EEN GEVAARLIJK GEHEIM. door Charles Reade. 28) „Voordat de dag voorbij is, zult ge van een ongeluk in de mijn hooren," zeide Burnley; en hij spoedde zich voort, zonder dat zich bij hem ook maar een spoor van gewetenswroe ging openbaarde, onder den dubbelen prikkel van wraakzucht en geldzucht. „Hij zal het doen," riep Monckton op zegevierenden toon uit, „en Hope zal er den kraag bij inschieten in Barl- ley's mijn." Nauwlijks waren deze woorden hem over de lippen, of Grace Hope kwam het huis uitloopen zij zag bleek, haar oogen fonkelden, en met haasti ge schreden liep zij hen voorbij. Zij had niets op haar hoofd, behalve een wit doekjen, dal onder haar kin was vastgebonden. Haar voorkomen en haar houding deden de samenzweerders hevig ontstellen. Barlley was geheel verslagen, maar de andere schurk leg de meer vastberadenheid aan den dag en hield haar vast met zijn hand, toen zij hen voorbij wilde loopen. Zij schrikte volstrekt niet, maar wei was zij verbaasd, 'l Was een openba re weg. „Hoe durft ge de hand aan me te slaan, schurk die ge zijl!" riep zij uit. „Laat me gaanl 0, ik zal je altijd weder herkennen, met je lijkachtig gezicht, en je valsche oogen. Laat me gaan, of ik breng je aan de galg!" „Waar wilt ge heen?" vroeg Bart- ley bevend. „Naar mijn vader." „Hij is je vader niet; 't is een kom- plot. Ge moet met mij naar huis gaan." „Dat nooit!" gilde Grace, en, plot seling al haar kracht aanwendend, rukte zij zich van Monckton los. Maar Barlley, waanzinnig van angst, greep haar op hetzelfde oogenblik, en schonk aldus Monckton tijd om zich te herstellen en haar weder bij den arm te vatten. „Ge zijt nog minderjarig," riep Bart- ley; „ge staat onder mijn gezag, en ik zeg je, dat ge met mij meê naar huis zult gaan." „Neen, neen!" gilde Grace. „Help! Help! Moord! Help!" Zij gilde en worstelde met zulk een geweld, dal zij haar met inspanning van al hunne kracht nauwlijks kon den vasthouden. Toen begon de god- delooze Monckton nog harder te schreeuwen„zij is krankzinnighelp, help! Wie helpt ons een krankzinnig vrouwspersoon in veiligheid te bren gen!" Nu sloeg Grace Hope een vree- selijke angst om 'l hart. Zij had wel eens gelezen van de schurkenstreken, die bedreven waren onder den dek mantel van die beschuldiging, welke indedaad maar al te vaak eerlijke man nen verhinderd heeft, bij daden van onwettig geweld tusschenbeiden te treden. Maar zij was volkomen bij haar zinnen, en het vrouwelijk vernuft was ook niet van haar geweken. Zij liet zich door hen voorbij de deur van Hope's woning sleepen. Toen gilde zij op eens, op blijden toon uit„0, hier is mijn vader!" Zij volgden de rich ting van haar oog, en hielden haar wat minder stevig vast. Terstond trok zij haar handen met geweld los, gaf aan beiden een duw, dat zij vooruit- vlogen, sprong toen door de openstaan de deur naar binnen, sloot de deur en schoof er den grendel voor, op 't zelfde oogenblik dat Monckton, weêr tol zichzelf gekomen, zich haastte er met alle geweld tegen aan te duwen maar te vergeefs. De scherpzinnige schurk zag dade lijk in, welk een gevaar hun boven 't hoofd hing; „naar de achterdeur, of we zijn verloren!" gilde hij. Barl ley vloog met een wanhopigen kreet naar die deur toe. Maar Grace was hem een halve minuut voor. Zij vloog het huis door. Helaas I De helsche deur was veilig. De huishoudster had haar op slot ge daan, toen zij uitging. Grace keerde onmiddellijk naar de voordeur terug, en schoof den grendel zachtkens weg. Maar terwijl zij daanneê bezig was, hoorde zij getimmer, en ontdekte zij dat de deur vastgenageld was. Onge lukkigerwijze stond Hope's gereed- schapkist op de vensterbank, en dien tengevolge had Monckton een dikken spijker schuins onder den drempel door in de deur kunnen drijven, zoo dat deze onbewegelijk vast zat. Toen sloop Grace als een kal naar het ven ster, en had haar hand reeds op de vensterbank, om er uit te springen; zij kon dat zonder schroom doen, ten gevolge van hare gymnastiesche oefe ningen. Maar haar vijand, die op alles bedacht was, voorkwam haar ook hier. Hij hief zijn hamer omhoog, als wilde hij haar hand treffen ofschoon hij wellicht dat nog niet gedaan zou hebben maar zij was eene vrouw, en trok haar hand terug bij die wre de bedreiging. Onmiddellijk deed hij nu de buitenluiken dicht; om het venster bekommerde hij zi h niet, maar hij nagelde de luiken dicht; en toen hij haar aldus in den val had, viel hem een pak van 'l hart, en riep hij la chend: „Dank jewel, mijnheer Hope, voor het gebruik van je gereedschap! Ha, ha! zie zoo, mijn vogeltjen, nu heb ben we je in de kooi! Ha, ha! Dacht ge waarlijk, dat twee mannen zich uil het veld zouden laten slaan door ééne vrouw?" De gevangene was dus opgesloten, en Monckton verwijderde zich eenige schreden, met verklaarbaren trots, otn zijn werk te bewonderen. Dit stelde hem in staat, om de woning, die hij zoo behendig aan de voorzijde en aan den achterkant afgesloten had, op zij de in oogenschouw te nemen, en daar zag hij Grace Hope naar bene den komen uit het raam harer slaap kamer. Zij had twee roode gordijnen aan elkander geknoopt met een zoo- genaamden visschersknoop; het eene uiteinde had zij vastgemaakt aan het ledikant of een ander meubel, en zij daalde langs deze geïmprovizeerde koord af, zich beurtelings met een harer beide handen er aan vasthou dende, met evenveel gemak en gratie, als liep zij marmeren trappen af. Monck ton sprong met woeste ontstuimigheid naar het paalwerk toe, rekte zijn arm en zijn lijf daarover heen, en tracht te haar te grijpen met zijn vingertop pen zij nam een sprong en was in een oogwenk op een lulpenbed, op minstens tien voet afstands van het hek gelegen. Hij schreeuwde Barlley toe: „naar den tuin!" en zondereen oogenblik verloren te laten gaan, wip te hij zijn been over het hek, om met Bartley's hulp wederom beslag op haar te leggen. Grace vloog zonder een oogenblik te aarzelen naar de hees terhaag. Zij stormde er niet tegen aan, om daarna te aarzelen, wat haat te doen stond, zooals men wellicht van eene vrouw zou verwacht hebben, want deze haag was niet te verwik ken of te bewegenzij liep er naar toe met de onstuimige vaart van een renpaard, en stoof er doorheen, als ware de haag van vloeipapier gemaakt geweest, eene verwonderlijk kleine opening, en slechts eenige lappen van hare japon achterlatende, en vervol gens snelde zij over hel weiland heen, zoo verbazend vlug, dat noch Barlley, noch Monckton, die beiden hun bes ten tijd achter den rug hadden, kon den hopen haar in te halen, ook al ware zij hun niet vóór geweest. Zij zagen elkander versteld aanstaarden op het erf, dat zoo plotseling, als door tooverkracht, geheel ontruimd was; op het roode gordijn, dat daar als eene banier uit het venster wapperde, en met zijn prachligen gloed schitte rend afstak legen de groene klimplan ten en op die vluchtende gestalte, wier hairen in het zonlicht glinster den en op den wind dreven, terwijl zij naar de mijn snelde, om William Hope te redden, en dezen samen zweerders, wier opzet zij wilde ver ijdelen, eene levenslange tuchthuis straf te bezorgen. HOOFDSTUK XX. DE MIJNRAMP. De teleurgestelde samenzweerders zagen Grace Hope over een hek sprin gen, en naar de mijn snellen; daar- ep volgde een gesprek, met haastige gejaagdheid gevoerd, en zag men eeni ge mannen uil de mijn te voorschijn komen, en zich naar Hope's woning spoeden. Wal nu gebeurde was het volgende: zij kwam hijgende bij de mijn aan, en verzocht dringend, on middellijk daar te worden toegelaten de man, die bij den ingang de wacht hield, zeide: „ik kan u geen toegang verleenen, julvrouw, zonder order van mijnheer llope." „Ik ben zijne dochter," zeide zij; „hij heeft me vandaag als zoodanig van mijnheer Barlley opgeëischt." Toen hij dat hoorde, nam de man zijn hoed voor haar af. „Laat me onmiddellijk in de mijn afdalen; er bestaat een komplol om de mijn in brand te steken, en mijn dierbaren vader van 'l leven te be-1 rooven." „Een komplot om de mijn in biand Ie steken!" riep de man verschrikt. „Hoe? Door wien? Hei daar! ilijsch een kooi naar boven!" „Door een zekeren Burnley, maar hij is omgekocht door een onbekende. Laat me in de mijn afdalen, om mijn vader te waarschuwenmaar snel gij heen, en maak u van dien schurk meester; ge kunt u in den persoon niet vergissen. Hij is gekleed in een pak van lichte gekeperde stol, jas, broek en vest van dezelfde kleur. Hij heeft zeer donkere wenkbrauwen, en zijn gezicht is bleek als een lp, en hij draagt een grooten gouden ring aan den pink zijner rechterhand. Ge zult hem ergens in de nabijheid van de woning mijns vaders aantreffen. Noch gij, noch ik mogen een oogen blik verloren laten gaan." Toen riep de wachter nog een drie tal andere mannen, en zij spoedden zich naar Hope's woning, terwijl Gra ce in de kooi in de mijn afdaalde. Barlley nam doodelijk ontsteld de vlucht naar zijn eigen huis, en begon het een en ander in te pakken, met het voornemen orn het land te verlaten. Monckton verwijderde zich naar hel groepjen pijnbootnen, en hield uit die schuilplaats de mijn in 't oog, voor nemens zijnde zijn biezen te pakken, zoodra hij Hope behouden en onge deerd mocht zien aankomen; maar toen hij drie of vier mannen van de mijn zag komen, en op de plaats waar 'hij stond zag afkomen, werd hij toch ook ongerust, en zocht hij een veiliger schuilplaats in een dichtbij gelegen kreupelboschjen. Hij stond daar in hel dichte groen, en had daar een uit nemend plekjen om zich tijdelijk te verschuilenmaar hij bespeurde spoe dig, dat het boschjen maar zeer klein was, en dat hij er zich, noch aan de eene, noch aan de andere zijde, uit zou kunnen verwijderen, zonder da delijk gezien te worden, en hij was scherpzinnig genoeg, om te begrijpen, dat Grace hem verraden, en waar- schphjk eene nauwkeurige beschrij ving van zijn voorkomen aan de mijn werkers gegeven hadeen geweldige angst maakte zich van hem meester, maar hij was niet onvoorbereid op dit soort van gevaar. Het eerste wal hij deed, was zijn geheel gekeperd pak uil- tel rekken, en 't het binnenste buiten te keeren; 't was van dunne slof, maar gevoerd met zwart laken; hij had hel opzettelijk zoo laten maken, en toen hij het dus omgekeerd aan getrokken had, was zijn voorkomen, wat de kleeding betrof, vrij wat ver anderd. Verder deed hij een zwarten das om in plaats van een gekleurde, haalde een spiegeltjen voor den dag, kleurde zijne wangen bruin, tooide zich met eene bewonderenswaardige grpe pruik, bakkebaarden, knevel en sik, maakte zijne wenkbrauwen gedeeltelijk wit, en strompelde het boschjen uit, geheel met het voorko men van een zwak oud man. Zijn aandacht viel thans op zijn gouden ring. „Ah!" sprak hij bij zich zelf, „zij is een bij de hand meisjenwel licht heelt zij dezen ring in de wor steling opgemerkt." Hij ontdeed zich van den ring, en wilde hem eerst in zijn zak steken, maar hij bedacht zich en wierp hem in een sloot. Toen be gaf hij zich op weg naar het dorp. De vervolgers speurden om hel huis heen, maar vonden hem natuurlijk nietdoch een hunner zag hem op geringen afstand het weiland overste ken, en toen liepen zij op hem toe en riepen hem aan „Hei daar, sinjeur!" Hij liep al strompelend voort, en deed alsof hij hen niet hoordetoen her haalden zij hun geroep en snelden op hem los. Hij wendde zich om en bleef stilstaan, en, toen hij mannen naar zich zag toekomen, haalde hij een bril met groote ronde glazen voor den dag, zette dien op, om hen in oogenschouw te nemen. Door deze kunstgreep, die slechts eene natuur lijke beweging scheen te zijn van een oud man, om beter hen die hem aan riepen te kunnen zien, maakte hij indedaad zijne vermomming volkomen. „Wat voert gij hier uit?" vroeg een der mannen. „Wel, goede vriend," antwoordde Monckton, op een loon van verbazing, „ik heb een bezoek gebracht aan een ouden vriend, en nu ga ik weêr naar huis. Ik hoop, dat ik me aan geen overtreding schuldig maak, met hier te loopen. Is dit niet de weg naar het dorp? Ze hebben me gezegd, dat dit de weg was." „Dat is ook werkelijk het geval," hernam de opzichter, „op den weg, dien gij zijt langs gekomen, moet ge hem gezien hebben." „Neen, mijnheer," antwoordde Monckton, „ik heb geen mensch gezien, behalve een heer, die daar uit dat boschjen kwam, toen ik er langs liep." „Hoe zag hij er uit, mijnheer?" „Och, ik heb ter nauwernood acht op hem geslagen, en hij scheen groote haast te hebben, toen hij mij voorbij liep." „Dat kon waarlijk de man wel ge weest zijn," merkte de opzichter op. „Zag hij erg bleek?" „Dat heb ik juist niet opgemerkt; hij was, naar 't mij voorkwam, zeer verhit van 't loopen." „Hoe was hij gekleed?" „Och, zooals tegenwoordig zeer veel jongelui gekleed gaan jas, vest en broek van 't zelfde." „Licht of donker?" „Licht, als ik 't me wel herinner." „Was het gekeperde stof?" „Dat zou me niet verwonderen. Wal had die man gedaan? Iets slechts? Hij zag er, docht me, erg verschiikt uit." „Welken weg ging hij op, mijnheer „Ik geloof, dat hij zich naar het heerenhuis wilde begeven, mijnheer." „Kom, laat ons verder gaan," zeide de opzichter, en, vurig verlangend zijn doel te bereiken, volgde hg de leu genachtige aanwijzing. Wordt vervolgd, Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1891 | | pagina 6