ZONNIGE HERFSTDAGEN.
ROMAN
ran Wn.T.TAM D. Howells.
18)
„Wat ziet gij er toch allerliefst
uit!" riep hij. Gaarne had hij dan
ook beiden eens in zijne armen ge
drukt, daar nu eenmaal slechts die
hoogst oorspronkelijke wijze, omzijn
uiterst welbehagen in eene vrouw te
toonen, den man gegeven is. „En wie
ben ik dan?" vroeg hij, zoo gemaakt
ernstig, dat ze beiden opnieuw in
een lach schoten, terwijl de kleine
Effie van hem eene omhelzing ont
ving.
„Zoudt gij uw papa op de veglione
herkennen?" vroeg haar een van de
winkeljuffrouwen, die een warm be
lang scheen te stellen in die bemin
nelijke familiepartij.
Nu volgde er een nieuw en onder
drukt gelach, vooral van Imogene,
die zich om deze natuurlijke vergis
sing op de lippen beet.
„Kom," riep mevrouw Bowen; „het
wordt tijd om te gaan."
En zoo was ook het geval; hun
verblijf in den winkel had zoolang
geduurd, dat van een ernstig afdin
gen op de prijzen der gekochte stuk
ken geen sprake meer kon zijn. Zij
betaalden dus wat het eerst was ge
vraagd. De juffrouw verklaarde ook,
en met zeker recht, dal het nu Car
naval was, en zij met die artikelen
volstrekt niet verlegen zou blijven.
Tegen elf uur toog men naar het
bal, waartoe de dames, evenals bij
die vorige danspartij, Colville in me
vrouw Bowen's rijtuig kwamen afha
len. Hij zag er wel een weinig tegen
op, in Carnavalsvermomming uit zij
ne kamer te voorschijn te komen;
doch de gangen en portalen in het
hotel waren verlaten en in schemer
licht gehuldhij ontmoette slechts
den portier, die hem op denzelfden
toon veel genoegen toewenschte, als
of hij hem, in gekleede rok, naar
eene soirêe had zien gaan. Zijne fees
telijke stemming nam toe, zoodra
hij in het rijtuig onder den invloed
kwam van de avontuurlijke atmosfeer,
die, in zekeren zin, de dames scheen
te omhullen; Elfie Bowen schaterde
het in kinderlijke vroolijkheid uit,
toen hij bij haar zitten kwam.
In de nauwe straten, die men door
moest, hoorde men slechts het gera
tel der wielen van allerlei soort van
gaande en komende rijtuigen; vóór
de opera was de verstopping zoo groot,
dal het lang duurde, vóór hunne beurt
kwam om tot den ingang op te rij
den. Gemaskerden liepen in en uit;
de vroolijke spanning, waarin de da
mes verkeerden, zocht uitweg in een
diepen, trillenden zucht. Een bedien
de van den schouwburg opende het
portier en wenschte hun een genoe-
gelijke veglione toe; en een oogen-
blik daarna stonden ze in het volge
propte voorportaal, waar even geloefd
werd, om voor Imogene en Elfie den
indruk van de werkelijke maskerade
te verhoogen.
„Laat ons vooral goed bij elkaar
blijven," beval mevrouw Bowen,
toen zij, door eene binnendeur stap
pende, de schitterend verlichte dans
zaal, in al haar kleurenpracht, voor
zich geopend zagen. De vloer van het
parterre was door ophooging gelijk
gemaakt met hel looneel, alwaar men
al de schermen weggeruimd en een
groote vlakte gevormd had voor de
daarop zich in den dans verlustigende
bonte menigte. De loges, drie ver
diepingen hoog, waren schitterend
verlicht door candelabres, die met de
gaskroon wedijverden.
„Gij en Effie vooruit, Imogene,"
beval mevrouw Bowen, die haar, als
kinderen, hand in band liet loopen,
en zelve werktuigelijk Colville's arm
had gevat.
Weldra sloot zich een masker, van
top tot teen in het rood uitgedoscht,
bij hen aan, en begon mevrouw Bowen
in uitmuntend gebarenspel het hof te
maken.
Dit verveelde Colville. Hij vroeg haar
vergunning, dien indringer te verja
gen.
„Wel neen, zeker niet!" antwoord
de zij. „Ik vind het juist heel aardig.
Het zou immers zonder dat geen veg
lione zijn. Hebt gij ooit zoo goed zien
act eer en
„Ik vind de warmte, waarmede hij
het doet, al zoowat de grootste merk
waardigheid," zei Colville.
„Ik zou u wel eens het hof aan
eene dame willen zien maken," ant
woordde zij, ondeugend.
„ik ben in staat, het u te doen,
als ik mag," zei hij, echter dadelijk
daarop inziende, dat zijne aardigheid
wat minder goed gekozen was.
Zoo wandelden ze eerst de geheele
zaal rond. „Dat is Prins Strozzi, Imo
gene," fluisterde mevrouw Bowen, zich
daartoe naar het jonge meisje voor
overbuigende. Zoo wees ze haai nog
andere personen aan, van geschied
kundige vermaardheid of van aristo-
cratischen naam, die in verschillende
loges waren gezeten, te midden van
allerlei schoone vrouwen, meer of min
der geblanket en gepoederd in den ou
den marquise stijl.
In de zaal zag men verscheidene
heeren in rokken, zonder maskers, en
hier en daar ook dames met maskers,
doch zonder domino. Het meerendeel
was echter gecostumeerden door
heel hel gebouw gloeide en schitterde
een zoo groote verscheidenheid van
kleuren, dat hel de oogen pijnlijk aan
deed, om die in den warrelenden dans
te volgen.
Mevrouw Bowen had vooruit be
paald, dat men niet zou dansen. Imo
gene dacht daaraan zelfs niet. Men kon
de veglione bezoeken en toekijken uil
eene der loges; maar ditzelfde ook
nog doen, al bewoog men zich dooi
de zaal. Aan dit laatste werd de voor
keur geschonken, en, na eenmaal de
ronde te hebben gemaakt, werd door
het viertal een rustig hoekje gevonden
en zette het zich daar als toeschou
wers neêr.
liet masker in het rood, dat trouw
was blijven volgen, zocht een plaatsje
in de buurt, vanwaar het, wanneer
mevrouw Bowen zijn kant uitkeek,
voortging de hartstochtelijkste gebaren
te maken.
«Hij verveelt u toch immers niet 7"
vroeg Colville weder.
„U volstrekt niet. Hij is zoo aardig."
„Nu, mij is het goed!"
De wals was uit; het gedraai en
gehuppel loste zich op in een onge
regeld heen en weêr, op en neer trek-
kenden stroom. Onze vrienden begon
nen nu aan enkele costumes en ka
rakters uit de menigte meer aandacht
en belangstelling te wijden. Clowns,
in hel wil met monsterneuzen op, en
bonte Harlekijns, met platte, zwarte
maskers, waren er vele. Men zag ook
wonderlijke sprinkhanen, in het groen,
die lange voelhoorns voor het hoofd
droegen. Een paar Mephisto's kwamen
rood lusschen de anders gekleurde
groepen uil. Tal van geharnaste rid
ders bewogen zich met moeite door
de zaal, blijkbaar gebukt onder het
gewicht hunner kniestukken en borst-
panlsers.
Eenige maskers omringden, sprin
gend en dansend, een jongen man,
die in gewone kleeding, met lang haar,
niet ver van hen af, tegen een pilaar
geleund stond, en hunne plagerijen
met een geduldigen glimlach, half
vroolijk, half boos, verdroeg.
Na hem genoeg gekweld te hebben,
keken ze weer om naar eene andere
prooi, en toen hel roode masker zijne
betuigingen ter vereering van me
vrouw Bowen verdubbelde, lokte dit
het groepje nader.
„Neen, nu" zei zij, met een ge
dwongen lachje, waarin echter nog
geene boosheid lag, „mag hij me wel
eens wat met rust laten. Maar zeg het
hem niet barsch," voegde zij er bij,
toen Colville wat al te heftig opge
sprongen was, om zich naar het mas
ker te begeven.
„Waarom zou ik barsch tegen
hem wezen? We zijn immers geen
mededingers 7" Ook dit gezegde was
wel een weinig misplaatst, zooals Col
ville zelf, zoodra hij het geuit had,
moest erkennen. „Buitendien, ik ben
ook een Italiaan," vervolgde hij, om het
weer goed te maken. Hij trad nu
langzaam op het masker toe, en zeide
op zachten,minzamen toon: „Madame
laat u thans vriendelijk voor uwe
attentie bedanken."
Het masker nam hierop eene hou
ding aan van komisch nagebootste
wanhoop, maakte een ondei danige,
diepe buiging, met de hand op het
hart, en verdween toen in het gewoel.
Dit was het sein voor de overigen om,
onder luid gejuich, uileen te gaan.
„Dat hebt gij heel aardig samen
gedaan!" zei mevrouw Bowen. „Ik
begin nu werkelijk te gelooven, dat
gij een Italiaan zijl, mijnheer Colville.
Ik word bang voor u."
„En voor hem waart gij volstrekt
niet bang."
„O, hij was een echte Italiaan."
„Ik geloof, dal mama al het plei-
zier van het bal alleen krijgt," zei
Effie op klagenden loon. Wel zwaar
moest hel anders zoo onderdanige
kind onder hare verwaarloozing ge
leden hebben, om zoo'n oproerige
taal te doen hooren.
„Daar is veel van waar, Effie,"
antwoordde hare moeder, „ik ben er
zelve verlegen meê. Wat kunnen we
daaraan doen?"
„Ik zou wel graag iets willen eten,"
gaf het kind aan.
„Ik ook," riep Colville. „Dat mag
uwe moeder wel voor ons overhebben.
Zij mag ons wel eens medenemen
en onthalen. Wat zoudt gij zeggen
van een schaaltje ijs, juffrouw Gra
ham?"
„Ja, ijs," zei Imogene, er zoo
haastig bijvoegende, „maar dan ook
niets ter wereld anders," dat Colville
in een lach school. Langzaam, als
uit een droom ontwakende, stond zij
op, en wierp een blik, zoo harts
tochtelijk als men door een masker
een blik kan werpen, op het schouw
spel, dal zij achterliet. De muziek
speelde weder eene wals, en in de
ruime danszaal wemelde het opnieuw
van draaiende paren.
De corridor, waar men tafeltjes
had gedekt, was vol menschen, die
bier dronken en zich verder te goed
deden aan koud vleesch, gevogelte
en gesneden saucijs. „Hoe kunnen
zij dat hier gebruiken?" riep hel
jonge meisje verontwaardigd uit.
„Ik wist nog niet, dal gij zulk eene
aetherische leer waart toegedaan,"
zei Colville. „En laatst zag ik u, bij
madame Uccelli, zoo smakelijk in de
salade bijlen?"
„O, maar op een veglione!" was al
wal het jonge meisje hierop te ant
woorden wist. Hij lachte opnieuw;
inaar, tot zijne verwondering, deelde
mevrouw Bowen niet in zijne vroo
lijkheid.
Naar hun oude hoekje in de groote
zaal teruggekeerd, vonden zij daar
een masker in een zwarten domino,
die wel eenige plaats ruimde, doch
in de nabijheid bleef staan. Ze gevoel
den zich nu reeds vrij, om hardop
te spreken, zooals de Engelschen en
Amerikanen dit in Italië zoo onge
stoord kunnen doen.
„Hè," zei Colville, „ik ben op het
punt, van in mijn masker te stikken.
Als de dames om mij heen kwamen
staan en mij, zoodoende, mi)n incog-
nito hielpen bewaren, dan zou ik het
wel eens willen afnemen."
„Dan doe ik met u mede, mijnheer
Colville," zei het masker in hunne
buurt, en schoof zijn klein zijden vizier
een weinig op, om daardoor de zachte,
goedaardige gelaatstrekken van den
heer Waters te ontblooten.
„Wel, nu nog mooier!" riep Col
ville uit.
Mevrouw Bowen was blijkbaar te
zeer geërgerd, om een woord te kun
nen zeggen.
„Dat hadt fgij niet gedacht, mij hier
te zullen aantreffen 7" vroeg de oude
heer, alsof het overigens de natuur
lijkste zaak van de wereld was. Van
nu af deed dan ook'aedereen zijn best,
om zich niet langer verbaasd te toonen.
„Het is ongemeen belangwekkend
hier," zoo ging hij voort, „ongemeen I
Ik ben hier van het begin af geweest,
en heb niet alleen zeer veel genoten,
doch hier ook heel wat geleerd. Hier
is de sleutel tot een groot aantal te
genstrijdigheden in de geschiedenis
van dit verwonderlijke volk."
Zoo de heer Waters zulke wijsgee-
rige beschouwingen over het Carnaval
maakte, kon Colville moeilijk anders
doen dan hem daarin volgen.
„En is het u mogen gelukken," vroeg
hij ernstig, „in hetgeen gij gezien hebt,
gronden te vinden voor Savonarola's
afkeer van het Carnaval?"
„\olstrekt niet," viel de oude heer
dadelijk in. „Ik heb slechts, den heelen
avond door, de onschuldigste vroolijk
heid bijgewoond."
Colville liet het hoofd hangen. Hij
herinnerde zich, in een van Sweden-
borgs boeken, gelezen te hebben,
dat er engelen zijn, zoo verheven, zoo
den hemel nabij, dat zij het vermogen
missen om kwaad te zien.
„Waarom wordt er door u, jonge
menschen, niet mede gedanst P" vroeg
de heer Waters, op blijmoedigen
toon, aan mevrouw Bowen's gezel
schap.
Colville had zijn antwoord gereed:
„Mevrouw Bowen was tegen het dansen
op eene veglione."
„Och komen waarom 7" vroeg
de oude heer, in zijne onverstoorbare
eenvoudigheid.
Mevrouw Bowen glimlachte achter
haar masker. „Het is mij hier wel
wat gemengd," zei zij, bij wijze van
verontschuldiging.
„Dat kan wel zijn," stemde de heer
Waters toe; „maar gij zoudt onder
elkaar kunnen dansen. De menschen
gedragen zich hier toch goed."
„O ja, dat laat niets te wen-
schen over," vond mevrouw Bowen.
„Toen ik pas hier binnen was," ging
de heer Waters voort, „vroeg een der
herderinnetjes mij ten dans. En waar
lijk speet het mij, dat mijn leeftijd en
mijn verleden dit niet toelieten. Ik
wilde haar daarvan eene uitlegging
geven, maar vrees toch, dal ik daarin
niet naar wensch ben geslaagd."
„Zij zal gedacht hebben, dat het
maar een uitvlucht van u was," merkte
Colville, om iels te zeggen, aan.
„Ja, dat is niet onmogelijk; maar
ik zal mij altijd blijven verbeelden,
dat mijne indrukken van het Carnaval
nog dieper zouden zijn geweest, indien
ik mede had kunnen dansen. Nu, als
ik zoo'n jong raensch nog was als
gij
Imogene keerde zich om en keek
Colville, door de oogopeningen van
haar masker, aan; zells zóó bezien,
meende hij in die oogen een zekere
verwondering te lezen.
„Is hel u dan nooit vroeger in de
gedachten gekomen, dat ik een jong-
mensch was," vroeg hij met den groot-
sten ernst.
Zij antwoordde niet.
Na een poos vroeg mevrouw Bowen
„Imogene, zoudt gij soms lust hebben
om te dansen?"
Wordt vervolgd
Swedenborg, Zweedach geleerde en the-
osophiach dweeper (16881772).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,