FRISCH BLOED.
Uit het Engelsck
van John Habberton,
Sohrijver van „Helen's Kleintjes", enz.
10)
En zijne moeder: het bloed kookte
hem, als hij zich haar voorstelde, zooals
zij in een verschoten katoentje het
avondeten bereidde in de eenvoudige
oude keuken thuis, terwijl zoovele
vrouwen van haar leeftijd, maar zon
der haar levendig, glimlachend gelaat,
in rijtuigen achterover leunden, zon
der dat zij zich bewust schenen van
den zegen, vrij te zijn van groven
arbeid.
En, om op zichzelf terug te komen,
het geld, of het gemis ervan, zou
hem spoedig verbannen ver van al
les, waaraan zijn oog zich thans ver
gastte. Het zou hem ook ver van
Lucia bannen. Hij had geschiedenis
sen gelezen van arme jongelieden,
die door wonderbare kansen der for
tuin de hand en het hart gewon
nen hadden van schoone, in kost
bare gewaden gehulde en met zeld
zame juweelen versierde jonkvrou
wen, maar hij had zich altijd her
innerd, dat zulke verhalen slechts
verdichtsels warennu scheen de
herinnering er aan de bittere spot
ternij van het noodlot nog slechts
sterker te doen uitkomen. Het geld
had tusschen hem en Lucia eene klo
ve gemaakt, zoo wijd als de oceaan,
als de afstand tusschen de polen
als
Hij zou die klove misschien we!
met de eeuwigheid vergeleken heb
ben, ware niet juist zijn oog gevallen
op iemand in een der rijtuigen van
den langen optocht, die de straat
opreed. Die iemand was Lucia in
eigen persoon, met hare moeder.
Misschien had de hemel medelijden
met den ongelukkigen jongen, want
de eene of andere belemmering bracht
den optocht van rijtuigen tot staan,
en Phil, snel van het trottoir afstap
pende, bevond, dat de klove niet
te wijd was om, voor een oogenblik
ten minste, door twee handen over
spannen te worden.
HOOFDSTUK IX.
NIEUWS, EN TOCH GEEN NIEUWS.
„Brieven
„Niet één."
„Zoo
De pachter Hayn en zijne vrouw
zouden goede acteurs geweest zijn,
af te gaan naar hunne bekwaamheid,
om eenige weinige woorden met
een gebarenspel van groote verschei
denheid en duurzaamheid te omklee-
den. Bijna van hel oogenblik af, dat
haar man naar het postkantoor was ge
gaan, was juffrouw Hayn telkens naai
de veranda geloopen, om te zien, of
hij nog niet terugkwam. Zij had ha
re muts verscheidene keeren terecht-
geschikt, zooals zij gedaan zou heb
ben, als zij een bezoeker verwacht
had zij had de verwelkte knoppen
van eenige late rozen afgeplukt, het
ondereind van eenè der zuilen van
de gaanderij onderzocht, om te zien,
of de oude wingerd haar niet scheef
trok, en eenige stukjes papier opge
raapt van het kleine grasperk vóór het
huis; maar telkens, als zij wat nieuws
ter hand nam, hield zij hare hand bo
ven de oogen, en keek zij den weg af,
waarlangs haar man moest terugko
men. Zij had oogen voor alles bui
ten het huis een spoor van ver
rotting aan het uiteinde van een der
vensterkozijnen, een brutaal spinne-
nest tusschen twee slagen van een
vensterluik, eene ontbrekende schroef
aan een deurknop alle kleinig
heden, die al weken zoo geweest,
maar aan hare aandacht ontsnapt
waren, totdal de spanning der ver
wachting haar gezicht gescherpt had.
Toen het later werd, ging zij in huis,
om haar bril te halen. Gewoonlijk
vond zij het aangenamer, dat haar
man haar de brieven voorlas, maar
het schrift van haar afwezigen zoon
moest zij met eigen oogen aanschou
wen. Toen wreef zij de glazen gedu
rig schoon, en beproefde er telkens
door den weg op te kijken naar den
brenger van den verwachten brief.
Eerst, nadat hare hoop weer verijdeld
was, scheen zij uiterlijk weer kalm te
worden.
Wat den ouden man aangaat, die
evenzeer teleurgesteld was, als zijne
vrouw, hij bestudeerde een half los-
geganen vestknoop, alsof het een voor
werp van groote waarde geweest was
toen zette hij zich op de trappen van
de verandah neder, keek naar alle
hemelstreken, en waagde het einde
lijk, de meening uit te spreken, dat
het omstreeks middernacht wel eens
vrij hard kon gaan regenen. Toen
vertelde hij aan zijne vrouw, dat hij
den dominé was tegengekomen, die
niets bijzonders gezegd had, en hoe hij
van een aanstaanden boeldag had
hooren spreken, en dat de eieren voor
de stad drie cents per dozijn opge
slagen waren. Toen zette hij zijn zak
mes op de schacht zijner laars aan,
waarbij hij het zoo voorzichtig han
teerde en de snede zoo behoedzaam
onderzocht, alsol hel een werktuig
was, waarvan groote dingen verwacht
werden. Toen gingen ze met elkan
der aan 't overleggen, hoe duur het
wel zou komen, om het jongste kalf
van de hoeve op te fokken tot het
volwassen zou zijn.
Ten laatste, nadat beide zich vol
komen beheersckt en bedwongen had
den, alleen omdat hun in de jeugd
geleerd was, dat een moeielijk zelf
bedwang een kostbaar voorrecht en
een heilige plicht was, verbrak Juf
frouw Hayn de stilte, door den uit
roep
„'t Is toch al te erg."
„Wat?" vroeg haar man, zoo be
langstellend, alsol hij volstrekt niet
begrijpen kon, wat de gedachten zij
ner vrouw bezig hield.
„Wel, dat Phil niet schrijft. Plaagt
niet iedereen in de stad mij met vra
gen, wanneer hij terugkomt, en of hij
heeft kunnen krijgen, wat ze hem
verzocht hebben, voor hen te koopen
en ik kan geen enkel woord zeggen
wij kennen zelfs zijn adres niet, om
hem een brief te sturen met de her
innering, dat hij nog ouders heeft."
„Och, er zal wel een brief voor ons
onderweg zijn, denk ik, waar alles in
staal, wat wij gaarne zouden weten,"
zeide de oude man, terwijl hij een
altheastruik, in den hoek van de trap,
entte met eene scheut van diens ei
gen stam. „Uitstel is geen afstel,"
zooals gij weet, en meestal krijgt men
eerst dan een brief, als men er niet
langer naar uitkijkt."
„Maar hel lijkt niels naar Phil,"
zeide de oude vrouw. „Wel, hij is meer
dan eene week weg geweest. Ik had
gedacht, dat bij ons tenminste zou
verteld hebben, wien der beroemde
predikers hij Zondag gehoord had, en
hoe hij hem vond. Die groote kan
selredenaars eens te hooren was al
tijd eene der redenen waarom hij
gaarne naar de stad wilde, en denk
eens aan de broodpan, waarnaar ik
al tien jaar verlangd heb, eene
die zoo goed vertind is, dat ze niet
bij alle vochtig weêr doorroesthij
kon mij ten minste wel het genoegen
doen, mij te doen welen, of hij er
eene gekocht heeft."
„Alles op zijn tijd, oudjeheb maar
geduld, en wij zullen alles vernemen,
waar wij op wachten. Zorgen ver
moeit meer dan werken. Keulen en
Aken zijn niet in één dag gebouwd,
wel
„Maar, Ruben, wat hebben Keulen
en Aken nu toch in vrede met onzen
Phil te maken? Ik zie niet in, dat
Keulen en Aken iets met het geval
te maken hebben of ze moesten wat
op New-York gelijken, waar onze Phil
nu is."
»Wel, die steden zijn vele malen
gebouwd en herbouwd, eer ze werden,
wat men er van hebben wouen
misschien ondergaat onze Phil iets
dergelijks. Men moest óf een domme
wilde óf een volmaakt heilige zijn, om
plotseling uit velden en wouden in
eene groote stad verplaatst le kunnen
worden, zonder eerst verblind te zijn.
Toen ik voor '1 eerst in York kwam,
hield ik mijne oogen zoo ver open,
dal ik de eerste dagen maar pas den
mond open kon doen, en nog veel
minder de pen ter band nemen, zoo
als men in de brieven zegt. Ik wist
te nauwernood, op welken voet ik
stond, en somtijds had ik een gevoel,
alsof de grond onder mij wegzonk.
En toch is de grond in New-Yoik
harder dan het hart van een onge-
loovige."
Jullrouw Hayn scheen deze ver
klaring voldoende te vinden, althans
zij antwoordde niettoch ging zij
voort, haar bril schoon te vegen, in
afwachting van '1 geen zij er nog
gaarne meê zou willen doen. Haar
man ging voort, kleine insnijdingen in
de schors van de althéa te maken,
en er knoppen in te enten, die
zorgvuldig uit de takken gesneden
waren. Ten laatste zeide hij, even on
verschillig alsof hij van 'l weêr sprak
»De sloep van Sol Mantring is er
weêr."
sBeware riep Juffrouw Hayn uit,
waarom hebt ge mij dat niet vroe
ger gezegd Sol heeft Phil toch zeker
gezien Wat heeft hij te vertellen
Gij zijl toch niet naar huis gegaan,
zonder hem op te zoeken
Natuurlijk niet. Ja, Sol heeft Phil
gezien en dat wel den dag vóór zijn
vertrek van New-York. En Sol zegt,
dat hij een mirakel is, om aan te zien,
dat hij er uitziet, alsof' hij in York
geboren en getogen was. Ik zeg je,
Annemie, dien jongen kost het geen
moeite, om alles te begrijpen, wal
hem te doen staat. Wel, Sol zegt, dal
hij van hel hoofd tot de voeten slads-
kleêren aan heeft. En dal is nog niet
alleshij Hier barstte de oude
man uit in een gelach, dat hij lot nu
toe met moeite bedwongen had na
eene hevige inspanning ging hij echter
voort: »Sol zegt, dat hij een rottinkje
draagt een rottinkje, niet veel dik
ker dan een teentje. Stel u onzen Phil
eens voor, met een rottinkje zwaaien
de, als u dat ten minste mogelijk is 1"
En de oude man gaf weêr aan zijn
onbedwingbaren lachlust toe.
„Ik hoop toch niet," zeide de oude
vrouw, sdat hij het meê naar de kerk
genomen heeft. En ik hoop ook niet,
dat hij het meê hierheen neemt. Wat
zouden de andere leden van de Jonge-
lings-vereeniging toch wel van zulke
dwaasheden zeggen, en dal wel in
iemand, die altijd zoo bedaard was P"
»Kom, kom, laat hem het maar
meêbrengenwat heeft een rottinkje
met de Jongelings-vereeniging te ma
ken Ik denk, dat de Apostelen ook
wel rottingen gedragen hebbenzóó
staan ze immers wel op platen in den
Geïllustreerden FamiliebijbelIk on
derstel, dat er in Judea adders en
honden waren, die men met een stok
moest afweren, net zoo goed als in
andere landen."
„Wat zei Sol nog meer?" vroeg
de moeder.
„Och, niets bijzonders. Hij zeide,
dal Phil niet geweten had, dal hij zoo
spoedig vertrok, want dat hij anders
zeker wel een brief meêgegeven zou
hebben. Hij zei, dat Phil er goed
uitzag, en stapte als een banjer op
eene prent. Ik ben blij, dat de jon
gen eens een dag of wat vrij is van
het voorover loopen bij het boeren
werk. Hij zegt ook, dat wij hem haast
niet zouden kennen, daar zijn haar
zoo kort is afgeknipthij had ook een
nieuwen horlogeketting gekregen
daar ben ik blij om, want ik heb het
hem uitdrukkelijk besteld."
„Wel, ik wou haast wel, dal de
sloep van Sol Mantring maar in
York gebleven was, als ze anders
geen nieuws konden brengen," zei
de Juffrouw Hayn, terwijl zij, met
een vastberaden knip, haren bril
weêr in de tinnen doos sloot. „Zulk
een beetje nieuws is maar veront
rustend dat is 't."
„Vriendelijk bedankt voor de at
tentie, oudje, zooals men wel eens
in advertenties leest. O, Sol zei nog
iets: 'twas, dat het hem voorkwam,
alsof Phil smoorlijk was van dat meisje
van Tramlay."
Juffrouw Hayn hoorde dit bericht
stilzwijgend aan; haar man begon met
zijn open mes naar een blad op
eene der treden van de varandah te
mikken.
„Ik begrijp niet, hoe Sol Mantring
zóó iels weten kon," zeide Juffrouw
Hayn, na een oogenblik stilte. „Hij
is niet iemand, voor wien Phil zijn
hart zou uitstorten, als hij iets le
vertellen had, wat ook nog zoo ze
ker niet is."
„Jongelieden hoeven zulke dingen
ook juist niet altijd te vertellen, om
ze bekend te maken," meende de
pachter. „Hoogst waarschijnlijk wist
iedereen het, toen ik op u verliefd
raakte, hoewel ik aan niemand iets
zeide, zelfs niet aan het meisje zelf."
„Als het zoo is," zeide Juffrouw
Hayn, na nog eene korte pauze,
„dan is dal misschien de reden, waar
om hij niet geschreven heeft. Hij
zal het ons allereerst willen vertel
len, en hij zal er toch wal verlegen
meê zijn."
„Ge hebt een best geheugen, An
nemie," zeide de oude pachter, ter
wijl hij opstond, om zijn vrouw een
kneepje in het oor te geven.
„Wat meent ge, Ruben
„O, niels, alleen maar, dat ge er
nog alles van weel anders niet."
„Ei!" riep de oude vrouw uit,
terwijl zij haren man een duwtje gaf,
maar toch niet zoo ver, of zij leunde
een oogenblik later tegen zijn schou
der. „'t Zou toch echt kluchtig zijn,
als er iets van kwam, vindt ge niet?"
vervolgde zij, „ten minste, als Sol
gelijk heeft."
„Wel," antwoordde haar man, met
onverwachten ernst in zijne slem, „als
Sol gelijk heeft, zal het volstrekt
niet kluchtig wezen, als er niet iets
van komt. Ik hoop, dat de lieve jon
gen zoo flink is, als waarvoor ik
hem altijd gehouden heb. Hoe groo-
ler hel hart is, des le meer doet
het zeer, als hel getroffen wordt
en al onze kinderen hebben een
heel groot hart, al lijkt het ook gek,
dat ik het zelf zeg."
„Die jongen zal nooit hartepijn te
voelen hebben niet door de schuld
van de meisjes ten minste," zeide de
moeder, wier stem ook op eens ern
stiger geworden was. „Ik geloof met,
dat er ooit een meisje geboren werd,
dat neen kon zeggen tegen zulk een
kostelijken jongen knaap als hij is,
een jonge knaap, die mooi en goed
en schrander en vol grappen is,
een, die in eene minuut meer met
zijne oogen kan zeggen, dan eene
heele kamer vol alledaagsche jonge
lui in eene week met hunne tong."
„Neen," zeide de oude man, be
daard, „niet als het meisje trouw
en eerlijk was, zooals gij bijvoor
beeld waart. Maar meisjes zijn men-
schelijk, men zou ze niet op aar
de kunnen houden, als hel anders
was. ziet ge, en ze doen niet
altijd, wat van hen verwacht mag
worden."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERYEN LOOSJES, te Haarlem.