ZONNIGE HERFSTDAGEN. ROMAN van William D. Howells. 8) „En dan van binnen I Die groote Ci- raabue, zoo beroemd in de geschie denis de eerste goddelijke Madonna van den eersten goddeljjken meester, als triomf van de kunst en het ge loof, door de straten gedragen! Die fresco's van Ghirlandajo met hunne echte Florentijnsche gezichten en fi guren, en alles even kwistig geschil derd voor dat in eeuwige schemering gehuld koor vanwaar zij misschien bij plotselinge toelating van het volle licht, zouden verdwijnen als spoken bij het hanengekraai! Vergeet, zoo gij daar komen mocht, vooral ook niet naar de Spaansche kapel te vragen en naar het oude klooster, dal op zich zelf reeds zoo hartroerend is. Tegenwoordig wordt in dat vroegere kloostergebouw een jongensschool en een militair college gehouden. De zui lengangen weerklonken van het kin dergejoel en gelach en geloop: datj stemde mij eigenlijk veel weemoediger dan eene doodsche stilte zou hebben gedaan. Een van die kwajongens kwam nog naar ons toe, naar mij en den jongen monnik, die mij rond geleidde, om een dwaze buiging te maken en diep zijn hoed af te nemen, tot groot vermaak van zijne kornuiten, en ging daarop schaterend van hel lachen aan den haal. Mijn geleider keek ze ech ter glimlachend na, en zei toen, zoo zachtzinnig en meêgaande mogelijk: ,'t Is hun speeluur, we moeten een beetje geduld met hen hebben." Van die monniken zijn er nog slechts twaalf meer over; de rest is ver spreid of verdwenen." Hier reikte hij juffrouw Graham zijn kopje toe, om het nogmaals te vullen. „Vindt gij het ook geen jammer," vroeg zij, uit de samovar schenkende, „dat er zooveel kloosters opgeheven zijn?" „Hel is erg jammer geweest, dat men de slavernij heeft afgeschaft voor sommige menschen althans," gaf Colville aan, ofschoon overtuigd, dat die vergelijking niet rechl hier paste. „Ja," zei juffrouw Graham met een zucht. Colville roerde zijn tweede kop thee om, toen de portière een weinig openging, en Mevrouw Bowen met een betrokken gezicht op den drem pel verscheen. Ondanks de bleekheid harer wangen, maakte zij daar toch een schilderachtig figuur. „O, kom binnen, mevrouw Bowen riep hij haar vroolijk toe. „We ver langen u hier bij ons te hebben. Een kop thee zal goed voor u zijn." „Ik ben wel wat beter," zei me vrouw Bowen, naar voren tredende om hem eene hand te geven. Ik hoorde uwe stem, en kon de verzoeking niet weêrslaan, eens om het hoekje te kij ken." „Dat was heel lief van u," zei Col ville dankbaar; en toen hare oogen de zijne ontmoetten, vloog een don kere blos over haar gelaat. „Gij vindt mij hier Ik weet zelf niet waarom! in het karakter van een oud vriend van de familie, mijn best doende, de jonge dames het leven onaangenaam te maken." „Blijf familiaar bij ons eten," zei mevrouw Bowen, terwijl juffrouw Gra ham door een vriendelijken blik dit gastvrij voorstel hartelijk steunde. „Waarom zoudt gij dit niet doen „Ik weet niet; misschien omdat ik zoo menschlievend ben, uw hoofdpijn niet voorbij te zien." „O, die is geheel over," zei me vrouw Bowen. „Het was een van die inschikkelijke hoofdpijnen ik weel iGhirlandajo, beroemd Italiaanscli schil der, 144-9 1494. niet of gij ze kent die meest tegen den avond verdwijnen." „Maar om zich dan morgen mis schien weêr, van voren afaan, te doen gelden P" „Neen: nu blijf ik wel weêr een veertien dagen vrij." „Als dat waar is, zijn mijne bezwa ren opgeheven, terwijl niets mij juist meer dan dat verheugt," zei Colville. Na het middagmaal werd Effie vroeg tijdig naar bed gezonden, om de schade van den vorigen avond in te halendoch mevrouw Bowen bleef met juffrouw Graham, na Colville's vertrek nog lang bij den haard zitten, om over hem te spreken. „Ik begrijp hem niet altijd even goed," zei Imogene Graham. „Soms, naar zijn spreken oordeelende, houd ik hem voor een ouden wijsgeerigen spotter; en dan weêr toont hij zich zoo zacht, frisch en jeugdig, dat ik niet weet, hoe ik hel met hem heb. Gelooft u ook niet, dat hij in de wer kelijkheid een zeer poëtisch mensch is, en voor de rest maar comedie speelt „Ik geloof, dat hij zich gaarne een beetje „aanstelt"merkte mevrouw Bowen scherpzinnig op. „Doch dat ben ik al van hem gewoon." „Was hij dan als jongmensch ook reeds zoo?" „Jongmensch jWel, ik vind hem nu nog niet zoo oud." „Neen, dat weet ik wel. Ik bedoel meer, in den tijd toen u hem vroe ger kende." Juffrouw Graham had een handwerkje; mevrouw Bowen, die nooit den schijn aannam, zich met iets dergelijks bezig te houden, hield slechls den veêren waaier in hare hand. „Bij u vergeleken, Imogene, is hij oud; maar, zoo ge slechts lang ge noeg leeft, zult gij ervaren, dat uw tijdgenooten altijd jeugdig blijven. Meneer Colville is veel in zijn voor deel veranderd. Hij had vroeger iets erg verlegens over zich; maar dat wist hij met zekere stoutmoedigheid te verbergen, en nu is dat laatste eene tweede natuur bij hem geworden." „Dat mag ik zoo wel," sprak juf frouw Graham legen hare naald. „Ja, maar ik geloof, dat hij in zijn hart, juist nog zoo bijzonder vrijmoe dig niet is. Ik vond hem destijds zie kelijk gevoelig: hij dweepte met Rus kin Als hij wat minder aan Ruskin had gedaan, zou Jenny Milbury hem nooit zoo behandeld hebben. Hij ging in dat opzicht een beetje ver." „0, ik kan me onmogelijk voor stellen, hoe mijnheer Colville toen was!" „Hij is veel verbeterd, zeg ik. Des tijds kleedde hij zich ook vrij slordig, zooals de meeste Amerikaansche hee- ren dal kunnen doen. Dat nam haar ook al niet voor hem in." „Hij is nu toch volstrekt niet slor dig op zijne kleeding," riep juffrouw Graham beschermend. „0, neen; hij is eer een fat ge worden," zei mevrouw Bowen, het stuitende in die omschrijving wegne mende door de zachtheid van haren toon. „Nu," zei juffrouw Graham. „Ik kan me niet begrijpen, hoe gij haar daarna nog hebt kunnen uitstaan. Het was schandelijk." „Het was toch beter, dat zij het bij tijds afmaakte, toen ze zag, dat bij haar geene liefde bestond, dan dat zij het tot een huwelijk had laten komen. Dal," zei mevrouw Bowen, met eene haar ongewone diepte van gevoel, „zou duizendmaal erger zijn geweest." „Goed, maar dat had zij dan toch nog wel eerder kunnen weten." „Sommige meisjes zien dat zoo gauw niet in. Ze hebben daarvoor te weinig zelfkennis; soms denken i) Ruskin Engelsch dichter, geboren 1819. ze al verliefd te zijn, wanneer daar van in de versie verte geene quaestie nog is. Zij was zeer vatbaar voor in drukken, en natuurlijk werd zij door zijn hofmaken gevleidhij was zoo'n ontwikkeld man. Maar na een poos zag zij in, dal het niet zou gaan en toen meende ze hem dit te moeten vertellen." Heeft ze u ooit gezegd, waarom ze hem niet lief kon hebben?" „Neen; ik geloof ook niet, dat zij dit zelve goed begreep. Alleen her inner ik mij dienaangaande haar ge zegde: „dat zij hem te samengesteld, te veelzijdig vond." „Hoe bedoelde zij dat?" „Dal weel ik niet zoo juist." „Houdt u hem voor onoprecht?" „0 neen. Misschien meende zij, dat hij iels dubbelzinnigs had." „Wispelturig „Neen. Dat was hij tegenover haar stellig niet." „Besluiteloos „Hij wist heel goed, wat hij wilde." Imogene staakte haar hopeloos on derzoek. „Hoe kan een man zoo'n be handeling verdragen?" zuchtte zij. „Hij hield zich zeer grootmoedig, 't Was prachtig in hem, zoo kiesch als hij de zaak behandelde. Zij heeft me zijn brief getoond. Geen woord, geen schijn zelfs van verwijt kwam daarin voor; slechls scheen hij zich bezorgd te maken over haar minder gunstig oordeel. Natuurlijk las men tusschen de regels door zijn gruwe lijke spijt, dat hij haar met hinder lijke oplettendheden had vervolgd; maar dat zelfs zei hij op de meest kiesche wijze. 0, het was een zeer edelaardige brief." „Het kwam toch niet te pas, dien brief aan een ander te laten lezen." „Neen, dat was zeker niet gepast maar op zoo'n brief zou elk meisje trolsch geweest zijn." „Deedl zij dat dan soms uit ijdel- heid „Meisjes kunnen zoo vreemd doen, mijn lieve Imogene," zei mevrouw Bowen, alsof hier niet van een op zich zelf staand feit sprake was, en intus- schen hield zij steeds hare aandacht gevestigd op de platte zijde van haren waaier, terwijl juffrouw Graham zwij gend hare haaknaald bewoog. Laatstgenoemde was weer het eerst aan het woord. „Gelooft u, dal hij er erg onder heeft geleden?" „Wie zou dat kunnen uilmaken? Kort na die geschiedenis trok hij west waarts, en is daar al dien tijd geble ven. Maar toch geloof ik wel, dat zijn leven, zonder dit voorval, heel anders zou zijn geweest. Hij was een man van talenten. Altijd dacht ik, nog wel eens weer van hem te zullen hooren." „Ja, het was een hartelooze, een schandelijke behandeling! Ik begrijp niet, hoe u daarover zoo toegefelijk spreken kan, mevrouw Bowen. Al wat maar op coquelterie, op oneerlijkheid in den omgang lijkt, vindt ik nu nog des te verfoeielijker. Zeker is zijn le ven door haar bedorven geworden 1" „Maar, hij was toen jong genoeg om het te boven te komen. Ze waren niet veel meer dan een paar kinderen." „KinderenHoe oud waren ze dan pas?" „Hij drie- of vier-en-twintig; zij nog geen twintig." „Dat is mijn leeftijd! Ben ik dan nog maar een kind?" „Zij was oud genoeg, om te weten, wat ze deed," zeide mevrouw Bowen met recht. Imogene liet zich in haren stoel achterover vallen; hare hand, die de haaknaald hield, zonk in haren schoot. „Ik weet '1 nietmaar het is mij soms, of ik nooit volwassen zal worden, of ik nooit iets anders zal zjjn dan een kind. Ja, vooral wanneer ik bedenk, hoe jonge mannen tegen rap praten. Waarom kunnen ze niet spreken, zoo als mijnheer Colville? 0, als ik die gave eens bezat! Wanneer men hem hoort, vergeet men dadelijk, dat hij oud en niet knap meer is." Hare oogen hield zij peinzend en verstrooid op haar handwerkje neer geslagen, terwijl mevrouw Bowen haar aanzag met een blik, waarin eene ze kere ergernis,ongeduld of gevoeligheid, doch dal alles in den meest verfijnden vorm, lagen uitgedrukt. Dat bewijB van groote hartstochtelijkheid was echter reeds niet meer zichtbaar, toen Imo gene het hoofd ophief en glimlachend opmerkte: „Aar lig om Effle met hem te zienZe is doodelijk van hem, ver laat hem niet met de oogen, en volgt hem, waar hij gaat, om geen woord van hetgeen hij zegt te missen. Wat een heldhaftige daad van haar om, zonder morren, naar Led te willen gaan, vóór hij vertrok!" „Ja, ze ziet in, dal hij een goed mensch is," zei mevrouw Bowen. „0, ze ziet, dat hij heel veelmeer is dan dat alles! Goed is meneer Wa ters ook wel." Juffrouw Graham had hier den spij ker zoo juist op den kop geslagen, dal mevrouw Bowen daarop niets te antwoorden wist. „Bij nader inzien," vervolgde het jonge meisje nu, „gevoel ik haast spyt, zoo aangedrongen te hebben, dal bij met ons naar die laffe dans partij zou gaan. Het geelt zoo den schijn of we hem niet hoog stellen. We hadden hem liever moeten bewa ren voor meer degelijke feesten, voor genoegens meer zijner waardig, voor geschiedkundige navorschingen, enz." „0, ik geloof volstrekt niet, dat mijnheer Colville onze uitnoodiging om mede te gaan in dien zin heeft opgeval." „Neen," zei Imogene onder een nieuwen zucht, „althans hij liet daar van niets blijken. Maar zeker moet er toch voor hem aan alle zaken iets een bijsmaak van treurigheid, iets sombers zijn." „Daar geloof ik niets van," ant woordde mevrouw Bowen luchtig. „Hij heeft tijd genoeg gehad om zich over zijn verdriet heen te zetten." „Zet men zich ooit over iets der gelijks heen?" „Ja de mannen wel." „Dan hij toch zeker alleen,omdat hij nog jong was, toen dit gebeurde. Maar als dit nu pas ware voorge vallen „0, dat zou hem nu niet kunnen gebeuren. Daarvoor is hij veel te be daard en te berekenend." „Houdt u hem voor zoo bedaard en berekenend?" „Hij is te oud om zijn hart te laten breken voor de tweede maal althans." „Mevrouw Bowen," vroeg het jonge meisje met plechligen ernst, „zoudt gij uzelve zoo iets kunnen vergeven, als gij het hadt gedaan?" „Och ja, volkomen, wanneer ik niet werkelijk verliefd op hem was." „En als gij hem hadt doen denken, dat gij dat waart?" vroeg het jonge meisje in een adem door. „Als ik eene coquette was mis schien toch wel." „Nu, ik dan niet," zei Imogene met tragische warmte. „Kom, weg met al die diepzinnig heden, ga liever naar bed, Imogene," zei mevrouw Bowen, haar vriendschap pelijk een duwtje gevende. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 6