ZONNIGE HERFSTDAGEN.
ROMAN
?aii William D. Howells.
15)
Zoo vinden wij een klein, ver
eenvoudigd en goedkooper Londen
of New-York terug in alle groole,
druk bezochte plaatsen op het Vaste
land van Europa; maar nergens zoo
zeer naar onzen smaak als in Italië,
en vooral in Florence. Tot het streelen
van dien smaak had men niet zoozeer
den echten Engelschman, den onver
sneden Amerikaan op het oog gehad,
als wel een forestiere samengesteld
uit de Florentijnsche opvatting van
allerlei Anglo-Saksers dooreen. En zoo
nauwkeurig was men daarbij te werk
gegaan, dat de illusie van eene na
tionale omgeving nagenoeg werd be
reikt.
Het trof hem niet zoozeer, dat hij
hier, bij ongesteldheid, zijn Engelschen
of Amerikaanschen dokter kon raad
plegen zijn drankje bij een Engel
schen ol Amerikaanschen apotheker
kon laten bereidenook niets eens, dat
er een Engelsche kleermaker, een Ame-
rikaansch tandheelkundige, een En
gelsche boekhandelaar en bakker was,
terwijl hij kerken van iedere Prote-
stantsche secte kon bezoeken, of iede-
ren Zondag een Katholieke preek in
het Engelsch kon gaan hooren. Dit
waren alle zaken van meer of minder
nutmaar Colville vond het overdre
ven, dat zelfs de barbiers hem een
Amerikaansche shampoo voorstelden,
en dat de kruidenierswinkels overvuld
waren met beschuit en vruchten- en
groenlenblikken van Engelsch fabri
kaat. Ook had hij gehoord ofschoon
persoonlijk nog niet ondervonden
dat er eene trattoria was, waar men
de spijslijst der Nieuw-Engelsche gaar
keukens zoo grondig had bestudeerd,
dat men er zelfs die gerechten wist
te bereiden, die, op eigen bodem, de
spijsvertering van het Amerikaansche
volk volkomen hadden ondermijnd. De
grootste nieuwigheid, die hij echter
in Florence had gevonden, was de
Amerikaansche paardentram, die, op
de boulevards, waar vroeger de ont
zagwekkende stadswallen zich verhie
ven, in de plaats was gekomen van
de Engelsche omnibus.
„Maar ook dat treft mij nog niet
zoo," zei hij eens op een avond tegen
de dame, die hem voor de vijfde of
zesde maal een kop thee inschonk,
„als het eeuwige Engelsch, dat hier
iedereen spreekt. Ik kom nooit in een
winkel, of men geelt, op mijne vraag
in het Italiaansch, trouw antwoord in
mijn eigen taal."
„Wel," klonk hel antwoord van de
dame; „men zal gezien hebben, dat
gij het Engelsch zooveel beter ver
staat."
Dit bijtende gezegde ging spoedig
Florence rond, en kwam binnen de
week bij Colville terug, als door ge
heel iemand anders waargenomen.
Doch wakker kwam hij daartegen op:
hij herstelde de ware lezing, die nu
opnieuw de ronde mocht doen.
Waar hij ook kwam, had hij den
naam verworven, niet alleen een zeer
onderhoudend, maar tevens een hoogst
aangenaam man te zijn, voor wien
het nooit eene opoffering scheen,
aan eene uitnoodiging gehoor te ge
ven; en die altijd, bij het heengaan,
bljjken gaf, daar met groot genoegen
te zijn geweest. Maar vooral was hij
gezien om zijne belangstelling in an
deren, en om zijne goedheid en be
zadigdheid. Hij zou geen enkelen zijner
kennissen ooit veronachtzamen: met
eenzelfde minzaamheid praatte hij met
iedereen. Nooit was hij zoo wreed,
zich onverschillig te toonen, wanneer i
het toeval hem met een vervelend per
soon in aanraking bracht. Dan vond
hij het verre beneden zich, naar een
Forestiere vreemdeling, buitenlander.
voorwendsel te zoeken, om zoo iemand
te ontwijkenhij beweerde, dat in
ieder mensch iels oorspronkelijks te
vinden was, en gevoelde voor zichzel-
ven nooit behoefte, boven anderen uit
te blinken. Met een effen gelaat kon
hij naar verhalen luisteren, die hij
reeds meermalen had aangehoord. Doch
daarentegen zag hij, zooals reeds eer
der van hem gezegd werd, nooit be
zwaar in het herhalen van eigen, reeds
tegen anderen gemaakte opmerkingen,
overtuigd, dat hij dit heel veilig kon
doen.
Gaarne bezocht hij de ateliers, en,
daar hjj zelf een tijdlang de hoogere
kunsten lot zijne studie gemaakt, en
een levendige deelneming overgehou
den had in de teleurstellingen en mis
kenning, die zoo vaak den kunstenaar
treffen, verkeerde hij met tal van
schilders en beeldhouwers op zeer
vriendschappelijken voet. Meermalen
was hy van hunnen onderlingen na
ijver getuige; soms trachtte men hem
zelfs in hunne partijgeschillen te men
gen, hoe trouw hij ook op zijne on
zijdigheid mocht blijven slaan. Doch
hunne algeraeene grieven stemde hij
gaarne toe. Zoo hunne biltere klacht,
dat, in dezen tijd, de echte kunst
verwaarloosd werd ter wille van den
meer en meer veldwinnenden smaak
in het bric a brac; en hun billijke
grief, dat de buitenlanders, in plaats
van hunne schilderijen en beelden te
koopen, liever schatten van geld ver
morsten aan tapijten, gordijnen, oude
meubels, potten, vazen, enz.
Eenige dier artislen had hij vroe
ger, vóór twintig jaren reeds, in
Florence gekend. Toen waren zij nog
de volijverige, hoopvolle beginners
van hunnen loopbaan. Thans echter,
wanneer hij hen onder hun werk
bezocta, een gesprek me» hen voerde,
zooals zij, den rug naar hem toege
keerd, het penseel of een bonk klei
hanteerden, las hij, in hunne grijze
of kale kruinen, een stil verwijt aan
zijne eeuwige jeugd en zijn welsla
gen, terwijl zij verouderd, overwerkt
en arm gebleven waren. Een vreemd
volkje, die beoefenaars der edele
kunst I Ze spraken nog het plat Ame-
rikaansch uit den tijd van den oor
log en daarvóór. Van de latere ge
schiedenis van hun land waren zij
slechts door de dagbladberichten, en
dus zeer oppervlakkig, op de hoogte
gebleven.
Was er al een enkele onder hen,
die nog dacht aan een spoedigen terug
keer naar huis verreweg het raeeren-
deel had elke gedachte daaraan voor
goed verbannen: zelfs het verlangen
daartoe was, onbewust misschien,
reeds lang bij de meesten verloren
gegaan. Niet zonder reden ook za
gen zij op tegen de dure levenswij
ze in Amerika, en twijfelden zij, op
hunne jaren, aan een toekomst, die
aan de jeugd nooit zooveel zorgen
baart. Doch ondanks hunne levenser
varing, ondanks den slechten lijd,
waarin zij hadden geleefd, beschouw
de Colville hen meerendeels als zeer
gelukkige menschen, die, in een ide
ale wereld, een eenvoudig, onschuldig
leven leidden, en zich rijk gevoelden
door de onuitputtelijke schoonheid
der stad en het heerlijk Italiaansche
klimaat. Allen, zoowel zij, die nog
de illusie hadden, eenmaal naar hun
vaderland weder te keeren, als de
anderen, die dit hadden opgegeven,
waren in hun hart Amerikanen ge
bleven en droegen, ondanks iels
vreemds in het uiterlijk, door hen
opgedaan, den duidelyken stempel
hunner nationaliteit.
Onder hen was het van genoeg
zame bekendheid, dat Colville tot
een dagblad in betrekking stond, of
vroeger had gestaanmaar, koester
den er al enkelen de llauwe hoop,
om, langs dien weg, door het dolce
lume der publiciteit meerdere be-
dolce lome zachte licht.
kendheid te verwerven, nooit werd
hem daartoe het verzoek gedaan. Er
ging eens eene week voorbij, vóór
iemand op het vermoeden kwam, dat
hij de schrijver was van een waar-
deerend artikel over de Amerikaan
sche arlisten in Florence, door de
American Register te Parijs opge
nomen.
Dikwijls bracht Colville den heer
Waters een bezoek op zijn vrij scha
mel, doch voor Italië nog zeer fat
soenlijk kwartier, dat op de Piazza
San Marco uitzag. Het eenige vertrek
van den ouden man was gestoffeerd
met boeken. Eene ruime sofa, voor
zien van kussens met groflinnen over
trokken, scheen 's nachts zijn bed
te zijn, en diende overdag, met een
paar stoelen van gemeen Italiaansch
uotenhout, om te zitten. Op een
hoek van zijn schrijftafel werd 's mor
gens voor zijn ontbijt gedekt. Door
de ramen, die nooit een koesterend
zonnestraaltje vingen, zag men de
kerk en het klooster van den ouden
Sociniaan, die aldaar in de glorie
van zijn martelaarschap in eere
wordt gehouden. Was hel moeilijk,
zoo op het oog, meer uiteenloopen-
de personen te bedenken dan onzen
Amerikaanschen geestelijke en den
Florentynschen monnik uit het laat
ste van de vijftiende eeuw, toch wa
ren zij werkelijk de grootste geest
verwanten.
Meesttijds was de oude heer verdiept
in de navorsching van eenig duister
punt uit de geschiedenis der door
hem zoo hoog vereerde historische
figuur; maar intusschen nam hij, met
den hoopvollen aanleg der jeugd
en het geduld, den rijperen leeftijd
slechts eigen, van de dochter zijner
hospita les in de landstaal. Hij sprak
die nauwgezet als een boekgeleerde,
doch met een eerlijk toonloos Mas-
sachusetls accent.
Hij oefende zich, waar slechts moge
lijk. In de restauratie, waar hij vast
zijn middagmaal gebruikte, hield hij
den bediende aan de praat. Vol na
tionale goedhartigheid en meêgaand-
heid voorkwam daar het mindere
personeel zijne wenschen. Hij was
er bemind en geëerd; men overlaad
de hem met tal van kleine beleefd
heden zelfs de kok verraste hem,
als het Zondag was, op een schotel
van stokvisch met aardappelen tot
koeken gebakken, dat hij voor een
geliefkoosd Amerikaansch gerecht
versleet. Hij werd beschouwd als een
soort van heilige, voor wiens on-
doorgrondelijken smaak men zelfs
eerbied had. Bijna even hoog stond
hij aangeschreven in den naastbijge-
legen groenlenwinkel; daar besteed
de hij dagelijks trouw zijn vijf cen-
tesimi aan een bosje radijs, en tien
andere aan een klompje boter, om
bij zijn ontbijt van brood en koffie
te kunnen dienen, dat hij, ondanks
zijn beste voornemens, om geheel
als een Italiaan te leven, droog, zoo
als het hem voorgezet werd, toch
niet naar binnen krijgen kon.
Yoor de soberheid van het volk ge
voelde hij overigens de grootste ach
ting. Hierin waren, volgens hem, de
Italianen alle Noordelijke natiën,
hoeveel gestrenger die anders ook
voor zichzelven mochten zijn, verre
voor. Ook beweerde hij, dit volk
door dagelijkschen omgang kennende,
nooit die oneerlijkheid te hebben
ondervonden, waarover zoo vaak
door zijne eigen landgenooten werd
geklaagdterwijl zij in ware zacht
zinnigheid aan heel het blanke ras
tot voorbeeld konden dienen.
Hij maakte in den kring dier be
scheiden kennissen in Florence wel
den indruk, zoo iets van een gees
telijke te zijn of geweest te zijn,
doch geen hunner zou zich een be
grip hebben weten te vormen van
den aard der priesterlijke betrekking,
die hij in zijn klein Amerikaansch
dorp had bekleed. Hij gevoelde op
een zeker oogenblik, dat hij daar
voor niet langer geroepen en ge
schikt was. Een ander, een jonger
man nam toen zijne plaats op den
kansel in; doch hij behield de plaats,
eenmaal in de harten zijner gemeen
teleden veroverd. Er werd, bij zijn
aftreden, een geschenk in geld voor
hem bijeengebracht. Op de lijst was
reeds voor zeventien honderd dol
lars ingeschreven, toen de nieuwe
knoopenfabrikanl, die kort geleden
zijne zaak in het dorp begonnen
was, dit bedrag tot de ronde som
van drie duizend bracht. Dit stelde
den heer Waters in staat, naar Flo
rence te gaan. Hartelijk was het af
scheid, dat hij van de gemeente
namde algemeene genegenheid
volgde hem naar de overzijde van
den Oceaan; en met twee of drie
van de dames bleef hij eene geregelde
briefwisseling onderhouden.
Colville, die 's morgens het plan had
opgeval, naar Palazzo Pinti te gaan,
nam zijn weg derwaarts over de Pi
azza San Marco, en stond juist bij
en met den ouden heer voor het
raam, toen een groepje gemaskerden
twee jongelieden in oud Floren-
lijnsch costuum, en een derde, als
non verkleed, over het plein kwa
men.
„Ach," riep de oude man spijtig
uil, „die non bederft hel spel! Maar
misschien kunnen zij het niet nalaten,
bij elke gelegenheid, hunne bevrijding
van het Kerkelijk juk te verheerlijken.
In dat geval is de reactie dood na
tuurlijk en komt later de zaak weer in
het breede spoor."
„Dat heelt veel van de ware Ameri
kaansche leer," merkte Colville op.
„Natuurlijk. Dat is ook de leer."
„Gelooft gij, dat Savonarola soms
ook erkennen zou, dat alles toch in
het breede spoor gekomen is," vroeg
Colville eenigszins sarcastisch, „wan
neer hij thans, bij ons hier voor het
venster staande, het verderfelijke Car
naval, dat hij vier honderd jaar gele
den op alle wijzen bestreed, nog zoo
in leven zag Nog wel springlevend
ook," vervolgde hij, naar aanleiding
van de kromme sprongen van een der
maskers.
„Ja zeker; waarom niet? Hij zou
immers met ons welen, dal zijn pu
ritanisme reeds heel lang veroordeeld
was, na slechts zeer tijdelijk tegen
stand te hebben gevonden. 0, had ik
Savonarola maar eens hier! Die klee
derdracht zou hem bekend voorkomen,
als uit zijn eigen tijd. Ik zal mijn best
doen, zooveel mogelijk van het Car
naval te zien, mede in het belang mij
ner studie over Savonarola zeiven."
„Dan vrees ik toch, dat niet alles
daarin even stichtelijk voor u zal zijn,"
zei Colville, toen een der maskers zijn
arm om den hals der gewaande non
had geslagen. Die beweging wasechter
toevallig den ouden heer ontgaan, en
Colville gevoelde het niet noodig, van
den zin zijner woorden eene nadere
uitlegging te geven.
Intusschen waren de maskers aan
den overkant van het plein verdwenen.
„Hebt gij ook sedert kort onze vrien
den in Palazzo Pinti bezocht vroeg
de heer Waters.
„In langen tijd niet," antwoordde
Colville. „Ik was juist op weg daar
heen."
„Wilt gij dan mijne beleefde groe
ten aan de familie overbrengen Wal
een prachtige, jeugdige verschijning
is zij tochl"
„Ja," zei Colville, „hel is ontegen
zeggelijk een zeer mooi jong meisje."
„Ik bedoel mevrouw Bowen," licht
te de oude heer nader toe.
„0, ik dacht, dat u over juffrouw
Graham sprak. Mevrouw Bowen is
meer van mijne jaren, zoodat ik niet
aan haar dacht, toen door u het woord
jeugdig werd toegepast. Eer nog zou
ik haar eene lieve, dan eene prachtige
verschijning genoemd hebben."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJ ES, te Haarlem,