HAARLEMSCH
PREDIKBEURTEN
Eerste Blad.
No. 41.
Veertiende Jaargang
144.
van WOENSDAG 25 Mei 1892.
DONDERDAG 26 Mei 1892.
Uitgave van DE ERVEN LOOSJES, Gedempte Oudegracht 86.
TELEPHOONNUMMER
TELEPHONISCHE VERBINDING
met AMSTERDAM.
ABONNEMENTSPRIJS
Per drie maandent ,25.
franco p. post ,40. Prijs per Advertentie van 1 tot 5 regels 25 cents, elke regel
Afzonderlijke nommers 3 centen per stnk. meer 5 cents, groote lettors paar plaatsruimte.
VERSCHIJNT:
Dinsdag- en Vrijdagavond.
Advertentïén worden aangenomen tot DINSDAG en VRIJDAG des middags ten 12 ure, die alsdan zoo mogelijk nog worden geplaatst.
op
(HEMELVAARTSDAG).
Groote Kerk.
Vroegpr. 7 nre, IIoor/.
Voorm. 10 ure, van Lennep.
Nieuwe Kerk.
Voorm. 10 nre, Moeton.
„ONZE LEESTAFEL".
Onlange verschenen boeken op aanvrage
ter bezichtiging te verkrijgen bij de boek
handelaars De Erven Loosjes.
Jans-Kerk.
Voorm. 10 ure, Knottenbelt.
Bakenesser Kerk.
(Voor de Kinderen).
Voorm. 10 nre, Barbas.
Eglise Wallonne.
Dix henres, Debry.
Collecte ponr les personnes et églises
nécessi tenses.
Christelijk Gereform. Gemeente.
(Ged. Oudegracht).
Voorm. 10 nre, Mulder.
{Klein Heiligland).
Voorm. 10 nre, Schotel.
Lnthersehe Kerk.
Voorm. 10 nre, Poolman.
Kerk der Vereenigde Doopsgezinden
Voorm. 10 ure, de Vries.
Remonstrantsche Kerk.
Voorm. 10 nre, Tideman.
(Voor de Kinderen).
Voorm. 11 nre, Vergadering van leden
en begunstigers.
Kerk der Broedergemeente.
Voorm. 10 nre, Weiss.
Nederd. Herv. Kerk.
Bennebroek.
Voorm. 10 ure, J. A. Gerth van Wijk Jr-
Beverwijk.
Voorm. 10 ure, J. C. Boon.
Evang. Luthersche Kerk.
Voorm. 10 ure, K. A. Gonlag.
Doopsgezinde Kerk.
Voorm. 10 ure, geen dienst.
Voorm.
10
Bloemendaal.
ure, J. D. van Ariel.
Voorm.
10
Heemstede.
ure, J. Kuylman.
Voorm.
9 Va
Hillegom.
ure, M. Buchli Pest.
Voorm.
Houtrijk en Polanen.
10 ure, C. van Koetsveld C.Ez.
Voorm.
10
Sandpoort.
ure, J. van Loenen Martinet.
Voorm.
10
Spaar udam.
ure, T. Hoog.
Voorm.
10
Velsen.
ure, II. Waardenburg.
Zandvoort.
Voorm. 9i/a are, t'. Veen,
Pred. te Haarlem.
Jaarboekje voor het Lager Onderwijs in
Nederland voor 1892. Achttiende Jaar-
/-.75.
MULTATULI, Millioenen Studiën enz.
Goedk. Uitgave, afl, 1. Compleet in
15 afl. a f- .253.75.
De Negerhut, Nieuwe Uitgave Geïll,
afl. 1 Compleet in 22 afl. a.30 6.60.
geh. 7 60.
Kohier van de plaatselijke directe belasting
der Gemeente Haarlem, dienst 1892,
hij inteekening- .80
buiten inteekening „1.
NIJLAND, E, Schetsen uit Insulinde all 1 .35
Compleet in 10 afl.
H. WORP, Dr. J. A. De invloed van Sene
ca's treurspelen op ons Tooneel.3.25.
VERWEY, ALBERT, Een inleiding tot
Vondel afl 1 Compleet in 8 afl.90.
LOOSJES, VINCENT, Des Tempels ver
gankelijke luister. Leerrede over Mar
cus 13, V. 1. en 2.50.
Nieuwe Muziek
SCHNITZLER, LOUIS, Minnelied, Woor
den van Justus van Maurik.60.
SCHNITZLER, LOUIS, Leote. Woorden
van J. van Cleeff Jzn.90
Buitenlandsche nieuw verschenen werken
MAETERLINCK, MAURICE, Pelle'as
et Mélisandc„1.90.
BUCK, CARL DARLING, Der Vocclis-
mus der Oskischen Sprache4 90,
Taschenbuch für Mannerchor, tweestem
mig gezet met pianobegeleiding—.90.
Alle bovenstaande werken verkrijgbaar
bij de Erven Loosjes, boekhandelaars,
Ged. Onde Gracht, 86, te Haarlem.
De Schilderijen Tentoonstelling.
De feest-tentoonstelling van »Kunst
zij ons Doel" is welgeslaagd.
Toch heeft dit teest waarom het
verbloemd verscheidene bezoekers
niet behaagd en zijn er vertrokken, die
er zich geen oogenblik op hun gemak
hebben gevoeld. Er waren er zelfs die
zich hun gang naar Felix Favore be
klaagden en de tentoonstelling als min
of meer mislukt beschouwden.
Dergelijke oordeelingen zijn wel het
beste bewijs, hoe brood-noodig het hou
den van een expositie van moderne kunst
voor Haarlem was; daarom vooraf nog
even hulde gebracht aan het feestvie
rend genootschap voor zijn initiatief en
aan de tentoonstellings commissie voor
de uitvoering.
De onvoldaanheid van sommige be
zoekers, waarop zooeven gedoeld werd,
toont aan dat ook hier ter stede nog
bij dezen en genen de dwaling heerscht,
dat een schilder, of in 't algemeende
artiest, zich behoort te gedragen naai
den uitteraard geborneerden smaak van
een niet artistiek waarnemend of voe
lend beschouwer. Een groot deel eener
schilderijenkijkende menigte zou gaarne
eiken schilder, die hun niet precies hun
eigen, meestal weinig belangrijke im
pressies laat zien, het schilderen willen
verbiedenvolgt de schilder een eigen
procédé in zijn bewerking om het juiste
effect te bereiken, dan zouden diezelfde
kijkers hem liefst geheel uit de bewoonde
wereld willen verbannen.
Ge meent dat ik overdrijf, waarde
lezer? Helaas neen; het spreekt van zelf
dat gij, lezer, er verstandiger over
denkt; gij dweept nu wel niet onmid
dellijk met elke u door kenners als Hooge
kunst voorgezette schilderij, maar gij
wilt u toch gaarne de moeite geven er
»in" te komen. Natuurlijk, zoo behoort
het ookals ge er direct volop pleizier
van hadt, waart ge haast zelf half ar
tiest, en dat wordt ge ook misschien
nog wel eens, als ge u maar een jaar
of wat traint.
Om daarmee te beginnen is juist deze
tentoonstelling bizonder geschikt, want
er zijn maar enkele stukken, waaraan
ge u eerst na langere traineering kunt
wagen. Er zijn er ook doch gelukkig
maar weinige die ge zonder eenige
aarzeling en zonder iemand te raadple
gen, volkomen te recht zijt voorbijge-
loopen, of waarvan gij u zeiven met vol
ledige zekerheid voorspellen kunt, dat gij
ze over een paar jaar zeker het aankijken
niet waard vinden zult, al ziet ge nu nog
niet dadelijk in, waaróm ze niet blijvend
iets voor u zullen kunnen zijn, zooals
alleen echte kunst dat vermag.
Maar gij zult moeten toegeven, lezer,
dat het meerendeel der zes-en-tachtig
nummers ook voor lieden, die niet zooveel
schilderijen gezien hebben als gij, vol
komen genietbaar is, zooal niet hij een
eerste, dan toch zeker bij een tweede
of derde bezoek. Maar, niet waar, er zijn
er nog altijd, die denken dal kunst zien
even gemakkelijk gaat als prentjes kij
ken, en die hebben natuurlijk meer
moeite om zich in Felix thuis te gevoelen
dan gij.
Neem er maar eens de proef van op
onzen wederzijdschen vriend N., troon
hem eens mee naar de tentoonstelling,
en gij zult hem eens hooren uitvaren 1
Ik trof er hem gisteren, en vond hem,
nu eens luid-lachend om „dat malle ding
van Toorop met al die puntjes", dan
weer zich ergerend aan dat „gemodder''
van Breitner, tot hij eindelijk in een
hoekje stilstond, waar hij tot kalmte
kwam bij het zien van Postma's „Al-
hambra". Ik dacht er natuurlijk niet
aan, die bekoring te verstoren, maar
wist hem er toc-h behoedzaam aan te
onttrekken en bracht hem ongemerkt
voor Jac. Van Looy's „Slapende jongen",
een voor dien schilder niet zeer karak
teristiek stuk, maar juist daarom nogal
geschikt om door onzen vriend te wor
den gewaardeerd, en waarlijk, al was
hij eerst nog te zeer onder den indruk
van wat hij zooeven gezien had, hij vond
Van Looy toch lang niet verwerpelijk.
Eindelijk zei hij: „Kijk, 't is net of het
leeft, zoo met-een tuimelt de jongen nog
van de bank af." Toen hij eenmaal zoo
ver was, kon ik hem ook met goed ge
volg „Het wonderkastje" laten zien. Het
fraaie stuk van Albert Neuhuys wist
hem te pakken door het onderschrift
„Moment de peine", en daar was in dit
geval geen kwaad bij. Gij, lezer, zoudt
natuurlijk alleen reeds om de wijze van
behandeling deze schilderij hebben ge
waardeerd, het onderwerp op den koop
toe nemendvan onzen vriend mochten
we dat niet verwachten, op hem werkten
de impressies van waarneming en ge
dachte in omgekeerde volgorde inmaar
ik geloof niet dat hij er minder om ge
noot. Toen hij eenmaal van Neuhuys'
werk goed de stemming beet had, bl acht
ik hem nog eens voor de schilderijen
zijner vroegere waardeering; hij was
er reeds niet meer zoo warm voor, al
wilde hij ze niet dadelijk afzweren. Toen
viel zijn blik op Bauer's „Ruiters" en
toen was het met zijn berusting voor-
loopig weder gedaan. Te vergeefs toonde
ik hem hoe de schijnbaar vormlooze
massa langzamerhand bezield wordt, hoe
de ruiterstoet zich losmaakt van de om
geving en de man op het witte paard
hel wit zich voortbeweegt langs den
witten muur. Maar dat was te veel op
eens gevergd: hij zag er niets van, zei
hij, en vond de koeien van Savrij en
Wolbers veel duidelijker. Knorrig wend
de hij zicli aftoen kwamen we aan de
groote Breitner en nu was het voor
goed mis. Vóór ik hem kon tegenhouden,
was N. de zaal uitgeloopen, in zichzelf
pruttelend over „die verregaande mal
ligheden", waaraan hij zijn kostelijken
tijd had opgeofferd.
Ik hoop, waarde lezer, dat ge N.
vandaag of morgen in een betere bui
treftals hij wat bedaard is en ge legt
het listig aan wie weet of ge hem op
deze zelfde tentoonstelling nog niet tot
Breitner, wellicht tot Bauer bekeeren
kunt!
Wat mij toch beweegt, vraagt ge,
om met zoo groote bezorgheid voor N.'s
zielerust te waken? Wel, het laat me
natuurlijk tamelijk koud of iemand een
schilderij mooi vindt of niet, maar het
is altijd min of meer pijnlijk, zulke ove
rigens bezadigde en verstandige lieden
als onze vriend, van die zonderlinge din
gen over kunst te hooren beweren.
Gij moet hen daarover echter niet
hard vallen de gelegenheid tot het lee-
ren zien en waardeeren van moderne
kunst heeft in onze stad vóór de ten
toonstelling bijna geheel ontbroken. Wie
hier belangstelde in de kunst der Hage
naars (Marissen, Israels, enz.) en in die
der jongere generatie (Breitner, Van
Looy, Veth, Kamerlingh Onnes, Verster,
enz.) moest te Amsterdam of elders
zoeken wat hem te Haarlem onthouden
werd. Voor hem is dan ook de Haarlem-
sche tentoonstelling grootendeels eeu
repetitie, en als hij haar met soortgelijke
exposities, elders (o.a. te Leiden) gehou
den, vergelijkt, kan hij zelfs geen bizon
deren indruk van haar ontvangen, en
valt het weldra op dat meer dan één
inzender niet karakteristiek genoeg ver
tegenwoordigd is en dit geldt (jammer
genoeg) wel in de eerste plaats van de
beide grootsten onder onze hedendaag-
sche schilders: Joseph Israels en Jacob
Maris. Bovendien mist men er enkele
anderen geheel die op een expositie van
tegenwoordig niet goed gemist kunnen
worden Thijs Maris, Jan Veth, Willem
Artsen, Roland Holst, Voerman, Isaac
Israels, Deysselhof, maar we mogen
niet vergeten dat er met onze tentoon
stelling eene te Groningen samenviel
en dat men, om de genoemden goed
vertegenwoordigd te hebben, ook aqua
rellen en etsen had moeten vragen,
wat (vermoedelijk met 't oog op de be
perkte ruimte) niet geschied is Zoo is
er ook van onzen stadgenoot Graadt
van Roggen een olieverfdoek, waar men
niet bepaald iets tegen behoeft te hebben,
maar dat toch in zijn soort zeker lager
staat dan zijn etsen die onlangs op Arti
waren en af en toe bij Buffa in de
ICalverstraat voor de glazen liggen. Ook
herinner ik mij, van Koster en Veldheer
aquarellen gezien te hebben, die veel
beter voldeden dan hetgeen door hen
op deze tentoonstelling is ingezonden.
Maar voor hen, die zich geregeld in
Arti of elders van moderne kunst op
de hoogte hebben trachten te houden,
is deze tentoonstelling natuurlijk niet
in de eerste plaats bestemd. En hun,
die hier nagenoeg voor 't eerst kennis
maken met werken der tentoonstellende