1<(:paaqaq sja*
"U!M PJ8nPR 8J3JJ9Z naa qoo n si// :jaq quojq pua[
-ajiaM ua 'uapaj ap joop JBBq jooa Suuappis uag;
<tripB^s ap ui puBiuaiu jaiq af uaq 'zAnoignf
(('uaA['qq ^axu qao? JBBp
uoq 'aam uaSajiaA ja piavv jaqtuaaaoqos 9q
,/uaqaids af Sbui japq
'qaiz §ja 'qaiz ^uaq af 'pjBBpaq af pnoq 'Ainoijqnp
•uaSai jBBq pjaiq spring; jbbui 'uaSuuds ai paq
P pn mo Suigod uaa paap ,,'Soja |iaa jg 'ubbS
fiuuBBrj// •puoiSiisSuB qaaq az ua „iïaiu qooi ja si
fijj" 'ïqoBMjaA uaqqaq uoz JBBq uba uatu UBp ijqoBjq
jaaui }atu ajapy daij <((;qi uaq ibbaa '{atuaq ufij^//
•!)qoBZ fiq ap°BBJA
si aojj" qqjamaSdo p pBq jajjBiunaoqos a(j
•uaaq qoiz mo az Sbz qqq uajgop
;ajAj 'uaSoo ap ajapy apuado jnn j|Bq uaa bx\[
qaAsjooqas p ^am joosojg ap
apmojq t('ju amibS jbbui qoo^ qoiz ja uaqBtn a£//
•sjaagjaA a; sajjB sbm
P jBBra 'uadaoj aj Stua; uaAa[ p ui mïioja ap mo
Op een schoonen Zondagmorgen van de maand
Februari, verliet een groote menigte een van de kerken
der Amstelstad. Aanzienlijken werden door hulpvaar
dige palfreniers in hunne rijtuigen geholpen, de groote
menigte echter der minder gegoeden ging te voet,
elk zijns weegs.
Er ontbrak natuurlijk geen kritiek.
//'t Was beelderig," zeiden een paar oude juffrou
wen tegen elkaar.
//Hij is me niet meegevallen," sprak een ander tot
zijn buurman.
//Ik kon hem niet verstaan," bromde een doove.
En zoo had ieder zijn op- en aanmerkingen. Maar
één was er, die in de kussens van zijn rijtuig gedoken
zwijgend voor zich uit zag. En toen de eenzame kerk
ganger te huis gekomen was, nam hij zijn prachtig
gebonden bijbel, en nadat hij er ia gebladerd had,
bleef zijn vinger bij een bepaalde plaats rusten: 't
was de tekst van dien morgen.
Hij, die toen over de schouders van Winters had
kunnen zien, zou gelezen hebben:
//Wie heeft dien zal gegeven worden, en hij zal
overvloediglijk hebben, maar wie niet heeft dien zal
ontnomen worden ook wat hij heeft."
en zij zij, de fatsoenlijke, de vrouw van den
Baron
//Roep hem, wat ik u bidden mag, hij is mijn
broeder."
Na de verbazing van 't eerste oogenblik, door dat
antwoord teweeggebracht, werd een der kinderen naar
de woning van Winters gezonden.
Een half uur daarna stond Eduard aan de leger
stede van zijn zuster. Wat er gesproken werd? Och,
er werd door beiden niet veel gezegd, maar tranen
van berouw stroomden uit de oogen van Adèle, en
tranen van blijdschap werden door heur broeder ge
schreid.
Hij had zijn zuster gevonden, gevonden voor 't
eerst van zijn leven, in de diepste vernedering, maar
toch hij wist het: de trots was vernederd, het
hart gebroken, zij begreep hem.
Lang hield ze zijn hand vast. //Eduard," sprak ze
eindelijk, //laat mij naar uw woning voerendaar wil
ik sterven."
//Sterven maar Adèle, ge zult niet sterven
//Ja, Eduard," sprak ze, //ik gevoel het, het leed
van de laatste maanden, en 't geen er van avond ge
beurd is, hebben mijn krachten gesloopt, maar toch
dank ik God dat ik daar, daar ginds niet gestorven
ben. Ik zou u dan nooit hebben wedergevonden."
Adèle had heur toestand juist ingezien. In de wo
ning van Eduard gebracht, ging zij wel langzaam,
maar toch allengszichtbaar achteruit. Een hevige
koorts tastte haar aan; dagen lang lag zij bijkans
geheel buiten kennis, en Eduard waakte al dien tijd
'qjaA\ ufiz sajjBSBAtpuizagsinq pp ubaopSnajA ap
ua piaqiBuqquBp o(j -japan uaSoo ap Saojs ajapy
'uaqfiq mBMq suaa Soa saaqja^ fiq aoq ua 'uaAaSag pnq
aao} fiq jbaa 'sbaa uauioqaS jsiaa p jooa jaiq fiq aoq
saps jaquinuaoqos ap apja^iaA uaoj, 'ubb japaooi na
japBA ua^qotzaS a^fqoojA pui uaqaq uajapuiq ap ua
'qfijaëaj avooja ufiz na sjajisg uadaij jsav bjv/
"ubb^s a; do mo quBiq aj qoiz apjaoA fiz jbbui
'aAjaz qoiz ^o; laaAv ajapy tuBAijj pusqjamnzguBrj
•qojpaA na muoja ap ubb sapampui
aSiuaa jbS 'jooa ufioipara uaa jaajqos 'apjaa[ Soa az jup
apjBBjqjaA 'juaipd ap iqooziapuo jaaqsaauaS aQ
Zf
46
43