar bed gaan en je goed
in de warmte houden, en dan ntoel
je iemand laten komen, die wat goede
soep en arrowroot en dergelyke din
gen voor je klaar maakt."
„En wie zal dan voor de huishou
ding zorgen vroeg Mrs. Evitt, op
somberen toon. „Ik zal zoo mijne ge-
heele kostwinning er aan moeten ge
ven."
„Wel neen! Ik ben tegenwoordig
je eenige kostganger."
Mrs. Evitt zuchtte benauwd.
„En ik heb weinig behoetle," ver
volgde de jeugdige geneesheer. „Er
moet in allen gevalle iemand komen,
om u op le passen, 't Best zal we
zen, dal ge eene schoonmaakster ko
men laat."
„Achttien pence daags, drie keer een
flink maal eten, en een pint bier!"
zuchtte Mrs. Evitt. „Zoo zou ik spoe
dig heelemaal er onder raken. Ais ik
moet gaan liggen, Mr. Gerard, dan zal
ik een meid huren. Ik ken een fatsoen
lijk meisjen, die me wel wil komen hel
pen voor den kost, en eene kleinigheid,
als de week om is."
,0," zeide Gerard, „er loopen een
massa jonge mannen in de stralen
van Londen, die voorden kost overal
wel zouden willen heengaan. Het le
ven is een raoeielijker vraagstuk dan
een der problemen van Euklides, beste
Mrs. Bouncer."
„Mrs. Evitt knikte op droefgeestige
wijze met het hoofd, om hare toe
stemming te kennen te geven.
„Maar hoor nu eens, goede ziel,"
hernam Gerard op ernstigen toon.
„Als ge beter wilt worden, dan moet
ge niet slapen in dat hok van je, daar
beneden.
„Hok!" riep de beleedigde matro
ne uit, „hok! Mr. Gerard, ge zoudl
er gerust van den vloer kunnen
eten."
„Dat wil ik niet tegenspreken,
maar by elke ademhaling, ademt ge
lucht binnen, die in meerdere of
mindere mate met rioolgas besmet
ia. Die beslagen tong van je vertoont
al de kenteekenen van bloedvergifti
ging. Ge moet je een gemakkelijk
bed gereed maken op de eerste ver
dieping, en dan moet er dag en nacht
wal vuur aangehouden worden in je
kamers."
„Niet in hare kamer, Mr Gerard!"
riep Mrs. Evitt huiverend uit. „Dat zou
me onmogelyk wezen, sir. 't Ia voor
mij wal anders als voor een vreemde.
Vreemden zouden er niets voelen.
Maar ik heb haar gekend. Ik zou
den geheelen nactil hare schoone oogen
op me gericht zien, 'tzou me den
dood aandoen."
„Nu, dan hebt ge nog de kamer
van Desrolies. Daar kunt gij toch niets
tegen hebben."
„Mis. Evitt huiverde weder.
„Ik ben erg zenuwachtig," zeide
zij, „en dal maakt, dal ik een atkeer
van die bovenkamers heb."
„Daar beneden zult gij nooit beter
worden. Indien ge legen die slaap
kamer op de eerste verdieping inge
nomen zijt, maak dan je bed op in
de zitkamer. Daar is overvloed van
licht en lucht."
„Dal zou ik kunnen doen," ant
woordde Mrs. Evitt, „ofschoon tiet me
wel aan inijn ziel gaat, die mooie ka
mer le gebruiken
„Die mooie kamer zal er niet van
bederven. Ge moet al hel mogelijke
doen, om weêr beter te worden."
„Gezondheid is een groot voorrecht.
Nu, ik zal op de woonkamer van de
eerste verdieping eene rustbank plaat
sen. De meid kan w-el op een matras
op den vloer voor mijn bed slapen.
Dan heb ik gezelschap."
„Wel zeker! Maak het je zelve zoo
gemakkeiyk mogelijk naar ziel en li
chaam, en dan zult ge wel spoedig
weêr beter worden. Maar hoe slaat
het nu met die meid? Die moet da
delijk komen."
„Ik heb eene buurvrouw bij me,
die me eens kwam opzoeken. Ik zal
haar verzoeken, aan Jemima te zeggen
dat zij komen moet."
„Jemima is dal de meid
„Ja. Zij is de stiefdochter van den
kleêrmaker op den hoek van Cricket's
Bow. De man heelt een talrijk gezin,
en Jemima gevoelt, dat zij daar aan
huis te veel is. 't Is een gverig, eer
lijk meisjen, ofschoon haar uiterlijk
niet innemend is. Haar vader is in
betrekking geweest in een koffiehuis;
hij was buffel-bediende in de Prince
ol Wales, en haar stiefvader verwijt
haar dat wel eens, als hy te veel ge
dronken heeft."
„Laat Jemima's levensgeschiedenis
nu maar rusten," zeide Gerard. „Zeg
aan je buurvrouw, dat die haar ga
halen, en inlusschen zal ik je hel
pen, hel bed naar boven te bren
gen."
„Lieve Hemel, Mr. Gerard, ge hebt
uw thee nog niet gehad. Uw kotelet
zal zoo koud als ijs worden."
„Mijn kotelet moet wachten," zeide
Gerard op minzamen toon. En toen
hielp de jeugdige geneesheer, met al
de handigheid eener vrouw, en met
meer dan de vriendelijkheid eener
gewone vrouw, de zitkamer van de
eerste verdieping in orde brengen
lot eene geriefelijke slaapkamer.
Toen dit beredderd was, was ook
Jemima aangekomen, met al haar
wereldsch goed, ingepakt in een ka
toenen zakdoek, 't Was een magere,
hoekige meid, die erg door de pok
ken was geschonden. Haar dun hair
was achter op haar hoofd saaiuge-
vloehlen, bij wijze van een kluwen
katoenhaar ellebogen waren onna
tuurlijk rood, en om hare polsen
prijkten een smal zwart lintmaar
haar gelaal had een goedhartige uit
drukking, die alles goed maakte. Zij
was zoo geduldig als een lastdier,
tevreden met den schraalsten kost, en
altijd even vriendelijk. Zij was zoo
gewend aan barre woorden en een
harde bejegening, dat menschen, die
haar niet uitscholden o( mishandelden,
in haar oog het non plus ultiavan
vriendelykheid waren.
'l Was op den avond dat Mrs. Evitt
naar bed gegaan was, en hel huis
toevertrouwd was aan de zorg van
Jemima, dat Mr. Leopold en Mr. Samp
son zich aan hel huis in Cibber Street
aanmeldden, om daar eenig onder
zoek in le stellen. George Gerard
sprak met hen, en hoorde van John
Treverton's gevangenneming, tol zijne
groote verbazing, en niet zonder ver
ontwaardiging. Hel stond bij hem
vast, dat Edward Clare mededeelin-
gen aan de politie gedaan had, welke
haar de hand aan hel werk had
doen slaan, en hij was boos op zich
zeiven, dat hij zich in zekeren
zin had laten gebrqiken als een werk
tuig, om den jonkman zijne boos
aardige bedoelingen le doen bereiken.
Hij herinnerde zich Laura's lief ge-
zichtjen, met die uitdrukking van vol
komen reinheid en goedheid, en hij
kon 't zich zei ven niet vergeven.dat
hij er toe medegewerkt had, om haar
dit vreeselijk lijden aan te doen.
„Er is een tijd geweest, dat ik aan
John Treverton's schuld gelooide,"
sprak hij lot Mr. Leopold „maar mijn
gevoelen is aan 't wankelen gebracht
sedert verleden Zondag een week, toen
hy en ik een onderhoud gehad heb
ben."
„Ge zoudt nooit kwaad van hem
gedacht hebben, indien ge hem zoo goed
gekend had, als ik hem ken," verze
kerde de getrouwe Sampson. Hij heeft
eene week achtereen bij mij aan huis
gelogeerd, moet ge welen. We hebben
toen als broeders met elkander omge
gaan. Dit is eene lastige zaak, en 't is
natuurlijk zeer smartelijk voor dat
jonge vrouwtjen van hem. Maar Mr.
Leopold denkt, dat hij hem er wel
door redden zal."
„Ja, dat denk ik," bevestigde de
beroemde advokaat.
„Mr. Leopold heelt er zeer velen
doorgered, onschuldigen en schuldi
gen."
„En schuldigen," stemde de advo
caat met een kalm zelfbehagen toe.
't Was eene teleurstelling voor hem,
dat zij Mrs. Evitt niet te spreken kon
den krijgen.
„Ik zou haar gaarne hel een en
ander gevraagd hebben," zeide hij.
„Zij is van avond veel te ziek voor
zulk soort van dingen," antwoordde
Gerard. „Haar eenige kans op herstel
is, dat men haar met rust laat, en
ik geloof niet, dat zij u iels meer
aangaande den moord zou kunnen
mededeelen, dan zij getuigd heeft bij
hel gerechtelijk onderzoek."
„O ja," sprak Mr. Leopold; „zij
zou me veel meer kunnen mededee
len."
„Denkt ge dan, dal zij iels verzwe
gen heeft?"
Wordt vervolgd.)
Gedrukt by DE EK VEN LÜüSJES, te Haarlem,