ZONNIGE HERFSTDAGEN.
SOMAN
van William D. Howeli.s.
27)
„Ge weel heel goed, dal dit niet
kan," zei mevrouw Bowen, met moei
te haar geduld bewarende.
„Neen, natuurlijk niet. Zou ik
ooit weêr zoo iemand als hem ont
moeten
Mevrouw Bowen sprong onrustig
half op van haren stoel, om echter
dadelijk daarop in een nog stijver hou
ding terug te zinken.
„Neen," ging het jonge meisje,
als hopeloos droomend, voort, „liet
was een voortdurend genot, met
hem samen te zijn. Altijd dacht
hij aan ons genoegen, nooit aan het
zijne. Zelfs voor Effie ook was hij al
tijd even lief: nooit was hem voor
haar iets te veel. Hfj was de onbaat
zuchtigheid zelve. Meer dan eens zag
ik hem, met de grootste voorkomend
heid, de domste menschen te woord
slaan. Nooit toonde hij eenige voor
keur om zich met de eersten, met
de aangenaamsten, te bemoeiennooit
trachtte hij zich, ten koste van een
ander, op het gunstigst voor te doen.
O, hij is door en door een gentleman
dat zal ik hem altijd nageven. Zoo
kiesch in alles I nooit een ander, om
een onvoorzichtig gezegde, aanhou
dend, of trachtend, daarvan tegen hem
gebruik te maken. Neen, nooit, nooit,
nooit! Och, och! En wat zal hij nu
van mij wel denken Hoe onbedui
dend, hoe wispelturig, hoe egoïstisch
moet hij nu wel- vinden, dat ik ei
genlijk ben!"
„lmogene!" riep mevrouw Bowen
verwijtend uil, om zich echter dade
lijk weêr te bedwingen.
„Ja," vervolgde het jonge meisje,
op denzelfden droevigen loon. „Hij
gelooft, dat ik hem niet weet te waar-
deeren, omdat hij zooveel ouder is.
Hij meent, dat ik hem minder hoog
stel, omdat hij niet zoo jong, niet
zoo knap meer is! Misschien mis
schien Zij hield zich in, om niet
in snikken uit te barsten. „O, ik kan
het niet verdragenYeel liever ga ik
dood dan hem in dal denkbeeld
te laten!" Zij boog haar hoofd ter
zijde, over de beide handen, die de
leuning van haren stoel omklemden,
en schreide.
Mevrouw Bowen zat haar verstrooid
aan te staren. Soms scheen ze met
groole moeite eenig woord, dat haar
reeds op de lippen brandde, in te hou
den, doch tot eene uiting daarvan
kwam hel niet.
Na een poos hief lmogene het hoold
weder op, dioogde zich zacht de oo-
gen en vroeg, terwijl zij haren zak
doek borg„lloe zag dat andere meisje
er toch wel uil?"
„Dat andere?"
„Ja u weet wel, wie ik bedoel: zij,
die hem vroeger zoo schandelijk heeft
behandeld."
„lmogene 1" zei mevrouw Bowen op
haren meest strengen toon „dat is
onzin ik kan u niet zoo laten voort
gaan. Ik zou kunnen doen, of ik u
niet begreep, doch zal u dan maar
vertellen, dat er niet de minste gelij
kenis tusschen u heiden
„Neen, neen," zuchtte het jonge
meisje, die bestaat er ook niet. Dat
voel ik. Maar zij zag toen niets, dat haar
tot waarschuwing dienen kon toen
had hij dergelijk leed nog niet onder
vonden hij was nog jonghij kon
het dragen dat hebt gijzelve ver
teld, mevrouw Bowen. Maar wat zal
hij nu nu beginnen? Dat eerste
kon bij wel licht opnemen, zonder haar
daarvoor een kwaad hart toe te dra
gen, want zij wist ook in de verste
verte niet, hoezeer hij daaronder wel
leed. Maar wat moet hij van mij, van
mij nu wel denken?"
De groole muur, die haar scheid
de, liet reeds niet meer toe, dat me
vrouw Bowen lmogene in hare armen
nam, om haar verdriet weg te lachen
en weg te kussenzij antwoordde
slechts: „Ge zult zelve het beste we
ten, lmogene, of ge gegronde reden tot
zelfbeschuldiging hebt. Ik kan, noch
wil hier over den heer Colvillespie
ken; hem had ik ook niet op het
oog in hetgeen ik vandaag heb ge
zegd. En nogmaals herhaal ik, geen
het minste plan te hebben, mij an
ders met deze zaak te bemoeien dan
voor zoover het uiterlijke en mijne
verantwoordelijkheid tegenover uwe
moeder van mij eischen kunnen. Gij
moet weten, wat u te doen staat:
daarvoor zyt ge oud en wijs genoeg.
Ik zal dan verder overeenkomstig uw
verlangen handelen, wanneer ge eerst
zeker weet, wat ge wilt."
„Ja," zei lmogene heesch en zij
wachtte eene geiuime poos, vóór zij
volgen liet: „Heb ik alljjd nog ten
goede gehandeld, mevrouw Bowen
„Ja; ik heb nooit over u Ie kla
gen gehad."
„Waarom wilt gij mij dan nu niet
zeggen, wat gij voor den besten weg
houdt?"
„Omdat er niets meer te doen valt.
Alles is over."
„En als dat nu eens niet zoo wa
re, zoudt gij het mij dan wel zeg
gen?"
„Neen."
„Waarom niet?"
„Omdat ik niet kan."
„Dan trek ik mijne belofte in, niet
aan mijnheer Colville te zullen schrij
ven. Ik zal hem vragen, te blijven."
„Hebt ge u dat stellig voorgeno
men, lmogene?" vroeg mevrouw Bo
wen, zonder eenig ander bewijs van
opgewondenheid te geven, dan dat zij
hare polsen met de tengere handjes
iets vaster greep.
„Ja."
„Dan weet ge zeker ook in welke
verhouding ge daardoor tol hem
komt?"
„Verhouding?"
„Heeft hij zich aan u verklaard?"
„NeenHaar gelaat was vuurrood
geworden.
„Wel, na hetgeen er voorgevallen
is, zal zulk eene handeling met eene
verklaring uwerzijds gelijk staan."
lmogene werd nu weêr doodsbleek.
„Ik moet toch aan hem schrijven,
tenzij gij mij dit bepaald verbiedt."
„0, ik zal het u niet verbieden."
Mevrouw Bowen stond op en ging
naar haar schrijftafel toe. „Maar, zoo
ge nu werkelijk tot dien stap besloten
zijt, en de gevolgen daarvan.geruste-
lijk meent af te mogen wacnten, van
welken aard ook Zij draalde nog,
vóór zij zitten ging, en keek over
hartn schouder heen lmogene aan.
„Ja," begon hel jonge meisje, dat
eveneens was opgestaan.
„Dan zal ik voor u aan den heer
Colville schrijven, en daardoor de zaak
nog den besten vorm zien te geven."
lmogene antwoordde hierop niet.
Zij bleef bewegingloos staan, terwijl
mevrouw Bowen de pen opvatte.
„Is het zoo naar uwen zin?" vroeg
zij, haar even later het geschrevene
overreikende.
Waarde heer Colville
Er bestaan redenen, waarom ik
gaarne mijne toestemming tot uw
vertrek wensch te herroepen. Kom,
inplaats daarvan, morgen bij ons
lunchen, en tracht alles te vergelen,
wat in de laatste dagen hier voor
gevallen is.
Uwe U vriendschappelijk toegenegen©
Evalina Bowen."
„Ja, zoo is het goed," snikte lmo
gene.
Mevrouw Bowen schelde den por
tier, en wachtte, naar het jonge meis
je den rug toegekeerd, aan de deur
van het salon zijne komst af.
Na eenig verwijl, door het late uur wel
gerechtvaardigd, verscheen de man.
»Deze brief moet dadelijk naar het
Hotel d'Atene worden bezorgd," zei
mevrouw Bowen kortaf.
„Zonder mankeeren," antwoordde
de portier kloek.
Zoodra mevrouw Bowen zich had
omgekeerd, kwam lmogene, de han
den saamgevouwen, haar te gemoet.
„0, hoe lief hoe goed toch
Mevrouw Bowen deinsde terug.
„Stil toch, stil toch, lmogene, liever
niet I" hare aanraking ontwijkende.
Hel was haar brief, dien Colville,
op zijne kamer komende, gevonden,
en bij het flikkerende licht van zijn
nieuwe kaars gelezen had. Dadelijk
zette hij zich tot de beantwoording
neder.
Geachte mevrouw Bowen
Uwe bedoeling om mij eene be
leefdheid te bewijzen, wordt hooge-
lijk door mij gewaardeerd en daar
om hoop ik, dat gij mijn afwijzen
uwer vriendelijke uitnoodiging niet
aan eene ongepaste gevoeligheid zult
wijten. Ik blijf overtuigd, dat hel
maar beter is, dat ik ga en reeds
lang had ik Florence verlaten moe
ten hebben doch een dwaas toe
val heeft mijne afreis vertraagd, en
nog vóór ik, tehuis komende, uw
briefje vond, had ik plan gemaakt,
u te schrijven en te verzoeken, ge
duld te willen nemen met de ver
lenging van mijn verblijf tol Maan
dag.
Hoogachtend, enz.
Theodoor Colville."
Hij hracht zeil dit briefje ter bezor
ging bij den portier van hel hotel.
Wel had de man zijn slaapstede reeds
opgezocht, doch hij bood onmiddellijk
zijne diensten aan. Colville vroeg hem,
of er mogelijkheid bestond, het brief
je nog dadelijk aan het Palazzo Pinti
afgegeven te krijgen, doch de portier
legde bedenkelijk hel hoofd op een
zijner opgeheven schouders en vond
het daartoe wel een heel, heel klein
beetje te laat.
„Stuur het dan zoo vroeg mogelijk
morgen," zei Colville.
Mevrouw Bowen ontving dit schrij
ven uil handen van de bediende, die ba
re koffie bracht, en zond het dade
lijk aan lmogene door. Deze kwam
spoedig daarop naar hare kamer. Ze
was geheel gekleed, had blijkbaar lang
geleden reeds haar toilet gemaakt, en
droeg, in juiste afspiegeling harerstem-
ming, een hoogst eenvoudige, donke
re japon.
„Zoo verlangde ik het juist, me
vrouw Bowen," zei zij, hartstochtelijk
vastberaden. Thans ben ik gerust.
En dat heb ik aan u te danken, me
vrouw Bowen." Beschroomd was zij,
met de kruk van de deur in hare
hand, blijven staan, en zag nu een
zwakken glimlach by mevrouw Bowen
te voorschijn komen; daardoor aan
gemoedigd, vloog zij naar haar bed,
kuste haar en yide toen snel de ka
mer weder uit.
Colville sliep lang, en toen hij ont
waakte, was hij onder den indruk van
een onbestemd gevoel van zelfverwijt,
dat langzamerhand tot de armzalige
voldoening leidde, eene slechte zaak
er nog zoo goed mogeiyk te hebben
afgebracht. Eerst meende hij, dal de
verplichting op hem rustte, in huis te
blijven, en verliet hij zijn hotel dan
ook niet vóór de lunch. Uil zijn raam
gezien, verbeeldde hij zich, dat het,
ondanks den zonneschijn, buiten koud
moest zijn, en zag hij, by het lustige
haardvuur, in zyne kamer gezeten, iets
scherps in de windvlagen, die het
stol van de piazza over de ry van
huurrijtuigen aan den overkant joeg;
doch toen hij den voet op de straat
had gezet, vond hij de bries zeer ge
matigd en de zon aangenaam warm.
Buiten was het drukvooral op de
hoeken der straten zag men wande
laars in groepjes, in mantels en over
jassen gehuld, zich, al pralend, in het
zonnetje koesleren. In de lucht dreun
de, als gewoonlijk, het klokgeluidoch
ditmaal was het een zachter klinkend,
liefelijker geluid dan andersen toen
hij den blik liet gaan over de beu-
velen, die, als zoovele wolken, aan
het einde van bijna iedere hoofdlaan
in Florence schenen te hangen, zag
hij geen spoor meer van sneeuw. Hij
volgde de Via Cavour om den heer
Waters voor eene wandeling af te
halen, doch ontmoette dezen reeds,
vóór hy halverwege de San Marco
was.
De oude man was in de aanschou
wing van hel Riccardi Paleis verdiept,
en ontving Colville's groet, zonder de
minste bevreemding te toonen, dat
hij hem nog in Florence zag. „Zoo
ooit," begon hij, eene inleiding on-
noodig achtende, toen Colville zich
omgewend had en met hem voort
stapte; '„ïoo ooit klaar en duidelijk
het nultelooze van moord, als staat
kundigen maatregel, bewezen werd,
dan is dit wel hier hel geval geweest."
En met zijn hoofd wees hy hel ge
noemde paleis aan. „Men zou alleen
kunnen aanvoeren, datLorenzino Ales-
sandro op het daartoe meest geschik
te tijdstip heeft vermoord. Pas toch
waren de Medici hersteld, en Alessan-
dro de eerste hee scher in Florence,
die een titel had. Geen onverschilliger,
onbeschofier, onbeschaamder dwinge
land dan hij, heeft wel ooit de we
reld betreden, en zijn recht, zelfs voor
zoover een Medici dit kon doen gelden,
zijn recht om despotisch te werk te
gaan, was aan evenveel twijfel on
derhevig als zijn afkomst. Wel jam
mer, dal het volk toen de heldhaftig
heid miste, bij het groole heleg ge
loond, waarin het vyflien maanden
lang, de macht van het Duitsche Rijk
wist te trotseeren. Eerst scheen hel,
dat de verwijdering van dien schavuit
een einde aan de geheele Medicische
heerschappij zou maken maar geene
enkele stem deed zich hooren, toen
de moordenaar zich op de aloude
vrijheidsliefde der Florentynen beriep.
De partij van de Medici zag toen kans,
met een jongen van slechts achttien
jaren aan het hoofd, de heftigste de
mocratie die ooit beslaan heeft, lol
onderwerping te brengen, en op baai-
gemak den moordenaar van Alessan-
dro na te zetten en onscbadelyk te
maken. Neen," vervolgde de oude man,
peinzend, „ik vind, dat de vrienden
van den vooruitgang geheel moesten
afzien van de terdoodbrenging, daar
dit nooit hel minste nut hebben kan.
liet was hier minder de zaak, dal er
een Alessandro leefde, dan wel, dat
Florence dood was. Moord komt ook
in elke volksbeweging óf te vroeg,
óf te laat. Het is mogelyk," zei de
heer Waters, zoo angstvallig eene
verontschuldiging voor hel moorden
zoekende, dat Colville er om glim
lachen moest, „dal de nieuwere gees
ten van de wetenschap iets nuttigs
uil dat beginsel welen te voorschijn
te halen, maar, als ik de ontzaglijke
misbruiken en het zedenbederf, waar
toe het leidt, in aanmerking neem,
dan is mijn twijfel op dat punt groot
zeer groot."
Colville lachte. „Ik moet bewonde
ren, hoe gij die soort van vragen in
de geschiedenis en zedenleer, ol ze
al dan niet voor vast zijn aangeno
men, aan een versch oordeel weel te
onderwerpen. Gelooft gij niet, dal de
moderne geest van de wetenschap
ook wel iets nuttigs in het oud klas
sieke denkbeeld van zelfmoord vin
den zal
Wordt vervolgde
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJE8, te Haarlem