ZONNIGE HERFSTDAGEN.
ROMAN
rail William D. Howells.
10)
„Ik heb al naar u omgezien,"
zei hij op een toon van'koel verwijt,
zonder haar in de oogen te kijken. „Ze
wachten ons."
Colville voelde 2ijne vingers jeuken,
doch Imogene slikte onderdanig de be
risping, die zij kreeg, en mompelde
slechts tot verontschuldiging, dal zij
de piano niet vroeger had gehoord.
Hij voerde haar met zich mede, alsof
er in het geheel geen Colville bestond.
De niet-dansende echtgenoot der
dansende mevrouw zat zich in een
hoek te vervelenColville zag in hem
betere vooruitzichten dan in den doch-
terlievenden vader, en ging juist op
hem af, toen ook een der officieren
op dezen nader trad, om hem over
te halen, zijn vis-a-vis in een der
quadrilles te zijn. „O, ik heb nog nooit
in mijn leven gedanst," antwoordde
hij, den luitenant daarop naar Col
ville verwijzende. „Danst u niet?"
„Ik heb vroeger wel eens gedanst,"
begon Colville, terwijl de officier ge
duldig zijne beslissing afwachten bleef.
En daarin sprak hij de waarheid. Hij
had zelfs de Lancier meêgedaan, maar
heel slecht en minstens zeventien ja
ren geleden. Destijds had hij die met
Lina Ridgely gedanst, en met de an
dere, met mevrouw Milbury. Zijn blik
dwaalde naar de plaats, waar een
danspaar ontbrakdat was toevallig
hetzelfde carré, waarvan juffrouw
Graham een deel uitmaakte. Van ver
re scheen zij aanmoedigend tegen hem
te glimlachen. Een ijdele en dwaze
eerzucht ontwaakte. „0 ja, ik kan
een weinig dansen," zei hij toen.
»Een weinig" was voor den ijve-
rigen luitenant al genoeg. Dadelijk
had hij voor Colville eene danseres
gevonden, en weldra stond deze op
zijn post.
„0, hoe aardig!" riep juffrouw
Graham; maar de werkelijke grap zou
nog pas beginnen.
Colville had alle figuren van de
Lancier vergeten. Hij stapte in hel
rond als een beer in zijn rem; hij
sprong op eene onmogelijke wijze
heen en weêr; nu wenkte de een
dan de ander hem zijne beweging
voor, die slechts gemaakt werd onder
het gerits en gescheur der japonsie
pen, waarop hij den voet had gezet.
Hij glimlachte en boog en veront
schuldigde zich voor de stroeve ge
zichten der danseressenzelfs juffrouw
Graham's gelaat begon een weinig
strak te staan.
„Neen, dat gaat niet," zei eindelijk
de Engelschman op een ijskouden,
onbeschaamden toon, zonder juist die
woorden tot een bepaald persoon te
richtenhij bleef eenvoudig stilstaan
de overigen volgden zijn voorbeeld,
en daardoor werd Colville vanzelf met
een zacht geweld de quadrille uit
gezet. Voor zijne dame werd een
ander cavalier gevonden, en hij mocht
zijn fortuin zoeken.
Waarheen zou hij zich wenden?
Iedereen in de zaal had natuurlijk
zijn dwaas figuur opgemerkt. Mevrouw
Bowen alleen nam den schijn aan
niets gezien te hebben.
Op haar ging hij dus af, besloten
met het gebeurde den draak te ste
ken, zoodra hij bemerken mocht, dal
zij van zijne schande niet onkundig
gebleven was. Zij vroeg hem slechts
„Hebt gij den weg al naar de eetzaal
gevonden?"
„O ja, reeds tweemaal," antwoordde
hij, dadelijk daarop over andere on
derwerpen met haar en met mad.
Uccelli het gesprek voortzettende.
Eerst vijf minuten later kreeg hij den
inval, haar te vragen: „Maar hebt
gij zelve den weg naar de eetzaal
reeds gevonden, mevrouw Bowen?"
„Neen!" gaf zij glimlachend toe,
terwijl in hare oogen, hoe vriendelijk
zij ook mocht kijken, duidelijk een
verwijt over zijn zelfzuchtig verzuim
te lezen stond.
„Mag ik u dien weg dan wijzen
riep hij.
„Ja, ik ben waarlijk hongerig,"
antwoordde mevrouw Bowen. Zij nam
zijn arm, en na op haar gemak eerst
haar waaier, toen haar bouquet, ein
delijk haren sleep verschikt te hebben,
schreed zij met de kleinst mogelijke
pasjes naast hem voort, in vleiende
erkenning van hare afhankelijkheid
van zijn steun.
In de eetzaal bevonden zich voor
het oogenblik weinige der gasten. Zij
waren daar nagenoeg alleen.
Na het gebruik van een kop thee
en een stukje geboterd brood, liet
ze zich overhalen tot het nemen van
eene portie salade, dit echter nog
verontschuldigende, op grond, dat zij
daags te voren wal hoofdpijn had
gehad. „Zoo gij het mij niet zelve
verklaard hadt, zou ik nooit verwacht
hebben, u, mevrouw Bowen, nog eens
hongerig te zien." Goed herinnerde
hij zich de plagerijen van hare vrien
din, toen ze nog jonge meisjes wa
ren, met haren vlinder-eetlust. In dat
opzicht was zij altijd een voorwerp
van bewondering geweest voor onze,
meer grof bewerktuigde sekse. Hoe
onnatuurlijk dit ook schijnen mag,
Colville, die zelf met graagte zoowat
van alles nuttigde, kon zich daarmede
juist nu beter vereenigen dan met
juffrouw Grahams handelwijze; deze
was van salade tot ijs overgegaan,
en, ondanks zijne waarschuwing, lot
de salade teruggekeerd, oin, zeer licht
vaardig, daarna weêr aan een schaal
tje ijs te beginnen, alsof hare maag
aan geene algemeene wetten onder
worpen was. Misschien viel hier te
meer de vergelijking ten nadeele van
Imogene Graham uit, omdat hij zich
geprikkeld gevoelde, iels kwaads van
haar aan mevrouw Bowen te zeggen.
Maar toen hij niet goed wist wat,
gaf hij aan zijne heimelijke verbolgen
heid in een open aanval lucht.
„Juffrouw Graham heeft me door
haar onverbeterlijk dansen tot een mal
figuur verlokt. Zij danst zóó, dat men
op het zien daarvan, ook lust gevoelt
en kans ziet, mede te doen."
„Ja," zei mevrouw Bowen; „het
is straks wel vriendelijk geweest, u
zoo op te offeren. Ik heb u zien dan
sen," ging zij voort, zonder dat een
trek op haar gelaat den minsten spot
verried. Dat was echter eene beleefd
heid in haar, die Colville niet wilde
toelaten. „O, neengij hebt rag niet
zien dansen; gij hebt mij zien niet
dansen. Het is nu voor goed met mij
uit: ik heb afgevuurd; morgen verlaat
ik Florence; doch althans ééne droe
vige voldoening neem ik van hier me
de: geen japonsleep heel te hebben
gelaten van de dames in mijn carré.
En bovendien heb ik een jongen En
gelschman zoo woedend gemaakt, dat
er grond is voor een redelijke hoop,
dat hij dit niet lang zal overleven."
„Och, kom; gij meent het toch
niet ernstig, om die reden van hier te
gaan!" zei mevrouw Bowen, die on
der den indruk van het begin zijner
redeneering, het overige, zijn scherts,
onopgemerkt liet.
„YVel,eris een lijd geweest, waarin ik
Florence wel om eene minder gewich
tige reden velaten heb," zei Colville,
reeds klaar om zich te laten overreden.
„Er koint niets van in," zei mevrouw
Bowen kortaf.
„Welnu, dan is het ineens uitge
maakt," antwoordde Colville, in zijn
weifeling den schijn aannemende, dat
dit den doorslag gegeven had.
Mevrouw Bowen scheen geen lust
te gevoelen, het gebeurde nog verder
te bespreken, ofschoon zij op meer
minzame dan beleidvolle wijze dit on
derwerp ontweek. Maar juist daardoor
hield hij te langer voet bij stukhet
was zoo streelend voor hem, bij deze
I bekoorlijke vrouw zooveel belangstel
ling aan te treffen. „Nu dan," zei hij
eindelijk, „ik zal in Florence blijven,
op voorwaarde, dat gij eene passende
boeledoening voor mij bedenkt, waar
in tevens eenige straf voor juffrouw
Graham ligt opgesloten."
Mevrouw Bowen had niet zoo da
delijk op dat voorstel een antwoord
gereed; en verder zwijgend keerden
ze samen naar mad. Üccellli terug,
die met enkele der meer bejaarde da
mes thans in de zaal een plaatsje in
genomen had, vanwaar men, door
groote bogen, van een ruim uitzicht
in hel aangrenzende dansvertrek ge
noot.
Imogene weerde zich steeds even
druk; 't scheen of met iederen dans
haar genoegen nog toenam; slechts
voor een nieuw bezoek aan het buffet,
verliet zij nu en dan, aan den arm van
een of ander cavalier, de danszaal.
Colville mocht zich natuurlijk niet uit
sluitend aan mevrouw Bowen wijden
daarom liep hij meestal doelloos rond
hij verveelde zich doodelijk, en trok,
zijne neiging tot geeuwen onderdruk
kende, van groep lot groep. Het werd
later en later. Juist zag Imogene,
die, langs hem heen, weer naar de eet
zaal werd geleid, dat hij tegen twee
ure zijn horloge raadpleegde. „Foei,
dal mag men hier niet doen!" riep
ze hem lachend toe.
Bijna zonder pauze volgde dans op
dansnu weêr draaiden de paren in
een eindelooze Mazurka rond. In de
zaal had men een der ramen moeten
openen, en Colville gevoelde daarvan
den tocht op zijn schouder vallen.
Mevrouw Bowen, een eind vandaar
gezeten, hield zich goed zij bleef on
verstoord, ofschoon vermoeidheid op
haar gelaat stond geleekend. Naar de
matrone glurende, die naast hem op
eene sofa zat, bespeurde hij te laat,
dat deze eene vrij lange redevoering
tegen hem gehouden had, die, blijkens
den laatsten en eenigen hem daarvan
bijgebleven klank, met eene vraag
moest geëindigd zijn.
Hel werd drie uur; van verschil
lende zijden werd naar het einde eener
Duilsche polka verlangd. Begon juf
frouw Graham niet wal al te veel op
offering van anderen te eischen?
Maar eindelijk toch brak men op.
Onderweg was Colville nog onder den
indruk van de verveling der laatste
uren weinig spraakzaam; doch me
vrouw Bowen nam een hartelijk deel
in de verrukking van het jonge meisje.
Aan Imogene was zijn zwijgen wel
besteed zij lachte en schertste des
te meer, en vertelde van alles wat
in hare buurt was voorgevallenzij
neuride het air 'van de laatste wals.
„Is die niet goddelijk?" vroeg ze. „O!
hel is mij, alsof ik nog eene week
achtereen zou kunnen doordansen."
Zij danste werkelijk nog door, want, bij
ongeluk, kreeg Colville's voet een trap
je, toen zij eens op den vloer van
hel rijtuig den maat aangaf. By het
afscheidnemen aan de poort van Pa
lazzo Pinti, toen mevrouw Bowen ha
ren koetsier had gelast, Colville naar
zijn hotel te brengen, werd geene
nieuwe samenkomst algesproken. Doch
beide dames riepen hem, onder het
wegrijden, een luid goeden nacht toe;
waarbjj hij zich verbeeldde, dat in
juffrouw Graham's stem iels spottends
weerklonk.
De groote buitendeur van zijn ho
tel was natuurlijk reeds lang gesloten,
en de arme, kleine portier liet Col
ville herhaaldelijk kloppen, vóór hij
hem, met een slaperig gezicht, glim
lachende en zich verontschuldigen .e,
open deed. „Het spijt me, dat ik er
u uit moest halen," zei Colville min
zaam.
„Dal is mijn dienst," antwoordde
de portier beminnelijk cordaat. Te
gelijk stak hij een geheel nieuwe
kaars aan, die op Colville's rekening
zou worden gesteld, dat was ook
zijn dienst en ging hem, de bree-
de trappen op, naar zijne kamer voor,
over den wit linnen looper en over
tal van portalen, waar de geesten van
vroegere tables-d'hote, in fantastische
schaduwen, nog rondwaarden. Aan
Colville's deur gekomen, had de man
reeds weer zijn overdaagsche stemmig
heid terugen toen hij zich buigende
verwijderde, na ook de kandelabres
op den schoorsteen ontstoken te heb
ben, wekte hij, ondanks zijne hemds
mouwen, en in weerwil dat zijne broek
slechts door één draagband was ge
steund, Colville's bewondering door
zijne beleefde vormen.
Had zijn vuur slechts gebrand, dan
zou Colville zich daar bij neergezet
hebben, om nogmaals rustig het ge
beurde van dien avond te herdenken
maar de kilheid van eene slaapkamer
in een Florentijnsch hotel, tegen de
vierde ure van een wintermorgen,
lokt niet tot mijmeren uit. Hij haastte
zich daarom, zijn bed op te zoeken,
altijd nog gekweld door het pijnigend
bewustzijn, dien avond een groot ver
lies aan waardigheid te hebben on
dergaan. Hoe kon hij ook zoo dwaas
zijn, naar eene danspartij te gaan
Waarom had hij het gewaagd, weer te
dansen Dat was zijn eigen schuldin
zooverre was hij zelf voor het gebeurde
geheel en al aansprakelijk. Toch was
hij bewust, noch het een, noch het
ander te hebben gezocht; hij was
er, als 't ware, „ingeloopen". Niets
verbaasde hem nu meer, dan dat hij
op hel pijnlijke oogenblik, toen hij
op al die japonsiepen trad, nog den
dwazen inval had gekregen, om in
het geheim danslessen te nemen, en
juffrouw Graham op hel eerstvolgende
bal, waar hij haar ontmoeten mocht,
door zijne vorderingen versteld te
doen slaan. Juffrouw Graham! Wal
gal hij om dat kindP Wat gaf hij
om mevrouw Bowen zelfs? Was
hij dan vier duizend mijlen ver ge
komen, om voor die beide vrouwen
een dwaas figuur te maken?
Hier ontdekte echter Colville tot
zijn schrik, hoe verregaand onrecht
vaardig zijn oordeel was geworden.
Hoe kon hij aan die twee vrouwen,
even lieftallig als goed, de schuld daar
van geven? En toch: het zou niet
de eerste maal zijn, dal men met hem
had gespeeld 1 Een onuitsprekelijke
verbittering over dat oude hartzeer,
waarover hij zoo lang achtereen reeds
gewoon was geweest, de schouders
minachtend op te halen, over het oude
hartzeer, dat eerst zijn leven zoo een
zaam en dor had gemaakt, vervulde
van voren afaan zijn gemoed. Zijn
oude, reeds genezen gewaande wond
was opnieuw opengereten.
Een troepje jongelieden, dat van
uit een der nauwe straten over het
plein trok, verstoorde door luidruch
tig gesprek de nachtelijke stille; dat
geluid stierf langzaam uit. Een gan-
sche wereld van half vervlogen her
inneringen ontwaakte daardoor ander
maal in Colville's hart. Dit was nu
Italië; hier was Florence; en in de
bitterheid zijner stemming vervloekte
hij het uur, waarop het in zijn hoofd
was opgekomen om naar dat land
terug te gaan.
VII.
De zon, die 's morgens helder aan
den hemel verrees, verdreef weldra
zijne zwartgallige stemming van den
nacht te voren. Toch bleef Colville's
zelfverwijt genoeg nawerken om hem
tot het besluit te brengen, zijn tijd
in Florence niet langer zoo nutteloos,
zoo in ledigheid door te brengen,
als hij dit begonnen was.
Wordt vervolgde
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.