qoo qasaaq qi uaqqaq uauunq noz Sipoou suaa [3aa sBdraoq ufira jooa qi pip 'uaqais at ubb atdmBjsmq -iqaBu }aq 'jqoBU uafluoA uap sjbooz 'jaiu qi aprainzjaA sueqj, -uapaz at do tqaq uftra uba SuuqsiqaizaS uap uauuiq coo 'uaqqaq Sipoou sauq azap uba jbav |aaq tip noz UBp 'uapuiAaq uozuoq nap uapauaq tsinf uaa stuos qoiz ja tqaotu |B ua jqaiz jaq u! aftpaz uaaS sbja jo apiaz spaaj qi s|booz 'iubav 'tsssq uaa§ iqaj}S[OA qi atquBco [adats ufira uba uaqats puBjq ui jaq JatM (l(; UBsSaapuo uaiz [sav uoz ap piaquiBBzuaa auljra ui Sou qi noz sil'iAiqip aoq" ooz qi jqanp 'uaqatstuo at tqaqdot ufim tno 'appuaMjB jads.wnoqos taq uba qqq uap qi uaot ua 'do Suuacoaqos aAvnBjfl ap puit ubajbbp stBB[d ut jwip uatioq uba stqoajs sbav iajsin[ aip jb qoo([ unajq auaoiS iqasz auaa 'aft[aoq apuaqfuis jaAOJBBp 'atqoq taq uba qnjp uap japuo 'aaz ap Pia;qaq 'jadsaq uaqqaq at pno° pooi qfi[ -jaaq qooits uaa tatn jbjooa tip bu 'uaAOoppn uaptAV at uaaqos jojbav taq ui qoiz 'qfqaS ]oq uaflijnA uaa ubb 'uoz ap jbb«'jBBp stqoajs 3A|Bqag pjBBdsaflpn uaA3[q A\nB[q qfqajaij uaa uba uaqqa[A uaqossnjiBBp jfiAuai 'uapj3A\ pjnajqafl afuBjo lUBqjooA nap ubb Sa.vvapuBBfl uatsoQ taq ui fiz ua uapnqos at SaM uauuoSaq uaAinp -Bqos aqosjBBd uaq[OM Jap uauiooz ap ui aoq puotstuo pnoS uba jaAau atqoBZ aip uaot 'uapuuoA uaiuijufiz -oraiBq ua -uazoj apuapuqqjaAfloo aip tsjaa qoiz aoq 'uaiz at mo Siiqosjd taq sbm uaaqosjoop uaqossntJBBp uoz apuBBSjapuo ap uba sub[°ii|oi[ ap uaot 'Jbbj^ ■qaiBzom uba p[8A joojfl uaa [asiiBdspn taq uba uatqasm ua soojSuiSaA\aq ubjbm uaqjoAA bq juB[d}JOOA jaq -qBMZ ua jaqqBMZ |B qoiz piiqaS jbbmz uaa uba oqoa ap B|B uaAiaiispn azl'iw apjpzap do aip 'daiqos uaSuu -aaqBqosjnajq azoopBj aip 'tqoqjaA pao[8 uapooj uap 8fr 42 Toen onwillekeurig mijn oog even rusten bleef op de gebroken neerhangende voorsteng, vroeg ik mijzel- ven af; waartoe ik nu eigenlijk nog langer op deze zelfde plek zou blijven ronddrijven; waarom ik, met de zekerheid, dat de Walderslare niet langer naar mij zocht, of zich daartoe blijkbaar op een verkeerd spoor bevond, niet vooruit de vleet redderde, wat zeil op de brik zette en in een koers zocht te vorderen, die me ten minste nader aan de gewoonlijk door de schepen gevolgde route bracht. Ik zou slechts hier en daar eenig touwwerk met een mes door te snijden hebben, om het want los te krijgen en de gebroken stukken rond hout vrij van den ondermast te laten vallen, en dan was het verder niet moeilijk, de fok en het groot marszeil bij te zetten, en het voorstenge stagzeilval door een, aan den top van het stuk voorsteng ge naaid, blok te scheren, teneinde zoodoende ook een voorzeil te kunnen voeren. Hoe ik sturen moest en of het vaartuig, zoo diep liggende, zelfs te sturen zou zijn, moest ik eerst nog ondervindendoch het was toch altijd beter, dat we, hoe dan ook, door het water gingen, dan maar te blijven liggen, alsof er een anker uitstond. Al deze overwegingen deden, nog vóór ik weer omlaag was gekomen, het besluit bij me rijpen, om, als soms het vlotvuur 's nachts niets opleveren mocht, stellig den anderen morgen vroeg zooveel mogelijk zeil te zetten op de kleine Morning Star, en eens te zien, hoever ik het daarmede wel zou kunnen brengen. En nu ging de zon in hare volle majesteit onder. Den ganschen dag was de lucht vol lichte, hooge, paarl- moerkleurige wolken geweest, en zij waren er nog, en werden, in h unne duizenderlei grillige vormen, thans door ooz 'piaqjB uftui uba iqonjA ap JBsp uba qaaqaq ua 'uaisnj aj pn mo pjooq ubb jjaz ajdBjs 'quq ap uba apfizsSuB[ pp ap[BBq qi f paajafl jo[a uficu sbav '}saa,\\ -ag ufiz gjzaq uajn aup .laaAaguo b^j •uapaz ai jb dojBBp mo 'diqas giuaa jooa uapjow uauunq noz guizfiM -aaguiA auaa uaiqossira jnnA jappq uaa isp 'dooq ap joop ua 'uagfijsdo uauunq noz [adBjspuBjq ufim uba aip 'ihb|a agooq ap ubb aiqaapag ap joop pgipaomaguBB [bjooa qjazA uficu fiq pjaM qi qoo(j -uaqja.w aj io[A jaq do uaAoq az raosBd ai jadoojjaiA ap cuBA\q s[fiAAqip ua jBBqppuBquo [B 8ou 'qaq pgazag qi sjbooz 'uojbaa uaquB[d ap jubm piaqjBuaznaj uaa Bufiq sbm jajj •qB)sdo jaiBAA jaq pn gooq spaai jjaz qoiz pil jcp 'gaajqjaA io|A uaa qi 10} 'suag|OAjaA ooz ua 'pgajag pjoAV uaaqjaAO sjBMp gBB[ auaa ja bujbbav 'uapuoq uagsjp hui uacusz a} azap }Bp 'uapuoqaguaafiq uaqusjd paAOoz qi puq gipaodg •noz uagipBqosaq uapu;aquB|d ap uaga} uaioois joop ginjjBBA ufim }Bp 'uaquui ai apjaoqaq pgjozaq }aiu am qi ispooz 'mjBq quq ap uba aiMiq ap ui aaz ap joopjBBp ua AUisp jaaz sauq ap jaa[q SiqqnjaQ uoibbaaz uaquBjd apuaAfup ap sgusj ara iai[ ua pn uaj|BA ap aiqaoq 'ut ja guojds 'ja}B.\\ ai iooq ap qi apjaiA nu gaajqjaA sooj agipoou ap qi .lOopjBBAV 'ISBa SBjqaqqoj spjooqqaq ubb q| aiqBBtu }ooq uaqos -aqag fuu joop jap u[ij8uba ap uba apuiapn }ajj •uBBg qjaM }aq ubb qi uoq 'puoA sinqraoq ap ui qi }Bp 'sarasqoq uaa lara ua apauuaiq jooqos ginj apuaguuqjaau qBq uap do jaq pn qi aisiBBj ajpaM '-zua 'najjBApazfq 'uaufij -poo[ 'qj3M.\inoi uapuia assoj jbiubb uaa apjauiBzjaA ua uaJOA jbbu ftra qi jBgaq aopiBBQ -ubb[s 3} puBq ap guuaOA[OA ap ubb qfijapsp qi nogaq ua piaqjaus lara 88 39 trotsch, alsof ik niet meer of minder dan een eigen gebouwd schip voor me had. Steeds bleef de wind flauw, doch gelijkmatig, doorstaan en de lucht betrok ken maar de wolken waren wit en hoog in de lucht, en de zon straalde dus niet veel warmte uit. Daar het nog pas drie uur was, bleef me den nooui- gen tijd, om planken tot brandhout te kloven en op te stapelen. Eerst echter kreeg ik een sigaar uit een van de kistjes in de kapiteinshut, schonk me een glas cognac in, en nam dit met een stoel en mijn kijker mede boven op het dekhuis. Nu eenmaal door den ge- zetten arbeid mijne zenuwen tot hare gewone kalmte waren wedergekeerd, had ik mij ten stelligste voor genomen, nie niet weder door allerlei sombere beschou wingen van streek te laten brengen, doch slechts de goede zijden van mijn toestand voor oogen te houden en vertrouwen te stellen in de Hoogere Macht, die ons lot bestiert. Als ik mij alie, vroeger opgevangen, verhalen te bin nenbracht van het lijden en de ontberingen door schip breukelingen ondervonden, en daaraan mijne omstan digheden toetste, dan werd mijn hart met innige dank baarheid vervuld en deed de stem van mijn geweten zich afkeurend hooren over het morren, waaraan ik me had schuldig gemaakt en de bijgeloovige vrees, waar van ik blijk had gegeven. Wel moet ik echter erken nen, dat de gedachte aan mijn meisje steeds in de hoogste mate kwellend was, vooral als ik me voor stelde, hoe zij zich wel gevoelen zou in hare onzekerheid omtrent mijn leven of dood, en door de vrees, dat ik, in het gunstigste geval zelfs, op dit oogenblik zwaar te lijden zou hebben. Doch slechts werk, onafgebroken werk, was op den duur in staat mijne stemming op te

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 8