ZONNIGE HERFSTDAGEN, ROMAN Tail William D. IIowells. 21) „Ik begin het er werkelijk voor te houden, dal gij aan zulke dingen ge looft," zei Imogene. „Misschien lijt gij!wel Katholiek." Mevrouw Bowen kwam in de ka-1 mer terug en ging zitten. „Er bestaat nog een]', andere le gende, die nog veel mooier is," zei Colville, terwijl het kleine meisje een diepen zucht van genot en inge spannen verwachting slaakte. „Gij hebt toch wel eens van de Buondel- monti gehoord vroeg hij aan Imo gene. O, de ooren tuiten mij alleen van de Buondelmonti, sinds ik in Florence ben!" gaf zij in levendige wanhoop te kennen. „Wel, dit gebeurde nu eenige eeu wen vóór de Buondelmonti, waarmede men u zoo plaagt, geboren werd. Het betreft Giovanni Gualberto Buon delmonti; hij reed op een dag, in den jare 1003, langs de Kerk van San Miniato, toen hij zekeren ügo tegenkwam, die een zijner broeders had vermoord. Gualberto hield zijn paard in en trok zijn zwaardUgo zag geen middel om te ontkomen, en wierp zich, met zijn gelaat naar den grond gekeerd, ter aarde, de armen uitgestrekt in den vorm van het kruis. „Gualberto, denk aan Jezus Christus, die aan het kruis nog voor zijne vij anden bad." Volgens het verhaal, vonden die woorden ingang lot Gu- alberto's harthij steeg van zijn paard, en hief, ten bewijze, dat hij hem vergiffenis schonk, zijn vijand op, kuste en omhelsde hem. Daarop gin gen zij samen de kerk binnen en knielden voor hel beeld van Christus aan het kruis, en dat beeld boog het hoofd, ten teeken van goedkeu ring en welbehagen in Gualberto's nobele, Christelijk vrome daad." „Prachtig 1" riep het jonge meisje doch het kind zuchtte slechts. „Nu dan; hel is de eenvoudigste zaak van de wereld, zijn hoofd van den grond op te rapen en weer op de schouders te plakken, of de doo- den levend te maken, of een boom in het hartje van den winter in blad en knop te doen schieten; maar,om iemands hart, ten behoeve van een vijand, tol vergiffenis te roeren dat is een heel ander ding; dat i- geen sprookje; dal is een echt wonder; en dat laatste moet wel gebeurd zijn omdat het zoo onmogelijk is." „O ja, het moet gebeurd zijn," herhaalde het jonge meisje mijme rend. „Gelooft gij dan, dal hel zoo moei lijk is, te vergeven?" vroeg me vrouw Bowen ernstig. „Och, niet voor dames," antwoord de Colville. Over hare wangen schoot een blos, en met fonkelende oogen keek zij hem aan. „Het spijt me, dal ik u neêrzelten moet," sprak Colville lol Effie; „maar ik kan u niet medenemen, en ik moet weg." Mevrouw Bowen noodigde hem dit maal niet uit voor de lunchlater be dacht hij, dal ze hem zeker in zoo verre wel genadig zou zijn geweest, indien hij haar dien laatsten kleinen steek slechts bespaard had. „Effie, mijn kleine vrouwtje," be gon hare moeder, nadat de deur ach ter Colville gesloten was geworden, „zou het niet goed zijn, dat gij eens wat liggen gingt? Ge ziet er zoo ver- moeid uit." „Zal ik dan hier maar wal op de sofa gaan liggen P" „Neen; op uw bed." „Goed." „Ik ga mede, Effie," zei Imogene, „om u eens goed in te stoppen." Toen zij alleen terug kwam, zat mevrouw Bowen nog onbewegelijk en op dezelfde plaats, waar ze haar verlaten had. „Effie zal wel gauw in slapen, hare oogen vielen toe van vermoeidheid." Ook zij zette zich nu neer en vervolgde, na een poos na gedacht te hebben: „Wat zou meneer Colville zoo somber hebben ge sterad „Was hij dan zoo somber vroeg mevrouw Bowen, zonder veel deelne ming. „Neen, somber niet zoozeer. Maar zoo heel anders dan gisteren avond bijvoorbeeld. Waai om kunnen de menschen niet altijd hetzelfde zijn? HÜ was toen zoo vroolijk, zoo gees tig; en nu is hij zoo in zichzelven gekeerd. Hij denkt, geloof ik, dat u boos op hem is, mevrouw Bowen." „Ik geloof niet, dal hij zich dit zoo zwaar aantrekken zou. Eerder zou ik zijne stemming aan een sla peloos doorgebrachten nacht toeschrij ven. Op uw leeftijd gevoelt men dat zoo niet." „Vindt gij dan mijnheer Colville zoo heel oud?" vroeg Imogene, in zekere spanning haar antwoord ver beidende. Mevrouw Bowen scheen die vraag niet te hebben verstaan. Althans, zij trad naar hel raam en keek de straal op. Vandaar terugkeerende, vroeg ze op hare beurt: „Is hel niet weer zoowat de tijd voor u, om een brief van huis te krijgen?" „Och, neen. Eergisteren pas heb ik er een van moeder gehad. Hoe komt u daar zoo op?" „Imogene," viel nu mevrouw Bo wen met zekere hartstochtelijkheid uit, die zij te vergeefs trachtte mees ter te blijven, zooals eene trilling barer lippen bewees, „ge weel, dat ik hier de plaats uwer moeder be kleed, om u met raad en daad te dienen, en in alle opzichten voor u te waken?" „Nu ja, zeer zeker, mevrouw Bo wen," riep hel jonge meisje verbaasd. „Daardoor ben ik in eene positie van groole verantwoordelijkheid. Ik mag mijzelve tegenover u, als jopg meisje, later niets te verwijten heb ben." „Neen." „Ben ik altijd goed voor u ge weest, en heb ik altijd uw recht en uwe vrijheid geëerbiedigd? Heb ik mij ooit met uwe zaken bemoeid, op eene wijze, die gij niet goedkeuren kondt?" „Hoe komt u aan zulke vreemde gedachten? Gij zijt altijd allerliefst voor mij geweest, mevrouw Bowen I" „Luister dan toe, antwoord mij openhartig en verdenk mijne bedoe ling niet." „Och, hoe zou ik dat kunnen doen „Dat nu daargelaten!" riep me vrouw Bowen ongeduldig, ja bijna boos. „Men kan verdenking niet dwingen! Geloolt gij, dat mijnheer Morton van u houdt?" Hel jonge meisje liet haar hoold hangen. „Imogene, antwoord mij I" „Ik weet het niet," antwoordde Imogene koel„doch wanneer dat een punt van zorg voor u mocht zijn, mevrouw Bowen, zet het u dan gerust uil het hoofdik geef volstrekt niets om mijnheer Morton." „Als ik moest denken, dal er ie mand was, die u na aan hel hart lag, zou hel mijn plicht zijn, daar over aan uwe moeder te schrijven." „Natuurlijk; ik zou niet anders van u verwachten." „En wanneer ik zag, dat gij belang in iemand begont te stellen, op eene wijze, die voor uw geluk niet bevor derlijk was, dan zou het mijn plicht zijn, u te waarschuwen." „Ja." „Ik sluit vanzelf het geval uit, dat iemand in staal zou zijn, u met opzet ongelukkig te maken." „Juist." „De mannen zijn er tegenwoordig niet meer zoo op uit om jonge meis jes het hart te breken. Maar daarom kunnen zeer goede mannen zelfs wel eens ondoordacht en zelfzuchtig te werk gaan." „Ja, dat begrijp ik volkomen," zei Imogene, terwijl hare stem zachter klonk. „Ik verlang volstrekt niet, u tegen iemand voorin te nemen. Het zou heel verkeerd en slecht van mij zijn. Bovendien wil ik mij zoover niet met uwe zaken inlaten. Ge zijt oud en wijs genoeg, om voor uzelve te zien en te oordeelen." Imogene zat stil, zij streek de hand over haar kleed. Duidelijk hoorde men de pendule op den schoorsteen likken. „Ik wil er de verantwoordelijkheid niet langer voor dragen!" riep me vrouw Bowen uit. „Het valt mij zwaar genoeg, in ieder geval. Gelooft gij, dat ik gaarne dit onderwerp tegen u aanroer?" „Neen." „Natuurlijk laad ik daardoor, in uwe oogen, den schijn op mij, aan de gastvrijheid te kort te doen natuur lijk vindt ge mij nu wantrouwend, en akelig." „Ik heb er geen oogenblik aan gedacht, u te beschuldigen," zei het jonge meisje, langzaam hare oogen opheffende. „Ik zal er nooit, nooit meer met u over spreken," zei mevrouw Bowen, „en van nu alaan, sta ik er op, dat ge u even vrij zult gevoelen, alsof ik niets had gezegd." Zij beefde; de tranen waren op het punt haar in de oogen te komen; doch zij hield die terug. Imogene bleef, in gedachten ver zonken, sli! voor zich kijken. „Gij zult alle passende gelegenhe den hebben om iedereen, wien gij wilt, te ontmoeten." „O ja." „En ik zal heel gi-graag alles te rugnemen." Imogene verroerde zich steeds niet en zweeg. Weder viel mevrouw Bo wen met eene zekere heiligheid uit: tegen de zelfbeheersching, die men met de jaren leert, slaat eene ver slapping der zenuwen over. Door dit stilzwijgen, legde de vrouw van de wereld het legen het onervaren jonge meisje af. „Ilebl ge niets te zeggen, Imogene Ik heb hem nog nooit uit dat oogpunt beschouwd. Ik weet niet, wat ik er op moet zeggen. Ik-ben er verlegen mede. Ik-ik kan 't ine niet voorstel len. Maar al-s u meent, dat hel slechts een losse inval van hem is, dat hij zich zoekt te vermaken en niets an ders „Dat heb ik niet gezegd." „Neen, in rechistreeksche bewoor dingen althans niet." „Hij hoort u gaarne praten, en zelf spreekt hij heel gaarne met u. Maarhij heeft weinig bezighe den, en en in alle opzichten is hel verschil te groot. O ja, ik weel het: eenmaal inel hem gesproken heb bende, schijnt iedereen u even on beduidend toe." „Ja." Mevrouw Bowen stond op en liep zonder verder iets te zeggen de ka mer uit. Imogene echter bleef koud en roerloos zitten. Na dien van den heer Morton, was geen andere naam genoemd gewor den. XI. Colville had, door zijn bezoek bij mevrouw Bowen, het doel, dat hij daarmede beoogde, voorbij gestreefd, hetgeen hij op 'fzijn terugweg er kennen moest. Zonder nu juist het plan te hebben Jgehad, berouw te toonen voor eene daad, waardoor zij gegriefd scheen, had hij zijne han deling in een beter licht bij haar willen stellen. Had zij hem daartoe nu slechts dadelijk de gelegenheid gegevenMaar neenhet ligt niet in de vrouwelijke natuur om te verhoo- ren en, dadelijk daarop, vergiffenis te schenken. Er was in hare oogen een zekere straf verdiendhet moest hem aan zijn verstand gebracht wor den, dat hij haar gekrenkt had. Toch zou alles nog in orde gekomen zijn, had, hij niet, toen ze hemjhalverwege was te geraoet gekomen, met onge- paslen spot, de vraag beantwoord, die den weg int de vrede wees. Hij had wel wat meer mogen be denken, dat zij, door het geheele Car naval avoptuur heen, alleen ten zijnen genoege, om hem te toonen, dat zij wal voor anderen overhad, om hem te bewijzen, dat zij noch preulsch, nog blindelings aan de maatschappe lijke vormen was gehecht, van hare gewone strenge beginselen was af geweken. En had hij nu van hare kiesche edelmoedigheid geen misbruik gemaakt? Had hij hare fijne toegeef lijkheid niet heel slecht beantwoord? Mismoedig slenterde hij den Arno- oever langs, ontevreden op zichzelven, zooals iedere man zich gevoelen zal, die over eene vrouw, op zulke wij ze, een zege heeft behaald. Slechts na een nederlaag is voor onze sekse tegenover de andere het behoud van zelfachting mogelijk. Bovendien werd ook, aan Imogene denkend, die blijk baar nog zoo onder den indruk was van de opwinding van 's avonds te voren, zijne stemming niet beter. Na een poos losten echter zijne grievende overdenkingen zich op in een hartelijken geeuw. Wel ja, was de tijd niet voorbij, dal zulke her senschimmen hem zorgen konden baren En was dit, op zichzelf be schouwd, niet ook een soort van wreede troost? Hij was een-en-veer- lig jaar oud, en, welke vatbaarheid hij overigens nog tot lijden mocht bezitten, bovenal was hij nu slaperig. Dit dreef hem naar zijn hotel, om, zoo mogelijk, vóór de lunch een dutje te doen. Toen hij hieruit ontwaakte, was hel zelfs al meer dan lijd voor het diner. Aanvankelijk belemmerden de nevelen van den slaap nog zijn denk vermogen, en stelden zij de gebeur tenissen der beide laatste dagen in een onnatuurlijk licht. Toen de cotnedie van de table d'hóte, in de gebraden kastanjes met boter, hare ontknooping naderde, was ook het plan bij hem rijp geworden, naar San Marco te gaan, voor een bezoek aan den heer Waters. Iltj trol den voormaligen predi kant van het dorpje lladdam East in Massachusetts, thans snuffelaar in de Ilaliaansche geschiedboeken, in zonderlinge tooi en stemming aan. In een met bont gevoerde jas ge doken, de voeten in vilten pantoffels, zat hij boven een stuk karpet, dat naast zijn tafel was gespreid. De man, die veertig jaren lang in de scherpe atmosfeer eener luchtdichte kachel had geleefd, na eerst, een kwart eeuw lang, aan een knappend open haardvuur gewoon geweest te zijn, behielp zich thans met de schrale hitte eener scaldino, waarboven hij de gevouwen handen warmde. Op het boek, dal geopend voor hem lag, liet een klassieke lucerna, met hare drie door olijfolie gevoede pillen, een schraal licht vallen. Toen zijn be zoeker reeds binnen was, keek hij hein verbaasd, over zijn bril heen, aan, en herkende hem eerst na hel wisselen van den gebruikelijken groet. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 6