zeide ik; „uwe werkplaats heeft dit gemeen met een kerkhof, dat wij al len een of anderen dag er moeten terechtkomen." Welnu, mijnheer, als gij mij wilt gelooven, toen ze de schil derij ie huis brachten en ophingen, keek ik me de oogen uit het hoofd. Er waren nog drie of vier vrouwen, die de koe in oogenschouw namen, en alle drie stonden zij er van versteld, en zij hieven de handen ten hemel, terwijl Bet Morgan, de vrouw van den karrevoerder, zeide „bezorg mij een emmer, dan zal ik die koemeiken!" „Neen, maar mij kunt gij melken," zeide ik; „ziedaar vier stuivers voor bier, omdat ge mijn koe hebt gepre zen." „Will Hope is de vriend van ieder een. Hij heeft voor den Kolonel een kruk gemaakt, en alleen daarmede kan de oude heer loopen. Walter zweert bij hem. Miss Mary aanbidt hem; hij heeft haar als kind het le ven gered, toen zij in de rivier was gevallen. Zelfs de mijnwerkers zijn vriendelijk jegens Item, hoewel hij hen zeer streng behandelt; en wat Bart- ley betreft, ik geloof; dat hij al zijn geluk aan Will Hope te danken heeft. En als ik dan bedenk, dat hij in liet dorp werd geboren, en als een arme jongen de wereld is ingegaan! Ja, en is er zoo arm als Job weêr terug gekomen 't is als of 't pas gele den gebeurd is met zijn pak op den rug, en met zijn arm klein meis je aan de hand. Ik heb hen toen beiden gegeven wat ik te missen had." „Hoe zag zij er uit?" ,'t Was een bleek, klein, zwak kind. Maar zij had prachtig goudblond hair." „Zooals dat van Miss Bartley?" „Hel leek er wel op, maar het was wat lichter van kleur." „Hebt gij haar later weêr gezien?" „Neen, en dat zal ik ook nief." „Wie kan dal zeggen?" „Neen, mijnheer; ik heb hem op zekeren dag, toen hij voor goed thuis kwam, eens naar haar gevraagd. Hij gaf mij geen antwoord en keerde zich om, alsof ik hem had gestoken. Onge twijfeld is zij hare moeder gevolgd. En na haar heengaan heeft hij het goed gekregen; zoo gaat hel in de wereldGod zendt monden waar geen vleesch is, en vleesch waar geen mon den zijn om te eten. Maar Hij weet hel best wat goed is; Hij ziel beide we relden te gelijk, en wij zien alleen deze die vol zorg en ellende is.' Moncklon begon te geeuwen, want hij wenschte nu alleen te zijn, om over de plannen, die hem bezighielden, naledenken. „Gij schijnt slaperig te worden, mijnheer," zeide Mrs. Dawson. „Ik zal eens gaan zien, of uw bed behooi lijk in orde is." Hij dankte haar en vulde haar glas. Zij dronk het in één teug ledig, en liet hem in zijn stoel zitten soezen. 01 soezen, dat mocht het niet hee- len! Nooit gingen de oogen vaneen man rusteloozer heen en weêr. Zijn zenuwen waren in de hoogste mate gespannen. In het begin, toen alle dramatis personae, waarnaar hij zocht, stuk voor stuk over de lippen dier babbelaarster kwamen, was hij ver baasd en verheugd, dat hij nu niet noodig had, door geheel Engeland informaties te nemen, maar hier alle mogelijke verlangde inlichtingen kon krijgen. Maar spoedig merkte hij, dat die personen te dicht bijeen waren, en het dus gevaarlijk was ben aanteval- len. Één ding zag hij onmiddellijkdat het verkeerd zou zijn, nu reeds een plan de campagne vast te stellen. Wel is dit dikwijls een voordeel, wanneer men met menschen te doen heeft, die er niet op bedacht zijn. Maar in dit geval moest, met veel beleid, al naar omstandigheden worden gehandeld. Wat nu den legenwoordigen toe- Stand aangaat, lezer, hebt gij ooit een goed gedresseerden staanden hond gezien, die plotseling op een broedsel patrijzen stuitte, die op eenigen afstand van elkander in het hooge gras om streeks den middag lagen te rusten Nooit heeft een menschelijk gelaat grooter verbazing geteekend, of een menschelijk lichaam zenuwachtiger getrild. De hond weet, dat een vogel geen drie el van zijn neus af is, een ander op denzelfden afstand van zijn ooren. Zijn oogen schitteren, zijn tong hangt hem uil den bek. Daarna gaat hij langzaam, onhoorbaar als een kal, het veld in, hetzij het beplant is met rapen of wortels, dan wel met klaver. Op dezellde wijze kroop de slimme intrigant in de „Dun Cow." Het eerlijke v viervoetige dier wacht op zijn meester en is belangeloos. De tweebeenige schurk wachtte op het eerste daglicht, om zich in een veiliger en meer afgelegen schuilplaats te vestigen dan de „Dun Cow," welke herberg gehouden werd door eene vrouw, die met lijf en ziel Hope, Walter en Mary was toegedaan. HOOFDSTUK XIV. De Slang. Monckton vertrok bij hel krieken van den dag naar Derby, om zich daar allerlei vermommingen aan te schaffen. Toen hij te Derby de plaatselijke dagbladen eens inzag, vond hij een advertentie, waarin werden aangebo den kamers in een boerenhuis, voor zieken, met versche melk, eieren en eigen gebakken brood. De woning was slechts weinige mijlen van Clif ford Hall verwijderd. Monckton meen de, dat dit hem beter zou passen, dan een verblijf al te dicht in de buurt. Toen hij zich behoorlijk had vermomd, huurde hij een paard en een dog-cart bij de maand, gaf een borgstelling, en reed naar de bedoelde boerderij. Hij maakte zich onder zijn oogen een beetje zwail, om er ziekelijker uitte- zien, want aan zijn eigen lijkkleur was hij reeds te lang gewend, om die voldoende te vinden. De vrouw van den boer zag hem aan, en aarzelde. „Wal zal ik u zeggen, mijnheer," zeide zij, een weinig blozende, „wij verhuren onze kamers aan lui, die hier herstel komen zoeken, maar niet aan „Niet aan lui, die er uilzien, alsof zij spoedig begraven moeten worden," viel ^lonckton haar in de rede„maar wees daaromtrent niet bevreesd. Ik heb nog geen lijd om te sterven, ik heb nog veel te veel te doen, en ben bovendien herstellende." „Wat ge zegt, mijnheer!" antwoord de zij. „Nu ik zie, dat gij een goed hart hebt" ('l was de eerste maal in zijn leven dat hem dit weid gezegd), „en daarom zal ik het er maar op wagen." Zij verhoogde daarop het weekgeld met 10 shillings voor allerlei kleinigheden, en hij had een tehuis gevonden. Hij waschte zich het gelaal, waarop de vrouw hem, op haar boer- sche wijze, hare verwachting te ken nen gaf, dal hij wel spoedig zou her stellen, daar hij, nu hij zich gewasschen had, er veel beter uitzag. „Weet je wat," zeide zij plomp weg, „smerigheid is een vermomming. Als ik u zoo aanzie dan geloof ik, dat gij nog vrij wat in de wereld hebt te verrichten." „Ik hoop nog zeer veel." Op eens gevoelde hij nu, dat zijne ge zondheid indedaad veel te wenschen overliet, en dat hij voor moeilijkheden stond, die veel kalmte vereischien, terwijl zijne zenuwen tengevolge van eene maagkwaal erg waren aangedaan. Daarom was hij zoo verstandig om eenige dagen aan zijn gezondheid te wijden en alle overleggingen achter wege te laten. De menschen hier op aarde zijn, ook wat misdaden betreft, zeer verschillend van elkander. Wij hebben hier te doen met een in het geheim werkenden schurk, die, gedre ven zoowel door geldzucht als door wraakgierigheid, nauwlijks tot een besluit kon komen, op welk eene wijze hij moest aanvangen, om zijn schurkachtige plannen ten uitvoer te brengen. Hij had het in zijne macht, de ware afkomst van Mary Barlley te bewijzen, en daardoor zoowel over Bartley als over Hope schande te brengen de Cliffords zouden dan Bart- ley dwingen de iOUÜO terug te ge ven, waarvan hij, Monckton, echter geen penny zou profiteeren, terwijl hij op Hope, die nu goed af was, en waarschijnlijk zeer blijde zou zijn wan neer hij zijn dochter ttrug kreeg, in het geheel geen wraak kon nemen. Deze moeilijkheden waren voor hem zeer groot; wel kon hij misschien Bartley bewegen hem 5000 te ge ven, maar in dat geval moest hij zijn wraak op Hope opgeven. Deze bezwaren kwelden Monckton voordurend; maar nu had Mrs. Daw son iets genoemd, dat weêr een nieu we hinderpaal was: de jonge Clifford en Mary waren verliefd op elkander. Wat Mrs. Easton beschouwd had met het oog eener vriendin en pleegmoeder, dat beschouwde deze man met het oog eens vijands, en hij begreep dat deze kombinalie hem alle kans op de jg 20000 zou ontnemen. Monckton vermoedde in 't minst niet, dat zijn onbekende tegenstandster, de kinder meid Easton, het huwlijk van het paar had begunstigd, maar zelfs de tusschen de jongelui bestaande gene genheid was reeds een biltere pil voor hem. „Wie had dat kunnen voorzien sprak hij bij zich zelf, „T Is om des duivels te worden!" Hij had een do- kument bij zich, dat, wanneer er be hendig gebruik van werd gemaakt, tijdelijk ongenoegen tusschen de ge liefden kon doen ontstaan, maar hij voorzag, dat het geen afdoend middel zou zijn zonder de persoonlijke hulp van Mrs. Braham. Daarover had hij veertien jaar geleden kunnen beschik ken, maar nu gevoelde hij, hoe moei lijk dit zou zijn. Hij zou haar moeten dreigen en plagen lot gek wordens toe, voordal zij naar Derbyshire zou komen, om te verklaren dat deze Walter Clifford dezelfde was als de in het dokument bedoelde persoon, en dat zij de vrouw was, met wie hij verloofd was geweest, doch aan wie hij ontrouw was geworden. Maar Monckton zag legen geen kleinigheid op, en besloot haar te noodzaken te komen, indien hij het noodig oordeel de. Hem hier latende, varus dis- tractum villis, en elk plan wegende met zijn pros en contras, en gelijk een panter, kruipende en loerende om den eersten sprong te doen, zul len wij nu onze andere personen eens weder op het tapijt brengen, hoewel ons dit niet veel tijd zal kosten, want er was gedurende de maanden dat we niet met hen in aanraking geweest zijn, niets bizonders voorgevallen, en van dat weinige heeft Mrs. Dawson ons reeds op de hoogte gehouden. Het belangrijkste was naar ons inzicht Ie. Dal Kolonel Clifford bij zijn besluit bleef om Julia Clifford uitlehu- wen aan Walter, en Filzroy dus ge heel van de baan schoof, zeggende, dal hij nauwlijks vijf voet haalde en dus ver beneden de militaire maal was. 2e. Dat Hope een buitentjen van Walter gehuurd had, op omstreeks 300 yards afstand van de mijn, en niet op het land dat door Bartley was ge pacht; dat er een groot op zichzelf staand gebouw bij was, dat Walter voor hem in afdeelingen splitste, zoo dat het nu bestond uit een kantoor met een flink raam, en eene werk plaats, zonder daarin echter deur of venster aanlebrengen. 3e. Dat Hope steeds ongeruster werd over de 20000 pond en aan Bartley te kennen gaf, dat zij er ie mand voor moesten oplichten, zonder dal zij daarvoor dezelfde verontschul diging als vroeger konden bijbrengen. Hij wilde gaarne arbeiden, om er geen aandeel meer in te hebben. Bartley verklaarde, het geld naar een kloos ter zou zijn gegaan, wanneer hij het niet van een zoo schandelijk lot had gered. ■Bartley zeide dit, omdat Hope zich op zekeren dag als verklaard te genstander van kloosters had doen kennen, en gezegd had, dat dusda nige parlikuliere gevangenissen niet moesten beslaan in een beschaafd land. Bartley overblufte aldus door zijn mooie praatjens Hope voor een oo- genblik, maar het gelukte hem niet, diens geweien volkomen gerust te stellen. 4e. Hope ging voor een week naar Londen, en Mary bracht met haar echtgenoot een dag of vier door in een hotel aan het meir, maar niet in dat hetwelk gehouden werd dooi de zuster van Mrs. Easton, die hun dat had afgeraden. Bij deze gelegenheid speelde Mary de getrouwde vrouw. Zij verzocht Walter haar wat oranjebloesem te bezorgen, leende een diamanten arm band van Julia, en zat in groot toilet met haar eclitgenoot aan de table d'hóte, hern verblindende door de schitterende blankheid harer armen en van haar hals, door den diaman ten armband, en door een paar oogen, die nog veel meer schitterden. Hij had haar nog nooit zoo schoon gezien, en wanneer zij hem glimlachend toe knikte, gevoelde hij zich in den ze venden hemel. Zij had de kracht harer schoonheid nog nooit zoo gevoeld als thans. Zoo brachten zij hier een soort van witlebroodsdagen door, en waren, toen zij weêr thuis kwamen, meer dan ooit aan elkander gehecht. Maar terwijl zij afwezig waren, stuur de Kolonel Clifford zijn advokaat naar Mr. Bartley, en toen Mary thuis kwam, zeide Bartley, dal hij van haar liefde had gehoord, maar dal hij haar strikt verbood eenig verder onderhoud met Waller Clifford te hebben. Zoo stonden de zaken toen „de baas met veel vrienden en slechts één vijand," laat in den namiddag thuis kwam. Maar voordal het donker was, wist iedereen, dat hij thuis was, en den volgenden ochtend kwamen allen in behoorlijke orde aan zijn deur. Nauw lijks zal hij in zijne werkplaats alle lijnen eener machine te bestudeeren, welke hij wenschte uitlevinden, of een voortdurend geschreeuw van „Mr. Hope! Mr. Hope! Mr. Hope!" deed hem van zijn werk opzien. Er was daar een troepje lui, die hem wat te vragen hadden, en daaronder waren er die vrij wat ongeduldig schenen. Vooreerst een zigeuner knaap met lange zwarte krullen, die een viool had, en zich beklaagde, dal hij er niet op kon spelen, wat volgens hem aan de viool lag. „Welnu, voor ditmaal zal ik je helpen," zeide Hope. „Maar hoe heb ik het met je? Zie je niet dat de kam veel te laag slaat?" Hij ontspande de snaren, nam de kam weg en zette die hooger, waar na hij het instrument den eigenaar overhandigde. „Ziedaar," zeide hij, „speel nueens een uwer Egypiiesche raelodien, „De Landloopers-marsch," bijvoorbeeld! De kleine zigeuner boog herhaalde lijk, en beweerde dat de „Landloo pers-marsch" hem onbekend was, en vertrok onder het spelen van „Janljen is op weg naar huis." Daarop kwam de fransche kamenier van Miss Clifford, voortdurend lachend, met een gebroken parasol in de hand Wordt vervolgd.) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1890 | | pagina 6