ZONNIGE HERFSTDAGEN. ROMAN van William D. Howells. 4) De hotelbedienden, nog in ouder- wetsche rokken gekleed, legden de laatste hand aan de tafel. Na een korte poos werd Colville, door een van builen naderkomend stemmen gegons, genoopt, de scheefgebogen houding te laten varen. Dit kostte hem zooveel inspanning, dat hij daar in nieuwe reden vond, zijn bezoek, voor dezen avond aan mevrouw Bowen toegezegd, te betreuren. De deur van de zaal werd geopend voor eenige Engelsche dames, die, zonder acht op hem te slaan, haar gesprek voortzetten over de wijze, waarop zij sedert de lunch haren tijd hadden besteed. Uit de woordenwis seling bleek, dat de kerken te kil waren geweest, om er met genoegen lang achtereen de schilderijen te be wonderen, en het "verwarmde Pitly- Museum dus in dit seizoen vrij wat aangenamer was. De spreeksters wer den op hare beurt gestoord door het binnentreden van een Fransch echt paar; toen volgde eene Russische dame; toen een Italiaan; eindelijk nog eene Amerikaansche familie, benevens drie of vier ongepaarde heeren, mede van het Engelsch sprekende ras, waardoor deze taal dan ook aan la- fel de algemeene werd. Het middagmaal liep in de gewone volgorde af: van soep tot visch, van de entrêe tot het gebraad en de sa lade. Door de uitwerking der ver schillende smakelijke gerechten en door den verhoogden gloed vah het vuur werd het nu langzamerhand aangenaam warm in de zaal. Men dronk aan tafel Chiantiwyn uil met matwerk omvlochten flesschen, van roode en groene zijden strikjes voor zien, waarvan dus meer hel smaakvol aanzien dan de innerlijke waarde te roemen viel. „De wijn komt mij minder goed voor dan vroeger," merkte Colville op. „Zoo, is u vroeger meer in Floren ce geweest?" vroeg de Fransche da me in een gebroken Engelsch, dal wel zoo liefelijk klonk als het Fransch, waarin hij haar had aangesproken. „0 ja; maar het is heel lang ge leden: in mijn vorige leven," ant woordde hij met zekeren ernst. „In uw vorige leven?" herhaalde zij eenigszins ongeloovig. „Nu dantoen ik nog jong was," antwoordde hij, haren blik ondervan gende; „toen ik vier-en-twintig was dus nu al zoo heel lang geleden." „Gij zijl zeker een Amerikaan," zei de Frangaise lachend. „Waarom? Om mijne uitspraak?" „Neen; oin den bovennatuurlij ken zin van die eerste uitdrukking. Zóó spreken alleen Amerikanen." „Ei zoo, dat wist ik nog niet," zei Colville. „Ze brengen zoo gaarne hunne persoonlijkheid in het debat en pas sen liefst alles op ziclT zeiven of hunne hoorders toe." „Doen de Franschen dat dan niet?" vroeg Colville. Weêr lachte de Fran sche dame. „Zoo zij zich ooit daaraan schuldig maken, hebben ze het zeker van de Amerikaansche kolonie in Pa rijs afgezien." De echtgenoot van de Frangaise, die zelf geen Engelsch verstond, doch de gesproken woorden door zijne vrouw had laten vertolken, boog zich glimlachend voorover, om Colville met een blik te beduiden, dat hij hare praatjes toch niet al te ernstig op vatten zou. De Italiaan, aan Colville's rechter hand gezeten, bood hem beleefd de salade aan, die de ronde maakte. Door dien hij dezen daarvoor in eigen taal bedankte, geraakten zij in gesprek over Italiaansche aangelegenheden, en kwam bij deze gelegenheid reeds spoedig uit, dat hij lid was van het Parlement en tevens de republikein- sche beginselen warm toegedaan. Hierdoor werd Colville's belangstel ling gewekt, daar hij zich, als Ame rikaan, het bestaan van dergelijke partij in een constitutioneel gere geerd Koninkrijk niet best kon voor stellen. Van een kort gesprek over de politiek met zijn buurman, werd hij weldra, door een tegenover hem ge zeten Engelschman, in de meer al gemeene tafel causerie mede gesleept. In de opgewekte stemming, waarin hij verkeerde, hielp hij vooraan om het ijs te breken: hij schertste met andere nieuw aangekomenen zooals hij, maakte op al wat hem vreemd was koddige aanmerkingen, doch wist ook weer op zijn tijd het gevoelen der oudgaslen te eerbiedigen, waar deze den kok beschuldigden, geen en kele groente behoorlijk te hebben gesloofd. Zag het diner van 't Hotel d'Alene er op de carle du jour al indruk wekkend uit, door een tien- of twaalf tal gerechten te omvatten, bij nadere beschouwing, en dan nog slechts wan neer men de gepofte kastanjes met boter liet medetellen, werden ze tot hoogstens een zestal teruggebracht. De koffie vorderde eene afzonderlijke bestelling; doch daarmede zag Col ville zich ditmaal alleengelaten, toen de overige gasten hem, tot zijn spijt, achlervolgens eene lichte buiging maakten en verdwenen. Hij besloot zich per huurrijtuig legnonaar de woning van mevrouw Bowen te begeven: zoo ontdook hij nog het best den schadelijken invloed van het dampige weêr. Doch vooraf diende hij zich te kleeden, en in welk tenue zou hij daar wel moeten ver schijnen? In Des Vaches was hij de laatste vijftien jaren geen dozijn malen wat men noemt, „gekleed" uitgeweest. Doch hier was dat alles zooveel an ders. Met het oog op zulke gebeur lijkheden had hij, door Londen rei zende, zich van rok en hoogen hoed naar den laatsten smaak voorzien. Welke gelegenheid kon beter zijn, om deze nu eens te passen? En toen hij zoo „gerokt" voor den spiegel stond, begon hij met zichzelven op een vrij goeden voet te geraken: de breede borst van zijn overhemd, met de drie kleine gouden, daarop schitterende knoopjes, verzachtte zijne scherpe, wel wat harde gelaatstrekken en deed zijn hoofd iets minder groot schijnen. Zou hij zich den baard nog afscheren, tot op een paar knevels na, zooals hij vroeger gedragen had? Met de hand dit gedeelte zijner wangen bedekkende keek hij in het glas en vroeg zich verwonderd al, hoe mevrouw Bowen hem, ondanks die verandering in voor komen, zoo dadelijk herkend had. Neen, nu hij zich haar gezegde te binnen bracht, dat er slechts weinig bezoekers zouden komen, vond hij reeds meer dan genoeg werk van zijn kleeding te hebben gemaakt, om die verjongingskuur nog te kunnen laten rusten. Met het oog op zijne rhuma- tiek deed hij een warmen halsdoek om en verving de dunne overjas, waarin hij 's morgens had gewandeld, door een dikken ulster. Toen hij uit zijn rijtuigje voor het Palazzo Pinti was gestapt, kwam hem dit gebouw bijzonder grootsch voor. Een portier met gouden band om zijn pet vergastte zich aan salade in zijne loge, op zijde van den hoofd ingang. Een sierlijke poort, met ijze ren hek, leidde naar de hoogere ver diepingen. Om bjj mevrouw Bowen gehoor te erlangen, bediende men zich van eene afzonderlijke schelwanneer die was overgegaan ontsloot zich eerst op geheimzinnige wijze de toegang naar de trap. Colville werd ontvangen door een bediende in halve liverei, die hem zoo i handig van zijn overjas ontlastte, dat hij daaronder niet eens aan zijn pijn lijken schouder herinnerd werd. Aan gebeeldhouwde kapstokken langs den muur hing een half dozijn jassen en hoeden, terwijl eenige damesmantels en doeken van meer levendige kleuren een zacht bedwelmenden geur meng den in de kille lucht op het portaal. Colville gevoelde zich hier in de ei genaardige stemming van half op te zien legen, half te verlangen naar den terugkeer in eene wereld, waar hij zoo lang achtereen was buitengeslo ten geweest, en, zich eenigszins ze nuwachtig de handen wrijvende, schoof hij de geele Abruzzi laken portière op zijde, en bevond zich voor in het schitterend verlicht vertrek. Gekleed in bruine zijde, rijk, maar eenvoudig gegarneerd, bevallig in de eene hand een waaier, in de andere haren zakdoek houdende, stond me vrouw Bowen voor het haardvuur, door enkele harer gasten omringd. Colville gewaar wordende, maakte zij eene kleine beweging, waaruit elke vrouw dadelijk zou opgemaakt heb ben, dat zijne komst nog eene aan gename verrassing was. Met een vrien delijken groet op de lippen trad zij hem de helft van zijn weg te gemoet. Hare bezoekers bestonden uit niet meer dan een vijf-en-twintig of der tigtal; maar, kon hij zich voor zulk eene kleine partij wel een weinig te „gekleed" achten, het speet hem toch niet, van zijn toilet eenig werk te hebben gemaakt. Te midden van en kele heeren in jas of frak, en zelfs onder de andere gerokten, maakte hij een zeer goed figuur. Op een-en-veertig jarigen leeftijd is een man nog niet boven enkele zijner veel jeugdiger illusiën verheven, en zoo hoopte Colville in stilte, dat me vrouw Bowen, die, sinds hij haar de laatste maal op een avondpartij had ontmoet, den meesten lijd in New- York enWashington had doorgebracht, mocht opmerken, dat hij, in spijt van Des Vaches, een man was, die zijn wereld kende. Nog vóór zij met zich- zelve eens was geworden, aan wie harer bezoekers ze hem hel eerst zou voorstellen, kwatn haar dochtertje hem een kop thee en een gebakje op een blad aanbieden, terwijl het kind hem te gelijk, op eenvoudige en kinderlijke wijze, als ouden ken nis, welkom heette. „Waarlijk," zei hij, na zich zoover noodig gebogen te hebben, om het kopje thee aan te nemen, „mevrouw Bowen, ik dacht eerst, dat gij het zelve waart, die ik zoo opeens in miniatuur daar naast mij zag. Wat een treffende gelijkenis bestaat er to 'h tusschen u en de klei ne Effie!" „Zoo, hebt gij dat opgemerkt?" zei mevrouw Bowen gevleid. „Wie zou dat kunnen nalaten, wan neer hij u zoo samen ziel? Ik mag immers wel zoo persoonlijk zijn in mijne opmerkingen?" „0, gerust," zei mevrouw Bowen, en Colville lachte. „Het is zeker, zooals eene Fransche dame heden avond aan de table d'hóte beweerde, eene nationale eigen schap: „de Amerhicains brengen overrral altijd hunne perhsoonlijkheid te pas." Heel aardig bootste hij den tongval der Frangaise na. „Zij kan gelijk hebben," vond me vrouw Bowen, na even nagedacht te hebben„en wij nemen elkaar zooiels volstrekt niet kwalijk. Aan wie zal ik u liet eerst voorstellenik geef u de keus?" vroeg zij, haren blik nauw merkbaar over hare bezoekers latende gaan, die alferwege in kleine groepjes verdeeld stonden. „0, ik heb volstrekt geen haast; stel dat liever uit tot morgen," sloeg Colville voor. „Neen, dat is niet mogelijk," vond mevrouw Bowen, die, hier openbare plichten te vervullen hebbende, vast besloten scheen, daaraan haar bijzon der genoegen ten offer te brengen. Toch bleef zij thans hiermede nog iels langer wachten. „Gij zijl toch nog wel voor den regen thuis geweest?" vroeg ze. „0 ja," antwoordde Colville. „Een paar droppels niet medegeteld. Wie is die jonge dame met dat Junofiguur aan het andere einde van de zaal?" „Ah," zei mevrouw Bowen, „aan haar kan ik u moeilijk het eerst pre senteeren. Maar hoe vindt gij dat jon ge meisje wel?" „Allerliefst. Wat een wonderlijk ef fect maakt dat wit met dat goudl" »Zeg haar dal maar niet. Zij ver keerde juist in twijfel, of ze zich wel zoo kleeden zou, omdat, volgens haar, dat ivoorwit bij hel haar zoo aan wit en goud garnituur deed denken." „Stel mij dan vooral dadelijk aan haar voor, ik moest anders eens ver zuimen, het haar te zeggen." „Neenik heb eerst iemand anders voor u op het oog: dat is geen kunst, om tegen een aardig meisje te praten." Colville verklaarde hierop, in twijfel te verkeeren, of hij glimlachen, dan wel schreien moest over dit hoogst twijfelachtig complimentmaar hij deed alsof de hem op dien voet onthouden kennismaking de grootste teleurstel ling voor hem was. Dit gaf mevrouw Bowen aanleiding, hem, omtrent haar, nog langer op de pijnbank te houden. „Zaagt gij ooit," vroeg zij, „zoo'n fiere gestalte met die prachtige schouders en dat kleine hoofd, onder die dikke haarvlecht half verborgen? Herinnert u dat ge zicht, met dien kalmen opslag van een paar prachtige oogen en die ei genaardige neerbuiging der hoeken van den mond, niet aan de vrouwe- beelden van Du Maurier? Zulk een ge zicht is tegenwoordig mode: men zou haast zeggen, door hem ingevoerd." „Bestaat er tegenwoordig ook al mode in de gezichten?" vroeg Colville. „Ja, zeker. Dat zoudl gij niet weten? „Waarom zijn dan niet alle dames naar den laatsten smaak?" „Och, maar het is daarom geene mode, die men zoo voor het aan nemen heeft. Bovendien zou toch niet iedereen Imogene Graham's figuur bezitten, om dat zoo tot zijn recht te brengen." „0 zoo; zij heet dus Imogene Gra ham! Een allerliefste naam." „Ja. Zij is mijne logee voor dezen winter. En nu weet gij vooreerst ge noeg, en moet gij eerst mede naar een geheel anderen kant." „Maar, nu weet ik nog minder dan niets." In schijn verzette hij zich nog, toen ze hem bij de dame bracht, waar mede zij hem het eerst wilde doen kennismaken. Doch zijn tegenkanting was niet zoo heel ernstig gemeend: hy zag werkelyk op tegen eene jonge dame als juffrouw Graham hem voorkwam te zyn; en toen hij van haar den blik had afgewend, bleel nog de grillige indruk van een veel statiger persoonlijkheid, dan zij eigen- lyk was, hem voor den geest zweven. De dame, waaraan mevrouw Bowen hem eerst had voorgesteld, was wei nig spraakzaam: zy haastte zich dan ook hem aan haren echtgenoot te presenteeren, die wel iels meer te ver tellen had. Deze bleek een Italiaan te zijn, goed t'huis in het grammaticale Engelsch, dat zijne landgenooten zich niet dan na de grootste folteringen weten eigen te maken. Met hem ge raakte Coville op het zeer ernstig ter rein der politiek, waartoe de uitlating van zijn tafelbuurman de eerste stof had geleverd. De man sprak met die innige overtuiging en die warme va derlandsliefde, welke op den vreemde ling, die Italië een goed hart toedraagt, zoo diepen indruk maken. (Word' vcrvolad). Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 6