HAARLEMSCH
Eerste Blad.
No. 101.
Twaaltde Jaargang.
144.
met AMSTERDAM.
van WOENSDAG 17 December 1890.
Nieuwsberichten
Uitgave van DE ERVEN LOOSJES, Gedempte Oudegracht 8(5.
TELEPHOONNDMMER
TELEPHONISCHE YERBINDINS
ABONNEMENTSPRIJS
Per drie maanden,25.
franco p. post ,40. Prijs per Advertentie van 1 tot 5 regels 25 cents, elke regel
Afzonderlijke nommers 3 centen per stnk.meer 5 cents, groote letters naar plaatsruimte.
VERSCHIJNT r
Dinsdag- en Vrijdagavond.
Advertentiën worden aangenomen tot DINSDAG en VRIJDAG des middags ten 12 ure, die aUdan zoo mogelijk nog worden geplaatst.
Weten en Werken.
Ondanks de strenge koude van Maan
dag avond was lang voor het bestemde
de gehoorzaal reeds geheel bezet.
De aandacht werd reeds bij het binnen
komen bepaald by de groote wandkaart
van Europa terwijl nog een drietal andere
kaarten heel rustig hun beurt stonden
af te wachten totdat de Spreker van den
avond hare hulp zou inroepen.
Was menigeen van de bezoekers eene
rilling door het gebeente gevaren alleen
reeds op het gezicht van die foltertuigen
onzer jeugd, eenigermate geruststellend
klonk het, dat ze gehanteerd zonden wor
den door den Heer Cohen Stuart uit Alk
maar, by de mannen van Weten en Wer
ken wel bekend als een der Heeren die
steeds op een dankbaar gehoor knnnen
rekenen.
Na de eerste begroeting en een praatje
over het weer deelde Spreker mede, dat
zijne aandacht gevallen was op het onder
werp van den vorigen Maandag en na een
kort begrip van het toen besprokene be
paalde de heer Stuart ons nog eens bij
het toen plaats gehad hebbende in betrek
king tot het portret van den Heer Loge
man, om vervolgens te komen tot het on
derwerp van dezen avond, het water; geen
scheikundige analyse van het water, niet
de minder of meerder zelfstandigheden
die het karakter van het water wijzigen
kunnen, maar over het water dat ons va
derland besproeit, van waar het komt en
waar het blijft.
In het thans bijna afgeloopen jaar is er
veel water gevallen.
In ons vaderland heeft die overvloed
aanleiding gegeven tot groote schade aan
land- en tuinbouwproducten, maar wij
bleven er overigens beel kalm onder, over
tuigd dat de werktuigen, voorhanden zijn
om by elke bedreiging onze polders droog
te malen en het overtollige water langs
ringvaarten en kanalen af te leiden. Zoo
doende bleven wij gespaard voor de water
rampen, waarvan de berichten uit het
overig Europa ons gestadig bereiken.
Op welke wijze zoo'n waterophooping
ontstaan kan, hiervan gaf Spreker ons
een voorbeeld in het klein en wel naar
aanleiding van de wijze waarop het wa
ter zich op een oneffenen bodem kan uit
breiden. Het water dat Nederland uit den
vreemde ontvangt en door Nederland een
uitweg moet vinden naar zee, danken wij
voornamelijk aan drie rivieren, Schelde,
Maas en Rijn. Op de kaart van Europa,
was het stroomgebied van elk dezer
rivieren heel duidelijk aangegeven en wij
zagen nu ook gemakkelijk in dat de trech
ter, waarlangs het water, dat elk dezer
aanbrengt, moet gevoerd worden, ons va
derland is. Gelukkig is de Nederlander in
deze voor geen klein gerucht vervaard en
hebben wij de overtuiging, dat wij het wa
ter al sinds eeuwen den weg naar zee ge
wezen hebben.
Vervolgens vergezelden we den spreker
naar den oorsprong van elk der genoemde
hoofdrivieren. Hij voerde ons naar de
bronnen van de Schelde door België,
maakte ons opmerkzaam op het schoone
Land van Waas, dat zyne aantrekke
lijkheid aan de Schelde ontleent, deed ons
een oogenblik toeven bij de havenwerken
van Antwerpen en zagen toen de rivier
zich ontlasten in de Noordzee.
Toen kwam de Maas en haar stroom
gebied aan de beurt. We verwijlden een
poos in de Belgische provincie Namen
en de stad van dien naam en keerden
toen onze schreden naar den Rijn en zijn
stroomgebied.
Eennis maakten wij met den Mont'olanc
en de Jungfrau, hunne betrekkelijke hoogte,
wij zagen het gloeien der Alpen, beklom
men den Rigi, bezagen den Pilatus in
verband met zyne vorming en van zijn
standpunt als weerprofeet, kregen een
begrip van verschillende systemen van
bergspoorwegen, bewonderden bij Schaf
hausen den heerlijken waterval en kwamen
zoo te Heidelberg, waar wij van daaraf
de rivier vol leven en beweging zagen
door scheepvaart en handel en konden
ons nu heel goed begrijpen, dat de Keule
naars, die ons in de Nederlandsche wa
teren nimmer heel aantrekkelijk voorko
men een geheel ander karakter hebben
op den trotschen Rijnstroom.
Spreker heeft er aardig slag van de
schoone natuurtafereelen voor de oogen
des geestes te doen opdoemen en dan
luistert men naar den gezelligen prater
en dan wordt het laat voordat men het
merkt, en ten slotte waren wij nog niet
aan het eind, want waar al het water
blyft en hoe dat wordt afgevoerd, zonder
ons kwaad te doen hebben we niet gehoord,
En omdat we heel goed vatten, dat dit
voor ons lage landje een belangrijke kwes
tie is, stellen we er natuurlijk veel be
lang in dit ook te weten. Om aan dit
verlangen tegemoet te komen stelt spre
ker zich voor, den vijfden Januari 1891
dat punt te behandelen, alvast zijn wy
er op voorbereid, dat dan de Hollandsche
vlag in top wordt geheschen en dan ken
nis gemaakt wordt met al de middelen
die men voorhanden heeft om onzen erf
vijand, het water, te veranderen in een
weldoenden vriend, zonder welks bestaan
Nederland al heel weinig zou te beteekenen
hebben. Nu, wij zien dien Maandagavond
gaarne te gemoet.
De volgende spreekbeurt wordt vervuld
door den Heer P. H. Lamberts Jr., van
Amsterdam.
Tweede Kamer. Woensdag werd het
debat over de Indiesche Begrooting voort
gezet. De heer Cremer, die reeds aan 't
slot der vorige zitting het woord gevraagd
had, was nu de eerste spreker. Zijne rede
was zeer belangrijk en welsprekend er bij.
't Waren woorden van een autoriteit in
Indiesche aangelegenheden, en zij verdien
den de belangstelling, waarmede zij door
allen werden aangehoord. Sprekend over
de blokkade van Atjeh, verlangde hij, dat
deze krachtig zou zijn, zoolang men er
meê voortging, daar zij anders meer kwaad
dan goed deed. De Flores-zaak gaf Spreker
aanleiding vooreerst tot de vraag, of de
houding der bevolking op de noorknst van
Plores moet leiden tot vijandelijkheden,
maar eerder ook tot een ernstig protest
tegen de willekeur, waarmede het Gouver
nement de inlandsche vorsten behandelt.
„Wij maken,'' zeide hij, „door ons bestuur
ons langzaam maar zeker gehaat, in plaats
van geliefd." Spreker oefende niet alleen
kritiek, maar hij wees ook den zijns inziens
beteren weg aan. Financieele en adminis
tratieve decentralizatie achtte hij volstrekt
noodig om Indië en de bevolking tot bloei
en welvaart te brengen. Hy bracht alle
hulde aan het gehalte onzer Indiesche amb
tenaren, die het niet helpen konden, dat
het verkeerd ging. De schuld lag aan het
regeer-systeem. De heer W. K. van Dedem
achtte het hoog noodig, ons finanoieel on
afhankelijk te maken van de Koffie-Kul-
tuur, en betoogde de noodzakelijkheid van
het spoedig aanbrengen van irrigatie-wer
ken en van verderen Spoorwegbouw ten
einde het produktievermogen te verhoo-
gen. De heer Hintzen verzocht met aan
drang, dat de Reg. hare plannen blootlegge
betreffende de Koffiekultuur en acht in
trekking van kuituur in versohillende resi-
dentieën wenschelyk. De heer Keuchenius
meende deze Reg. ook door de linkerzijde
als Christelijk gewaardeerd te moeten steu
nen. De financieele plannen der heeren Le-
vyssohn Norman en van Nunenzijn volgens
hem onaannemelijk bevonden. Men mocht
deze Reg. niet aansprakelijk stellen voor
het tekort, zeide Spreker, en hij bestreed
de tegen de Reg. aangevoerde bezwaren.
De Min. van Kol. noemde den financieelen
toestand van Indië wel ongunstig, doch
niet hopeloos. De grootste fout aohtte hij,
dat vroeger voor buitengewone werken niet
was geleend. Thans zou dat geschieden
dit jaar nog. Ook irrigatie-werken achtte
de Min. hoog noodig, en hij zou eene spoe
dige uitvoering in overweging nemen. In
overweging was ook een scheepvaartrege
ling voor Edi. Wat de gewenschte deoen-
tralizatie betreft, deze zou zich moeten
oplossen in eene meer gewestelijke zelfstan
digheid waarvan de uitvoering echter zeer
moeilijk is. In strijd met den heer Keu
chenius is de Min. vóór opium-regie. Be
treffende de Koffie-Kultuur moet hij de
adviezen der Indiesche Reg. nog afwach
ten.
In de zitting van Donderdag kondigde
de heer Dyckmeester eeu interpellatie aan
over de exploitatie van den spoorweg Rot-
terdam-Dordrecht-Arnhem-Nijmegen, door
de Holl. Spoorweg-Maatschappij. Bij het
voortgezet debat over de Ind. Begrooting
I juichte de heer Geertsema het toe, dat de
Min. zich vóór de opium regie verklaard
had. Hij behandelde voorts verschillende
punten. Aangaande de rede van den heer
Keuchenin8 konstateerde hij, dat derede-
naar Christelyk was begonnen maar hate
lijk was geëindigd, en hy hield vol, dat
Keuchenius als minister niets gedaan heeft
en versteend is geweest. Is Mr. Keuche
nius over zich zelf tevreden. Spreker was
niet versteend genoeg om hem dat te mis
gunnen. Hy kenschetste de houding van
den heer Keuchenius met dit echt Holland-
landsche spreekwoord„Veel praten en als
het er op aan komt, weinig doen." De
scherpe woorden van den Enschedéschen
afgevaardigde wekte nog al eens gelach
in de Kamer, zeker een bewijs, dat men
den oud-minister dezen uitbrader wel
gunde. De heer van Nunen handhaafde
zijne becijferingeu van het voortdurend
jaarlijksch tekort van 20 millioen op het
Indiesche budget. De heer Bool bleef be
zwaar opperen tegen het voortbestaan der
vele onwettige opium-kitten. De heer Gnyot
beval krachtig aan de vervanging der
Atjeh-blokkade door eene Scheepvaartre
geling. De heer van Houten juichte het
terugtrekken der troepen op Flores toe,
en hij wees er op, hoe daardoor de krediet
zijde van de inmenging der Staten-Generaal
met een belangrijken post was vermeerderd.
Dit nam echter niets af van het gemis aan
doorzicht der Indiesche regeering in deze
aangelegenheid. Wat betreft zyne koffie-
motie, verklaarde spreker daarmede te zul
len wachten, tot de Reg. bare mededee-
lingen zal hebben gedaan. Hij kwam er
tegen op, dat de Reg. niets gedaan heeft
in zake de Koffie-kultuur en de opium, en
dat deze Min. geen initiatief neemt tot ko
loniale hervormingen. De heer Domeis
Nieuwenhuis bestreed heftig den heer Keu
chenius, die zedelijke beginselen gehaald
had bij de koloniale kwestie, die feitelijk
slechts neerkomt op roof en verdeeling
van roof. Roof is altyd een daad van ge
weld, en die wordt eene daad van huiche
larij, als men er zedelijke beginselen bij
haalt. Zoolang de zoogenaamde Christelijke
party oppozitie was, deugde het regeerstel-
sel niet, maar nn zij regeering is, deugt het
Christendom niet. De heer Keuchtnius,
wiens optreden als minister hy met eenige
vreugde begroet had, had Spreker bitter
teleurgesteld, daar hy niets had gedaan,
terwijl hy thans den tegenwoordigen minis
ter steunde, die ook niets doet. Hy wees
er op, hoe deze Christelijke regeering door
het behoud der opium-inkomsten en door
voortzetting van den Atjeh-oorlog alle ze
delijke beginselen miskent. Sprekers niet
Christelijk geweten verbood hem met de
Reg. mede te gaan. De fleer Cremer bracht
hulde aan den Goev. Generaal wegens den
moed, dien deze betoond had door bevel
te geven tot het terugtrekken der Flores-
expeditie. De heer Keuchenius verdedigde
zich tegenover den heer Levysshon Nor
man ten opzichte van zijn inziohten betref
fende de Mohamedaanache soholen, en was
het eens met den heer Domela Nieuwen
huis, dat de opium-regie het gebruik niet
zal verminderen. Hy vatte den handschoen
op voor de Chinezen wien wel groote ge
breken aankleven, maar die niet slechter
zijn, dan wij ze gemaakt hebben, en aan
spraak hebben op rechtvaardige behande
ling. Hij vond veroordeeling van den Goe-
verneur-Generaal, wegens diens handelin
gen in de Flores-zaak, niet gerechtvaardigd.
De verwijten over het niet handelend optre
den der Reg. in zake de koffie-kultunr
noemde Spreker ongegrond, en ten aanzien
van Atjeh moest, meende hy, de Reg.
voortgaan met het tot hiertoe gevolgde
stelsel van koncentratie en blokkade, nu
eene scheepvaartregeling in te voeren zou
een gewaagde stap zijn. Spreker verheugde
zich er over, dat hy de sympathie van
van den heer Domela Nieuwenhuis ver
beurd had. Deze had gewezen op de woor
den van den Zaligmaker, waarin hij
't wee uitsprak over het adderengebroedsel
der Farizeeërs en Schriftgeleerden. De an
ti-revolutionairen zijn ten alle tijde bereid
die woorden op zichzelven toe te passen.
Als de heer Nieuwenhuis zooveel waarde
hecht aan Christus woorden, dan moet hy
er zich maar naar gedragen. Spreker ont
zegt hem het recht om zich te beroepen op
het Evangelie Gods, waar bij het Evan
gelie der ontevredenheid predikt.
De Min. van Koloniën trachtte de Reg.
nu te verdedigen tegen de op haar gerich
te aanvallen. De Goev. Gen. had zich
evenmin tegen als vóór het subsidieeren
van Mahomedaansehe scholen verklaard.
Tegenover den heer van Nunen hield de
Min. zijne gunstige verwachtingen vol. Hy
ontkende, dat beschikking over vroegere
batige Bloten roof en diefstal zou zijn,
maar erkende, dat de politiek der batige
sloten eene verkeerde geweest was, waar
van ieder is teruggekomen en die dan ook
voor goed uit is. Over de koffiekultuur
liet de Min. zich niet uit. Tegenover de af
keuring van het beleid van den Goev.
Gen. in de Floreszaak door den heer van
Houten verheugde de Min. zich er over,
dat door anderen de houding van den Op-
perlandvoogd geprezen was.
Het algemeen debat was hiermee afge
loopen, en aan de orde was nu Hoofdst.
II uitgaven in Ned. Indië). Na eeniga