FRISCH BLOED.
Uit het EngelscJi
van John Habberton,
Schrijver van „Helen's Kleintjes", enz.
9)
„Hier," zeide zij, lervvijl ze zich
zoo omwendde, dat zij den muur
tegenover dien, waaraan de stoute
schilderij hing, vóór zich had, „dit
is papa's lievelingsstuk. Hij vindt er
alles in wat maar mooi ismaar
ik zeg, dat het ijselijk is."
Dat was ook zoo. Het midden van
het doek, dat eene verbazende uitge
strektheid had, was gevuld met ver
scheidene pilaren en gedeelten van de
uitstekken van een Griekschen tempel
in puinhoopen.
„Deze schilderij is zoo groot als alle
andere bij elkaar, zooals gij ziel; alle
lijnen er in zijn recht, en nergens ziet
men er een gewaad, of een stukje
huisraad, of zelfs wat ouden rommel."
Phil meende, dal zijn gastheer er
andere hoedanigheden in gezien moest
hebben dan die, welke Lucia opnoem
de, en hij zette zich op eene sofa ne
der, om de schilderij nauwkeurig te
bestudeeren. Lucia ging ook zitten, en
vervolgde
„Er is zeker wel tint indie stukjes
van de zuilen, waar het licht 't meest
getemperd is, zijn zoo liefelijk als
als een echt Turksch haardkleedje."
Hoezeer Phil ook al getracht had,
zich bekend te maken met de sterker
uitgesproken gevoelens van de wereld
builen Haynton, hij had toch nooit,
zelfs niet in de verste verte, de mysteri
ën en verrukkingen van de aanbid
ding van oude haardkleedjes vermoed.
Ook deed Lucia's vergelijking hem in
een schaterend gelach uitbarsten. Hel
meisje toonde zich verbaasd en be-
leedigd, en Phil verviel terstond in de
diepste diepten van berouw.
„Ik vraag u wel om vergeving,"
mompelde hij snel. Dat kwam alleen
van mijne onwetendheid. Wij hebben
te Haynton geene Turksche haard
kleedjes, noch iets anders van dien
aard, behalve die, welke wij als kar
petten gebruiken. Ik moest toch beter
geweien hebben, want ik herinner mij,
dat in Oostersche vertellingen, waar
van de zeldzame bezittingen van Oos
tersche koningen en opperhoofden
gesproken wordt, haardkleedjes op
ééne lijn gesteld worden met juweelen
en zijden stolfen en andere mooie
zaken. Wees zoo goed, het mij te ver
geven."
Half in ernst, half in schijn, bleef
Lucia er beleedigd uitzien. Phil her
haalde zijne biecht, en verklaarde zich
nog duidelijker. In zijn ijver leunde
hij naar haar overLucia liet het
hoofd een weinig zakken. Marge, die
zijne sigaar uitgerookt had, kwam op
dat oogenblik de zijkamer binnen, en
haalde de wenkbrauwen op eene
beweging, die bij een man van zijn
temperament meer beteekende dan
eene plotselinge uitbarsting voor ie
mand van gewoon vleesch en bloed
zou gedaan hebben. Lucia sprong op
en toonde eenige verlegenheid, toen
zij hem bemerktePhil keek alleen
op, zonder ook maar in 't minst van
zijn stuk te geraken.
„Mij dunkt, vrouwlief," zeide Tram-
lay aan zijne vrouw die wal in een
prenlenmagazijn had zitten bladeren,
„ik zal onzen vriend voor een balt
uurtje mee naar de club nemen, al
was 't maar om hem eens te laten zien,
hoe de mannen in de stad hun tijd
verbeuzelen en hunne familie alleen
laten. Ik zal niet lang wegblijven."
„O papa, zoo dadelijk na het eten?
Wij hebben Phil nog bijna niets kun
nen vragen."
„O, daar is nog tijd genoeg voor,"
antwoordde de koopman. „Wij zul
len hem hier dikwijls zien, niet waar
Hayn
„Heel graag," zeide Pliil.
„Wat dunkt u, als gij hem op uw
weg naar huis in mijne club bracht
bood Marge aan. „Ik zal er zijn."
„Best, dank u wel'l is heel vrien
delijk van u. Hij zal er eenige man
nen ontmoeten, van ongeveer zijn ei
gen leeftijd onze leden zijn allen ou-1
der en daarbij wat saai."
„Ik vind het erg gemeen van u
beiden," zeide Lucia met een aardig
pruilend lipje.
Phil keek, alsof hij dat ook vond.
Te Haynton was het gehruik, wan
neer men uil eten ging of liever,
wanneer men hel avondeten bij ie
mand ging gebruiken, den avond
bij den gastheer door te brengen.
Maar tegenwerping scheen niet te pas
te komen de koopman was zijn hoed
en jas gaan halen, en Marge nam
afscheid, en trok zijn overjas voor den
spiegel in de vestibule aan.
„Het spijt mij zeer, dat ik weg
moet," zeide Phil tegen Lucia. Zijne
oogen dwaalden door de kamer, alsof
hij het beeld ervan duidelijk in zijn
geheugen wilde prenten, en bleven
eindelijk rusten op de schilderij
„L'Adieu."
„Gij moogt mijne vergiffenis meê-
nemen," zeide hel meisje, „als ge
plechtig beloven wilt, dat gij mij nooit,
nooit weer zult uitlachen."
„Neen, nooit weêr," zeide Phil,
plechtigtoen lachte Lucia en bood
item hare hand. Misschien kwam het,
doordat Phil juist zijne oogen van
„L'Adieu" had afgetrokken en zelf
op het punt was, afscheid te nemen,
dat hij liet lieve handje aan zijne lip
pen bracht. Gelukkig voor haar eigen
zielevrede, zag mevrouw Tramlay het
niet, daar zij naar de bibliotheek ge
gaan was, om haar man iets te zeg
gen Marge echter was verbaasd over
't geen hij in den spiegel zag, en
eenige oogenblikken later over Phil's
volmaakte kalmte. Lucia's houding
bracht hem echter in de war; want
zij scheen wat verlegen, en hare kleur
was plotseling schitterender geworden
dan gewoonlijk.
HOOFDSTUK VIII.
Met zichzelf alleen.
Sedert jaren was Phil nieuwsgierig-
geweest naar de groole stad, die slechts
een paar honderd mijlen van zijn huis
lag hij had er over gelezen, en er
naar gevraagd totdat hij er veel
meer van wist dan duizenden van de
genen, die op Manhattan Island ge
boren en getogen waren. Hij had ge
droomd van den dag, dat hij de stad
zou bezoeken, en had reisplannen ge
vormd om zooveel tijd te besleden,
als hij hoopte te zullen hebben, ter
wijl hij ze telkens veranderde naar
gelang van den korteren ol langeren
duur van zijn verblijf. Hij had zich
voorgenomen een verstandig reiziger
te zijn, alleen te gaan zien, wat het
bezien waard was, en veel te bestu
deeren, wat niet te zien was in
eenige andere stad, die hij waarschijn
lijk ooit zou bezoeken.
En zoo was hij dan nu eindelijk te
New-York. Zijn tijd zou door niets
beperkt worden dan door de onkosten j
van zijn verblijf in een hotel of in
een kosthuis. Toch gevoelde hij niet
den minsten lust, om een zijner zorg
vuldig gemaakte plannen te volgen.
Hij slenterde veel rond, maar geheel
zonder doel. Hij kwam openbare ge
bouwen voorbij, die hij herkende als
te behooren tot oie, welke hij had
willen bezichtigen, maar hij ging er
zelfs niet binnen de groote boeke
rijen, waar hij reeds sints jaren ge
hoopt had, den letterkundigen dorst
te lesschen, die eigenlijk slechts te
pijnlijker werd opgewekt door alle
boeken van Haynton te zamen geno
men, werden met ongeduld aangeke
ken. Van alles, wal hij op zijne een
zame zwerftochten zag, boeide niets
werkelijk zijne aandacht, dan de in
houd van de winkelramen. Hij kon
geen kleêrenmagazijn voorbijkomen,
zonder zich al te vragen, of sommi
ge der kleêren, die hij er uitgestald
zag, hem niet beter zouden passen dan
die, welke hij aan hadhij kon wel
uren slaan kijken naar uitstallingen
van damestoiletten, terwijl hij zich
voorstelde, hoe dit of dat patroon of
fatsoen Lucia zou staanen hij bracht
nog veel meer uren door met wa
kend te droomen, hoe hij alleen
voor haar de kleinoodiën zou wil
len koopen, waarmede sommige win
kelramen gevuld waren.
De eenzaamheid vermeerderde den
ontzenuwenden invloed van zijne
droombeelden. Hij kende in 't geheel
niemand in de stad behalve de Tram
lay' s en Marge, en hij had te veel
gezond versland, om zich aan hen
op te dringen; daarenboven vond hij
Marge vreeselijk vervelend, behalve
als de stof voor eene studie van de
menschelijke natuur; eene slof, die
al heel weinig aantrekkelijk was, ter
wijl hij steeds zulk een staaltje als
Lucia voor den geest had, die met
alle geweld zijne volle aandacht in
beslag nam.
Zijne verlatenheid werd weldra on
dragelijk; na den eersten dag reeds
spoedde hij zich naar de rivier, zon
der zich te sloren aan het vooruitzicht
van de kritiek en de spotternijen, die
zijne nieuwe kleêren hem op den hals
zouden halen, om wat met Sol Man-
tring en het scheepsvolk van de sloep
te keuvelen. Dit onderhoud voldeed
hem niet best, en Phil brak zijne visite
spoedig af, met het voorhoofd vol rim
pels en zijn hart vol verwondering en
verontwaardiging over de hardnekkig
heid, waarmede Sol en zijne beide
knechten van Lucia Tramlay spraken
en van de hooge plaats, die zij, naar
hunne meening, in Phil's schatting
bekleedde.- Hoe kwamen zij op zulk
eene gedachte Hij kende en veraf
schuwde de liefhebberij der buitenlui
om den neus jn eens anders zaken
te steken, bijzonder in die van jon
gens en meisjes, die nog al met elk
ander schijnen op te hebben; maar
wal had hij ooit gedacht ol gezegd,
dat deze ruwe kerels op de gedachte
kon brengen, dat Lucia voor hem iels
anders was dan eene tijdelijke be
woonster van het huis zijns vaders
Terwijl hij zichzelf deze vraag voor
lei, kwam hem een regel voor den
geest, dien hij dikwijls met groote
inspanning in zijn schoolschrift had
nageschreven „liet gelaat der jeugd
is een opengeslagen boek." Dit strekte
echter niet, om zijn eigen gelaat weêr
kalm te doen worden.
Yan uur tot uur begon zijn eigen
gezelschap hem meer tegen te staan.
Dat was hem nog nooit overkomen.
Er waren vele, vele dagen in zijn leven
geweest, dat hij van zonsopgang tol
zonsondergang alleen was geweest op
de hoeve, in de bosschen, of in zijne
visscherboot, vele mijlen van de kust
al, op den oceaantoch had hij ge
noeg gehad aan zijne eigen gedachten.
Hij had urenlang gezongen en geflo
ten, bij zichzelf geliefkoosde eindjes
in proza en poëzie opgezegd, oude
geschiedenissen en grappen herhaald,
en dit had hem zoo vermaakt, dat
hel hem somtijds meer een last dan
een lust geweest was, als er eene
kennis bij hem kwam, en zijne aan--
dacht vroeg voor de eene of andere
onbeduidende zaak. Waarom kon hij
zichzelf thans niet aangenaam bezig
houden hij die altijd de ziel was
geweest van elk gezelschap, waarin
hij zich bevond
Hij trachtte den stroom zijner ge
dachten af te leiden, door naar an
dere menschen te kijkenmaar de
uitwerking daarvan was uiterst droe
vig. Hij slenterde langs Broadway,
zwierf in Gentral Park rond, wan
delde Fifth Avenue langs, en uit bij
na alles, wat bij zag, nam hij aan,
dat ieder, die voor zijn genoegen
leefde, mooie paarden mende, of in
een mooi huis woonde, rijk was.
Hij was zorgvuldig groot gebracht in
het geloof, dat „het niet in den rijk
dom gelegen is, dat iemand leelt van
zijne goederenmaar zijne opmer
kingen aangaande New-York stel
den zijn geloof in dezen zwaar op
de proef. Hij was zeer rechtzinnig
in zijn geloof aangaande de eerste
bron van allen rijkdom, maar hij werd
zich plotseling bewust van een on
zalig, aanhoudend vragen, waarom
hij ook niet rijk geboren was, of
waarom ook hem geene schatten toe
geworpen werden. Hij begreep nu
den dollen strijd om rijk te worden,
dien hij dikwijls de heerschende zon
de van de groote steden had hooren
noemenhij wenschle een middel
te kennen, om er zelf om te strij
den, hoe en welk dan ook, als
hij maar een der duizende lieden kon
worden, die altijd nieuwe kleêren
schenen te dragen, en hunne avon
den in luistervolle gezelschappen door
te brengen, of in de prachtige af
zondering van paleizen, gelijk aan
dat van Marge's club.
Daar had-je nu bijvoorbeeld Mar
ge. Phil had Tramlay gevraagd, wat
Marge deed, en had ten antwoord
gekregen„Och, eigenlijk nietshij
leeft van zijne renten." Waarom, dus
vroeg Phil zichzelf af, moest zulk
een man, die nergens belang in scheen
te stellen, overvloed van geld en niets
te doen hebben, terwijl een zeker
iemand anders, die al de voorrechten
van Marge werkelijk zou kunnen ge
nieten, en, naar hij geloofde, er
ook nut meê zou doen, veroordeeld
was, zijn leven te slijten in harden
arbeid, om hel allereenvoudigste voed
sel aan de ijverzuchtige moederaar
de en aan de dreigende zee te ontwrin
gen, en slechts een vluchtig kijkje
te nemen in het Paradijs, waarin
de rijken zwelgden een kijkje,
dat zijn geheele later leven waar
schijnlijk ellendig zou maken Kon
hij ooit weêr zijn, wat hij zoolang
geweest was een opgeruimde,
tevreden jonge boer en visscher
Hij huiverde werkelijk, toen hij
zich den langen, beurtelings stof-
ligen en modderigen weg voor den
geest haalde, die voorbij het huis
zijns vaders liep, waarvan de kanten
van bruin hekwerk en verstrooide
struiken en planten op een afstand
in elkander liepen, terwijl eene plom
pe menschelijke gedaante of een traag
zich voortbewegend paard en wagen
het eenige teeken van leven was
en hij dit alles vergeleek met Fifth
venue, begrensd door fraaie huizen,
en in het midden overvol van kost
bare equipages, bezet met welge-
kleede mannen en schoone vrouwen.
Toen hij het huis van een schatrij
ken koopman voorbijkwam, zag hij
in het raam eene schoone bronzen
groep op een standerddal was
iets anders dan de kleine gipsen vaas
met wassen bloemen en vruchten,
die, zoolang hij heugenis had, door
het raam van de pronkkamer zijner
moeder was te zien geweest.
Ja, hel geld was de eenige oor
zaak van het verschilhet geld, of
liever, het gemis ervan, was de
vloek zijns vaders geweest, zooals
het dit nu voor hem was. Niet één
der oudere mannen, die hij zag, had
een schranderder gelaat dan zijn va
der toch was de knappe oude man
op dat zelfde oogenblik waarschijn
lijk in een vaak verstelde broek en
een katoenen hemd gekleed, en groef
hij modder uit een zwarten, glib-
berigen kuil, om den schralen grond
van het tarweveld te verbeteren.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bg DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem..