EEN GEVAARLIJK GEHEIM.
door Charles Reade.
19)
De forsche Kolonel waggelde een
oogenblik op zijne beenen, liet een
dol gesnork hooren, en deed alsof hij
het antwoord zijns zoons niet gehoord
had, maar merkte op„gij en zij zijt,
naar 't schijnt, dikwijls bij elkander."
„Des te beter voor mij," waagde
Walter le zeggen.
„En des te erger voor mij," liet
de Kolonel er dadelijk op volgen. En
als van zelf kwain hij nu op zijn
hoofdgrieve en vroeg: „wat indruk,
dunkt u, moet het wel op me maken,
als ik zie, dal mijn zoon, mijn eenige
zoon het hof maakt aan de dochter
van mijn eenigen vijand; van een
schurk, die zich op mijn land geves
tigd heeft, onder voorwendsel het te
zullen bebouwen, maar die in plaats
daarvan loopgraven onder den grond
gedolven heeft, evenals een mol, mijn
heer; en nu is de geheele omtrek be
zoedeld met steenkoolstof; de wegen
zijn zwart, de schapen zijn zwart; de
madeliefjens en boterbloempjens zijn
zwart. Er zit zells steenkoolstof op je
neus, Walter. Ik verbied je, het hof
te maken aan de dochter van dien
kerel, en reken er op, dat zoo gij
dit verbod mocht overtreden, uws
vaders vloek op u rusten zal. Mijne
werkelijke nicht, Julia, is eene dame
en een erfgename, en de beauté van
het graafschap. Zij is het voor u be
stemde en geschikte mensch."
„En hoe denkt gij over het Zevende
Gebod? vroeg Waller, zijn handen in
zijn zakken stekend.
„O," zeide de Kolonel op onver
schilligen toon; „ge moet evenals
andere echtgenooten, een oog in 't zeil
houden. Maar onder lieden van
onze soort is 't gewoonlijk de schuld
van den man, wanneer de vrouw den
verkeerden weg opgaat.
„Dat is 't niet wat ik bedoel," sprak
Walter.
„Wat bedoelt ge dan, indien ge
tenminste iets bedoelt?"
„Ik bedoel dit, vader: zij gaat
over drie weken trouwen met Peicy
Fitzroy indien ik nu lot op den da
tum van haar huwelijk mijne gene
genheid op haar vestig, zal ik dan
niet in de verzoeking komen, haar
te blijven beminnen, en zal niet eene
dwaze genegenheid voor de geliefde
van een ander uilloopen op eene
misdadige genegenheid voor de vrouw
van een ander?"
Wederom waggelde de Kolonel een
oogenblik op zijne voeten, en o
zooals de dames zeggen is de ont
dekking niet streelend, dal waar de
gelijke argumenten niet geteld wor
den, dwaze bombast voor een oogen
blik indruk maakt? De Kolonel stemde
toe, dat er wel wat van aan was;
maar zelfs een opsnijderij als die zijns
zoons was niet bij machte hem over
zijn vooroordeel te doen heenstappen.
„Hel eenige wat er aan te doen is,
is, dat we hem weg zien te krijgen,
voordat ze aan dat huwelijk toe zijn.
Wel 't is immers een vent, die niet
eens de vijf voet haalt!"
„Dat is iets dat hij op mij voor
heeft," merkte Walter op; „zij is ruim
vijf voet lang, en zoo bereikt hij juist
de hoogte van haar hart."
De Kolonel barstte in lachen uit.
„Ge zijt niet gek," sprak hij; „dat
is de tweede verstandige opmerking,
die ge in de laatste drie jaren gemaakt
hebt. Ik ben vergeten, welke de an
dere was, maar ik herinner me zeer
goed, dat ik me destjjds er over ver
baasd heb. Ge zijt bij de hand, en ge
zult dien dwerg wel weg zien te krij
gen; anders zijl ge geen zoon van
mij."
„Zeg dat niet, vader," sprak Wal
ter „hoe zou ik hem weg kunnen
krijgen Hij is als 't ware vastgesnoerd
aan de banden van haar voorschoot."
„Snijd hem dan los."
Op dit oogenblik hetzij doordat
Hope in den loop van den dag ieder
een bij zich kreeg, 't zij omdat, zooals
het spreekwoord zegt, men den dui-
velsstaart ziet, als men over hem
spreekt op ditzelfde oogenblik kwam
daar aanloopen Miss Julia Clifford, en
met baar de kleine Fitzroy, die zoo
dicht bij haar liep, dat het indedaad
er veel van had, of hij aan de ban
den van haar voorschool vastgebon
den was.
„Ziedaar," zeide Walter, „gebruik
nu uw eigen oogen maar, vaderwerp
eens een blik op dat verliefde paar.
Acht ge 't werkelijk mogelijk voor een
jongman, deze twee van elkander los
te maken?"
„Ik acht dal zeer mogelijk," ant
woordde de Kolonel. „Walter," ver
volgde hij met nadruk: „er is een
klein woord in de taal, dat zeer
veel omvat. Ik zal het voor je spellen
TR—ACllT. Niemand weet wat
hij vermag, voordal hij dat woordeken
in praktijk heelt gebracht. Veel onmo
gelijker was het, de rots van Gibraltar
te beklimmen, maar onze infanterie
heeft het gedaanen we zijn daar,
al ziet ook geheel Europa hel tanden
knarsend aan. Wat is eene vrouw,
vergeleken bij Gibraltar? Daar ge
evenwel wat lummelachtig schijnt uit
gevallen te zijn, zal ik op schildwacht
staan, terwijl gij hem ziel weg te
krijgen."
De Kolonel trok zich toen terug in
een soort van hinderlaag tenmin
ste hij nam plaats te midden van een
klein groepjen boomen, beslaande uit
drie schotsche dennen, en hij stond
daar in eene zoo rechtstandige hou
ding, dat men hem lichtelijk voor een
vierden boomstam had kunnen aanzien.
Walter wachtte de komst van den vij
and af, doch in eene stemming, die
maar zelden de menschen tot over
winning of roem gevoerd heelt, want
indien de Engelsche infanterie zoo
verre ware afgeweken geweest van
haar eilanders-gewoonten, dat zij de
Spanjaarden was gaan bewonderen,
ge kunt u er verzekerd van houden,
dat de rots van Gibraltar op den hui-
digen dag nog een deel zou hebben
uitgemaakt van het Vasteland, en niet
een los fragment van Groot Brittanje
zou geweest zijn. Om kort te gaan,
Walter voelde zich op het zien van
het minnende paar plotseling aange
grepen door een soort van sentimen-
teele sympathiezij kwamen hem nu
beiden zoo bekoorlijk voor in hun soort.
De man was klein, maar zijn hart was
dat niethij klemde zich aan de vrouw
vast als een man, en liet haar een stort
vloed van innige liefkozingen in de
ooren klinken, en dal ging hem zoo
goed af, dat er van zijn spraakge
brek nagenoeg niets te bespeuren
viel. De vrouw stelde zich aan, als
ware zij koeler gestemd, maar zij
hield haar hoofd half naar hem toe
gewend, en hare halfgesloten oogen
en verhoogde kleur deden zien, dat
elk zijner woorden haar verkwikte.
Hare vrolijke stemming, hoewel zij er
den schijn van nonchalance aan wilde
geven, gal te kennen, dat zij zich
gelukkig gevoelde, aan ieder die wat
dieper dan de oppervlakte doordrong.
De verraderlijke bondgenoot van
den Kolonel sloeg hen met onmis
kenbaar welgevallen gade, en mom
pelde bij zich zelf: „ik zou 't waar
achtig zelf niet beter kunnen doen,"
wat zeker eene krachtige getuigenis
was voor een minnaar; hij sloop nu
stillekens Hope's werkplaats binnen,
om het spel niet te bederven, welk
bij dezen jonkman opgekomen denk
beeld wij met warmte aanbevelen aan
ouderen, en aan oude vrijsters, waar
van het meerendeel, hoe men 't ook
tegenspreke, koppelaarsters zijn.
„Gij zijt," sprak Percy, die blijk
baar midden in een verliefde toespraak
was, „gij zijt de godin, die ik
aanbid."
„Wat gebruikt ge een hartstochte
lijke uitdrukkingensprak Julia, glim
lachend.
„Dadat spreekt van zelf, ikkik
ben tot over de ooooren verliefd."
Julia bekeek het kleine manneken
eens, en zei„dan heeft je liefde niet
veel diepte."
Maar Percy was gewoon geraakt
aan dit soort van aardigheden, en
trok ze zich niet aan. Op waardigen
loon antwoordde hij :„mij mijne lief
de is zoo dieiep als de o—oceaan,
en e—even on versloor-oorbaar. Maar,
verdoe—emd! Daar is je neef!"
Ge zijt toch niet jaloersch op hem,
onverstoorbare mijnheer?" vroeg Ju
lia op leuken loon.
„Jaloersch?" antwoordde Percy,
terwijl hij op verdachte wijze bloos
de. „Waaracliachtig niet. „Laathem
naa—aar den duiuivel loopen!"
Walter merkte nu, dat hij ontdekt
was, en kwam nu te voorschijn, en
zeide: „laat mij u niet hinderen;
verre zij het van mij, jongelui te wil
len berooven van hun onschuldige
vermaken."
Dit zeggende verwijderde hij zich
op de teenen, met het doel om naar
Clifford Hall le gaan, en aan zijn va
der te verzekeren, dat het bepaaid on
mogelijk was, den band, die deze
twee aan elkander verbond, af le
snijden of te ontknoopenmaar,
lol zjjn schrik kwam de Kolonel
uit zijn hinderlaag le voorschijn en
pakte hem bij den kraag. Daarop
werden tegelijkertijd de twee volgen
de samenspraken gevoerd
Kol. Clipford.
„Waarom zorgt ge er
niet voor, dat hij op
rukt
Walter. «Zij gchij-
neu zonder dat zoo ge
lukkig te zijn."
Kol. Clifford. "Je
bent een lummel. Als
jij het niet doet, zal ik
het doen. Pas maar eens
op!"
Julia. «Ik zou nooit
de vrouw willen worden
van een jaloersch man."
Percy. "Ik kan on
mogelijk jaloersch wor
den. Ik ben er hoven
verheven't Is onmoge
lijk, dat iemand met
eene geaardheid als de
mijne jaloersch wordt."
Kolonel Clifford liep nu naar de plaats
toe, waar de stoel stond, dien Hope
voor hem gemaakt had, en zette zich
daarin neder.
Julia werd hem gewaar, en fluis
terde Percy in 't oor: „0, daar is
Oom CliffordHij wil me uithuwelij
ken aan Walter. Trek het je maar
niet aan je bent immers niet ja
loersch."
Percy werd geel.
„Ik moet zeggen," sprak de Kolo
nel lot allen, die het hooren wilden,
„dat dit bepaald de gemakkelijkste
stoel is, die er in Engeland op vier
poolen staal. Die stoffels van meubel
makers maken nooit de zitting van een
stoel lang genoeg, maar Mr. Hope heeft
dezen zóó gemaakt, dat een fatsoen
lijk man er op zijn gemak in zitten
kan. Hij is een knappe vent. Julia,
beste meid, daar staat een tuinstoel
voor je; kom hier een oogenblikjen
bij me zitten."
Julia wierp een ondeugenden blik
op Percy, en liep naar Kolonel Clif
ford toe. Zij gal hem een kus op het
voorhoofd, om hare weigering wat
minder hard te doen aankomen, en
zeide: „om u de waarheid te zeggen,
waaide oom, ik heb beloofd een be
zoek te brengen aan een steenkolen
mijn. Zie ik heb me er op gekleed."
„Een bezoek aan een steenkolenmijn
brengen!" zeide de Kolonel op min
achtenden toon. „Wat voor dwaas
heeft je op dal denkbeeld gebracht?"
Fitzroy kwam trotsch aanstappen,
als een Bantamsche baan. „Dat heb
ik gedaan, mijnheer. Steenkool is een
zeer belangwekkend voortbrengsel."
„Ja, voor een keukenmeid."
„Voor ieder fa—fatsoenlijk Engelsch-
man."
„Ik ken er tenminste één, op wien
dat niet toepasselijk is."
„Kent ge er één, die geen fafat
soenlijk Engelschman mag heelen."
Er onstond een algemeen gegichel
op het hooren van dezen ondeugen
den zet.
„Neen, mijnheer," antwoordde de
Kolonel op toornigen toon „ik be
doel, dat ik tenminste één latsoen-
lijk Engelschman ken, die geen be
lang stelt in steenkool."
„Ja, maar," hernam Percy aarze
lend, „maar, geen bebelangstellen
in steesteenkool, dat is geen belang
stel—stellen in de natie, want deze
nanatie is groogroot, niet door
hare machmachtige vloot, noch
door haar klei—klein leger
De Kolonel bromde tusschen zijn
tanden.
maar door haar nijnijver
heid, en deze is ge—geheel afhan
kelijk van de door stoom gedreven
machines, en de stoooommachi
nes worden gevoed met steeeen
kool, en zij worden gemaakt in met
steeeenkool gestookte lornuizen;
onze stoooommachines verrichten
den arbeid van vijlhonderd miljoen
handen, en 't is de steenkool, die ze
aan den gang houdt. Die mama
chines kunnen nagemaakt worden
door andere volken, maaaar die
andere volken kunnen geen slee
eenkoolbedden scheppen. Mochten
deze ooit uitgeput raken, dan zal door
grooler naties onze nijverheid nage
bootst wordenons grondgebied blijft
klein, en we zuilen niet meer zijn
dan een mo—mogendheid van den
tweeden rang; daarom hebeweer
ik, dat ieder, die leest en nadenkt
over zijn va—vaderland, moet kunnen
zeggenik—ik ben in een steesteen
koolmijn geweest."
„Welzoo," sprak de Kolonel op
hoogkartigen toon, „en kunt gij niet
van u zeiven getuigen, dat ge in een
steenkoolmijn geweest zijt? Ik zou
dat van me zelf kunnen getuigen, en
daarom niet minder hier op mijn ge
mak zitten. Wel zeker, mijnheer, gij
hebt trouw de nieuwsbladen gelezen
en ze van buiten geleerd, als waren
het gedeelten van hel Nieuwe Testa
ment; 't spreekt van zelf, dat zoo
iemand een bezoek moet brengen aan
een steenkolenmijnmaar, indien ge
dat wilt doen, heb medelijden met
deze schoone dame, en ga er alleen
heen. Intusschen kunt gij, Walter, met
je nichtjen een wandeling in het bosch
doen, en haar de sleutelbloemen la
ten zien."
Julia had verbaasd gestaan over Per
cy's verstandige redeneering, en zij was
er zeer voldaan over't was haar onver
schillig ol hij die had opgedaan uit
de nieuwsbladen, of van waar ook;
maar hij had verstandig gesproken
en daarom verzette zij zich tegen het
verlangen des Kolonels, en zeide op
koelen, vastberaden toon: „dank u,
oom, maar ik verlang niet naar de
sleutelbloemen, en Walter is er niet
op gesteld, dat ik met hem ga wan
delen. Kom, beste Percy!" Én, dit
gezegd hebbende, liep zij verder;
maar zij had nog maar eenige schre
den gedaan, of haar eerbied voor den
ouderdom deed haar Percy toefluis
teren, dat hij tegenover haar oom
zich eenigszins zou verontschuldigen.
Percy had er niet veel lust in, aan
dit verzoek te voldoen. Hij keerde
echter terug en zeide, op zeer hol-
felijken toon: „We leven hier in een
vrij land, maar ik vrees, dat ik met
wat al te groote vrijmoedigheid
mijn gevoelen heb uitgesprokenik
hoop, dal gij niet verstoord op mij
zijn zult."
„Ik ben nooit verstoord op een
dwaas," antwoordde de onverzoenlij
ke Kolonel.
Dit was te erg voor het kleine
manneken.
„Dat is zeker de reden, waarom
ge altijd zoo tevreden op u zeiven
zijt," zeide Percy, en hij zag zoo rood
als een kalkoen.
(Wordt vervolgd.)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,