ZONNIGE HERFSTDAGEN. ROMAN van WitUAM D. Howells. 30) Slechts even, een oogenblik, had zij dien kant uitgekeken. Colvilie bleef buiten den grasrand slaandoch het kind was er een eind ver op, en trippelde heen- en weer of bukte zich over de bloemen neer. Einde lijk kwam ze naar hem toe, hield een bundel, viooltjes omhoog, en keek hem in hel naar haar overgebogen gelaat, terwijl hg intusschen met zijn wandelstok speelde. Op eene echt va derlijke wijze wist Colvilie met het kind om te gaan. „Ik moet toch eens gaan zien, wat zij daar gevonden hebben," zei Imogene, die hiermede een minder passend antwoord gal' op een gezeg de van mevrouw Amsden over de dure hoeden, door madame Bossi gewoon lijk gedragen. „Goed," zei de oude dame. lino- gene ging, en het kleine kind hup pelde haar reeds te gemoet. Zij hield Ëffie met de bewondering van hare viooltjes aan de praat, lot Colvilie zoo langzaam mogelijk genaderd was. „Laat ze eens gauw aan mevrouw Amsden zien," zei zij, den i uiker te ruggevende, na daaraan geroken te hebben. Etfie liep haastig met de bloemen heen. „Mijnheer Colvilie, ik zou u gaarne eens willen spreken." „Goed," zei Colvilie onderdanig. „Waarom wilt gij weggaan?" „Waarom? O, ik heb het doel ol hSl niet-doel waarvoor ik hier kwam, bereikt," zei hij, op som beren onverschilligen toon, „en thans dien ik mij naar een ander veld voor mijne werkzaamheden te spoeden." llij hield den blik op haar gelaat gevestigd, dat alleilei gewaarwordin gen te zien gal, die slechts met moei te in bedwang werden gehouden. „Dat is niet waar, en daarmede behoeft gij mij ook volstrekt niet om den tuin te leiden. Gij gaat weg, óm dat mevrouw Bowen u over mij ge sproken heeft." „Niet geheel juist," antwoordde Cotville vriendelijk. „Neen? Dan is het om iets, dat zij mij, omtrent u heelt gezegd. Maar dal staal gelijkhel doel niets ter zake. Ik verzoek u echter, niet om die reden heen te gaan." „Weel ge wel, wat gij daar zegt, Imogene?" „Zeker." Colvilie wachtte eerst een geruime poos. „Hartelijk dank ik u daarvoor, lieve vriendin, maar niettemin vertrek ik toch morgen. Dit echter zal ik niet vergetenhoe het mij verder in het leven ook moge gaan, uwe har telijkheid zal dit minder onwaardig en minder ongelukkig maken. Als ik iels te geven had, waarmede ik u ge noegen kon doen, iels, wat aan het vele goeds, dat u nog wacht, eene bekoring kon bijzetten, ik zou het u aanbieden. Wanneer tiet daarvoor lijd zal zijn, zult gij den jongen man ontmoeten, wien gij het leven tot een hemel maken zultvertel hem dan van den ouden heer, die u ook een weinig heelt leeren kennen, en daaruit begreep, dat gij veidien- det, als een engel van mededoogen en onbaatzuchtigheid te worden ver eerd. Ach, ik hoop zoo, dat hij u zal mogen begrijpen Vaarwel." Als hij wegvluchten wilde, dan was dit het daarvoor geschikte oogenblik. HÜ vatte hare hand en herhaalde „vaarwel". Doch dadelijk daarop riep hij uil„Imogene, wilt gij, dal ik blijven zal?" „Ja I" riep het jonge meisje, die al wal haar gelaat uitdrukte in dat eene woord had gelegd. „Zoudt ge, al ware er niets gezegd geworden, dat mij noopt om van hier te gaan, toch verlangen, dat ik bleef?" „Ja." Hij keek haar in de fonkelende, hel dere oogen, thans door een godde- lijken gloed bezield, en zuchtte in zijne raachlelooze verlegenheidzij was hel, die thans den meesten moed toonde. „Maar hel is verkeerdDal moet gij niet verlangenIk ben veel te oud voor uHet zou eene dwaling, eene wreedheid zijnLaat mij toch gaan, en vergeel mij. Ik heb verkeerd gehan deld. Wanneer mevrouw Bowen iets ten mijnen nadeele heeft gezegd, dan had zij volkomen gelijk ik ver diende het ten volleik verdiende al het kwaad, dat zij van mij zeggen kon." „Zij heeft niets kwaads van u ge zegd. Denkt gij dan, dat ik dit goedschiks zou hebben aangehoord Neenik heb iets gezegd, ik heb mij beklaagd. En dat deed ik in de meening, dat hel u dat het u. „Geen ernst was Hoe kondt ge dat denken?" „Ja, maar thans weet ik ook be ter, en, des te hooger zijl gij daar door nog in mijne schatting gerezen. Dacht gij, dal het iels voor mij be duidde, dal gij zooveel ouder zijl dan ik? Daar heb ik nooit iets in gevon den na hel allereerste begin, heb ik er nooit zells over gedacht. Ik wil de u dit altijd doen begrijpen, en kon niet goed uitstaan, dat gij van ouderdom spraakt. Gelooft gij niet, dat ik inzag, hoe goed gij waart? Meent gij, dat het mijn geluk alleen is, waarover ik mij bezorgd maak? Dat weegt niets ik denk er niet om, en zou mijzelve verachten, wan neer ik mij op het zoeken van mijn eigen genoegen betrappen moest. Reeds meer dan genoeg heb ik van liet leven gezien, om te welen, waal haf toe leidt 1 O, van alles nog griefde mij hel meest, dat ik in uwe oogen slechts scheen te leven voor mijn pleizier, terwijl toch werkelijk mijne bedoeling beter, hooger was. Wat maakt het uil of onze leeftijd gelijk is, dan wel veel uiteenloopt als als gij me maar een goed hart toe draagt." „Imogene!" „Ik verlang slechts, bij u te zijn, mijn best te doen om goed te maken wat uw vroeger leven heeft bedorven, en te ti achten u nuttig te zijn in al wat gij zult doen; en dat zal mij meer trolsch maken, meer bevredigen dan al wal door de menschen geluk wordt genoemd. Colvilie stond met hare hand in de zijne, terwijl zij, haars ondanks, die gevoelens en de onsamenhangen de herhalingen daarvan openbaarde. „Wanneer ik gelooven kon, dat gij nooit spijl zoudt „Waar zou ik spijt van kunnen hebben? ik zou nooit gedoogen, dat ge u te laag schatlet uzelven niet goed genoeg achtet voor de besten. U, ik weet wel, waaruil dat gevoel ontstond I Maar nu zult gij er nooit weêr zoo over denken. Neen; dat laat ik niet toe. Uat zou het eenig middel zijn, om te maken, dat ik spijt ge voelde." „Ik wil dan wel blijven," zei Col vilie. „Doch op mijne eigene voor waarden. Ik zal mij aan u verbonden rekenen, doch gij blijll volkomen vrij." „Twijfelt gg dan aan mij? Dan heb ik veel liever, dal gij gaal! Maar neenblijl. En laat me u bewijzen, hoezeer gij in 't ongelijk zijt. Dat is al wat ik vragen raag. Geef me slechts de gelegenheid om te loonen, hoe anders ik ben dan gij wel denkt hoe anders gijzelf ook zijt. „Goed. Maar gij moet vrij blijven." „Nu dan." „Waar zouden ze het samen daar zoo druk over hebben?" vroeg me-, vrouw Amsden aan Efüe, terwijl zij haar lorgnet voor het oog bracht. „Ik kan niet goed zien." „Ze hebben elkaar bij de hand," zei het kind, het schouwspel, daar voor hare oogen, verklarende met eene voldoening, die de oude dame daar zeker niet in vond. „Hg houdt mijne hand ook altijd vast, wanneer ik bij hem ben." „Zoo, doet hij dat riep mevrouw Amsden met een spottenden lach. „Dat is heel lief van hem, vindt ge niet?" vervolgde zij. „Ge staat zeker in een goed blaadje bij meneer Colvilie. Wat zult ge hem missen, als hij weg is." „Ja. Hij is zoo lief." Colvilie en Imogene keerden nu, langzaam voortstappende langs het verwaarloosde grasperk, naar de bank van de oude dame terug. Deze stond bij hunne nadering op. „Het schijnt moeilijker geweest te zijn, voor juffrouw Graham bloemen te vinden dan voor andere dames. Doch misschien groeide haie gelief koosde soort hier ook niet. Van welke bloem houdt gij het meest, juffrouw Graham? Kom, vertel dal aan ieder ander, dat ge gten voorkeur zoudt hebben! Ik zelve wist ook niet, dat ik vuurroode anemonen het liefst mocht zien. Stonden daar in het gras, bijvoor beeld, geene vergeet-rae-nieljes?" „Die kwamen hier niet te pas," ant woordde Colvilie. „Gij zijt toch altijd even aardig en gevat!" zei de oude dame. „En wat gij zegt is gewoonlijk nog op verschil lende wijzen uit te leggen. Zoudt ge zoo goed willen zijn, uwe laatste woorden eens nader te verklaren „Liever niet," antwoordde Colvilie. De oude dame lachte in blijmoedige onderwerping. Het was haar hetzelfde, ol zij dit antwoord van hem overbracht dan wel een ander. Zij iedelwislle altijd zooveel liever met iemand, die behen dig door de mazen wist te glippen, dan met een ander, dien zij in het net van zijn eigen woorden strikken kon. Zulk soort van gesprekken waren haar eenige troost uit de nalaten schap van een leven vol onschadelij ke coquelieriën. „Dan zal ik hel door mevrouw Bowen laten uitmaken," zei zij. „Dat is eene zeer verstandige vrouw, die u bovendien al sinds lange jaren kent." „Zou ik hel niet liever zelf aan haar overbrengen, mevrouw Ams den? Ik ga toch naar haar toe." „Zeker om andermaal afscheid te nemen? Wel ja, waarom ook niet? liet scheiden is wel smartelijk, maar toch ook zoo zoet! Als ik een jon ge man was, zou ik mevrouw Bowen zoo dikwijls vaarwel gaan zeggen, als zij me slechts toeliet, te doen. En vertel me nu eens eerlijk, mijn heer Colvilie, zaagt gij ooit meer zoo'n allerliefste vrouw?" „O, gij vraagt mij daar nog al iels." „Hoe dat zoo?" „Üm iels eerlijk te vertellen! Mag ik ook weten, hoe gij hier gekomen zijt, mevrouw Ainsden „In mevrouw Bowen's rijtuig. Ik heb het om laten rijden van den Pilli-ingang tol aan de Porta Romana. Daar staal het, geloof ik wel, op dit oogenblik op ons te wachten." „Ja, ik dacht het al, dat gij omge kocht moest zijn. Met dat rijtuig is uwe ingenomenheid betaald. Nu, hel is dan ook een heerlijk vervoermid del, Zoudt gij mij daarin, lot aan huis, een klein plaatsje durven al- slaan „Met alle genoegen. Voor u is er altijd in mijn rijtuig plaats. Naar hel Hotel d'Alene?' „Neen; naar Palazzo Pinti." „Met welk eene verrukkelijke ge heimzinnigheid is alles hier toch om geven," zei mevrouw Amsden, hare shawl over de schouders optrekkende, die, al misten ze de jeugdige rond heid, toch altijd den ouden beveiligen vorm hadden behouden. Bij sommige van die oude dames kan men zich haast voorstellen, dat zij, des gevor derd, haar geraamte nog op zijn voor- deeligst in de kleeren zouden welen te steken. Nu zette ze haar ouderwetschen knijpbril op, en sloeg de verschillen de personen van de groep daardoor nauwkeurig gade. „Mijnheer Colvilie, onder een elfen gezicht, niet goed wetende, hoe hij zich houden zal; juffrouw Graman een beetje gejaagd maar lerinhet kind al even weinig op de hoogte als de oiide vrouw. We moeten, dunkt mij, wel een al lerbelangwekkendst groepje vormen compleet een dramatisch too- neel." „Npen, beschouw ons liever als eene passage uit een nieuwerwetschen roman," gaf Colvilie aan, „ten minste als uw eigen stemming daarbij pas send is. Wal zegt gij van een roman van James?" „Zouden we daarvoor wel voor naam genoeg zijn NeenJames kiest zijne personen te veel, naar mijn zin, uit de groote wereld. Eer zou ik dan Howells nemen. Alleen, in dat geval loopt het nooit op iets uil 1 „Nu, dal is heel goed, en wel het allereenvoudigste. Doch, als Howells de voorkeur vei dient, dan zie ik niet in, waarom ik niet met juffrouw Gra ham nog, van uil hel gindsche cy- presboschje, Florence van verre eens zou gaan opnemen." „Neen; lfowells is mij te onge meen, wanneer hij over Italië schrijft," zei mevrouw Amsden opstaande. „Gij moet een volgende maal met juf frouw Graham die wandeling maar doen, als mevrouw Bowen er bij is. liet wordt nu mooi lijd om huis waarts te gaan." Het licht onder de kale boomen begon wateiiger te schijnen. De war mer luchtstroom, intusschen met de kouder lagen van den dampkring in aanraking gekomen, rimpelde niet langer het watervlak rondom de fon tein, en de walernimlen bereden ha ie zeepaarden in een volkomen stilte. Een zachte dauw, vervuld met den geur van water en van hel jon ge gras, daalde langzaam neer. De wandelaars uit de verschillende bij paden en lanen stroomden reeds naar de hoofdwegen toe en lichtten zich, in toenemend aantal, op den uilgang. Daar vonden zij het rijtuig van mevrouw Bowen op hen wachtende. Zij lieten zich eerst naar Palazzo Pinli brengen, omdat mevrouw Ams den wel in dezelfde richting, doch verder woonde. Onderweg hield Col vilie het gesprek gaande, op den hem eigen schertsenden loon; dit maal diende hel hem lot alleiding zijner gedachten van een toekomst, die voor hem nog veel duisters had. llij zat naast Effie, op het voorbank je; en zonder juist Imogene aan te zien, had hij steeds trouw haar beeld voor oogen. Toep de portier het ijzeren hek van den ingang ontsloot en bij mevrouw Bowen aan de schel had getrokken, en Effie, voor hen uit, de trappen was opgevlogen, om hare moeder mijnheer Colville's be zoek aan te kondigen, vatte het jon ge meisje zijne hand. „Zult gij het haar vertellen?" „Zeker. Zij behoort hel zoodra mo gelijk te weten." „Ja, ja; dat moet natuurlijk! Zal ik met u mede komen?" „Ja kom mede Wordt vervolgd\ Gedrukt bjj DE ERVEN LÜ0HJE8, te Haariea,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 6