ZONNIGE HERFSTDAGEN.
roman
v&n William D. Howells.
38)
.Ik wist nog niet, dat gij dit noo-
dig hadt. Ik dacht, dat het leventje
van tegenwoordig u nog al be*lel'
Mijn leven mij bevallen liet le
ventje, dat u dwingt om heele nach
ten op danspartijen te zijn, tot gij
in slaap valt, waar gij u neer zet?
En dan, t'huis komende, met iemand
te moeten praten, die nooit uwen
naam belieft te noemen I Ja, het is
wal aangenaams! Ik kan met niemand
over u praten, en niemand spreekt
legen mij
O als het u daar slechts om te
doen is, dan ben ik wel bereid dit
onderwerp met u te behandelen,
begon Colville, gedwongen geksche
rende.
.Och, maak er toch weer geen
aardigheid vanl Dal eeuwige schert
sen over alles is onuitstaanbaar.
Wanneer ik bij u troost kom zoeken
voor dingen, die mij radeloos ma
ken, dan wilt gij mevrouw Bowen
afleiding zien te bezorgen; en vraag
ik om in die genoegens deel te ne
men, dan lacht gij mij uit! Als gy
dat niet begrijpt, dan weet ik zeker,
dat ik het nog minder kan vat
ten."
„Maar, Imogene!"
.Neen! Het is al heel vreemd, liet
kan slechts op ééne wijze uitgelegd
worden. Ge geeft niets om mij.
„Geef ik niets om u?" riep Col
ville, terwijl hein opeens voor den
geest zweefde, wat hij in de laatste
veertien dagen om harentwille alzoo
had doorstaan.
„En ik zou lol elke elke op
offering voor u bereid zijn geweest.
Althans ik zou u niet, wanneer gij
een beetje deelneming bij mij waart
komen zoeken, als een verachtelijk
en afgunstig persoon daar hebben la
ten staan."
„Mijn arm kind!" riep hij uil, en
werkelijk vervulde hem de smartelij
ke overtuiging, dat zij slechts een
ongelukkig kind was. .Ik heb innig
medelijden met u, en ik zie hoe diep
gij onder mevrouw Bowen's griel
tegen mij gebukt gaat. Doch trek u
daarvan niet te veel aan. liet zal
misschien wel keerenwie weet of
we haar er niet toe brengen kunnen,
mij beter te beoordeelen. Ik
Hij wist zelf niet meer, wal hij nog
aanvoeren zou, en eindigde met haar
voor te houden, dat, als zij elkaar
slechts liefhadden, al het andere niet
de minste waarde had. Toen hij dit
betoog geleverd had, erkende hij het
zelf als van een zeer verouderd al
looi, zoodat niets hem meer verbaas
de, dan dal Imogene er genoegen
mede nam.
„Neen, al het andere is dan niets 1
riep zij, zijne alledaagsche opmerking
aannemende, alsof die heden voor
het eerst werd gebruikt. Zij wischte
de tranen uit hare oogen en poogde
te glimlachen. „Ik zal uwe opvatting
aan mevrouw Bowen mededeelen, zoo
ook wal gij omtrent haar hebt ge
zegd, en voel mij overtuigd, dat zij
uwe edelmoedigheid zal weten te
waardeeren."
„Ja," zei Colville voor zich uit, „ik
zou alles willen doen om de men-
schen maar te bevredigen."
Op eens klampte ze zich aan hem
vast, niet genegen hem weder los
te laten. „O, hoe loopt hier toch
alles zoo verkeerd riep zij, op
nieuw schreiende, uil. „Ik doe mij
slecht, veel slechter voor, dan ik ben.
Gelooft gij, dat ik altijd zoo klein
geestig tegenover u zou kunnen we
zen "ik dacht zoo, dat ik u lief ge
noeg had om grootmoedig Ie zijn.
Gij zijt dat zeker. Ik verwachtte, dat
ons beider leven zoo grootsch, zoo
breed opgevat zou zijnen nu reeds
geef ik blijken, van niet boven
de laagste zelfzuchtigheid verheven
te wezen! Ik ben slecht, ik ben el
lendig tegen u, alleen omdat gij
iemand genoegen wilt doen, die al
tijd even goed als mijn eigen moe
der voor mij geweest is. Hoe noemt
gij zoo'n gedrag?"
Colville waagde het niet, antwoord
te geven op eene vraag, die blijkbaar
tot haar eigen geweten was gericht.
Doch toen zij hem daarop vroeg,
of hij werkelijk meende, dat het be
ter zou zijn om maar weg te gaan,
zei hij: „Och neen; dat was eene
vergissing."
„Omdat, wanneer gij zoo iets deedt,
dit alleen voor mijne straf zou
kunnen zijn."
„Maar mijn lieve, beste meid, waar
voor zoudt gij straf verdienen
„Voor mijne laagheid en slechtheid.
Maar nu verlang ik stellig, dat gij
iels voor mevrouw Bowen zult doen
iets om haar genoegen, om haar af
leiding te geven te doen blijken,
hoezeer wij haar waardeeren. En
voor mijzelve verlang ik in het ge
heel geene deelneming meer, als ik
die bij u kom zoeken, alleen, om
zóó te erkennen, dal ik daarop alle
aanspraken verloren heb."
„Is dat zoo?"
„Och, wees toch ernstig legen mij.
Ik meen hel. En dan is er nog iets,
waarvoor ik u vergiffenis vragen
moet."
„Ja? Wel wat is dat dan P"
„Weet ge dal niet te raden?"
„Ne n."
„Ge behoeft de omslagen van uw
rok niet met zijde te laten voeren, en ge
moet vooral geene boutonnière gaan
dragen."
„0; maar mijn rok is reeds ver
anderd."
„Dat maakt niets uit! Laat hem
dan weer terug veranderen Het staal
niet aan mij, om u anders te willen
maken dan gij zijt. Ik moet mijzelve
zien te veranderen. Het is mijn plicht,
mijn heilige plicht, mij in alles naar
u te schikken, en ik buig mij oot
moedig neer in de stof, omdat ik
daartegen in het allereerste begin
reeds gezondigd heb. O,gelooft gij nog,
dat ik ooit uwer waardig zal kun
nen worden? Het zal mijn ernstig,
mijn zeer ernstig streven zijn 1 Nooit
wil ik meer lichte japonnen dragen 1
Voortaan zal ik mij zoo kleeden, dat
ik beter bij u pas. Ik vei hief er mij
op, dat het mijn levensdoel zijn zou,
het u naar den zin te maken, u een
troost te zijn, u het verledene te ver
goeden en wat heb ik gedaan? Ik
heb u nog niet anders dan kwelling
en verdriet bezorgd
„Och, neen," riep Colville verschoo-
nend. „Het is heel goed zooals het
is, lk verlang geene vergoeding voor
het verledene. Wat ik noodig heb
is slaap. Ik ga van avond tegen
acht uur naar bed, en zal vier-en-
twintig uren achtereen trachten door
te slapen. Dan ben ik weer frisch
en lustig voor mevrouw Fleming's
bal."
„Ik ga er niet heen," zeide Imo
gene beslist.
„O, zeker gaat ge. Ik kom er ook
morgen avond, en hoop u daar te zien."
„Neen. Ik bedank verder voor al
die partijen."
„Waarom dat
„Ik heb er geen lust meer in."
Ofschoon ze hem aankeek en tegen
hem sprak, waren hare gedachten
op verren afstandzij gevoelde die
pe spijt over haren uitval, en was
met haar eigen figuur daarbij nog
steeds verlegen.
Colville ging heen. Hij begreep vol
komen, in welken tweestrijd en aan
welke twijfelingen ten prooi hij haar
achterliet, doch wist tevens, dat hij
de macht niet had, haar thanB reeds
op te beuren. Daar bestond slechts
ééne oplossing voor, en die was juist
onmogelijk.
Hij kon nu slechts medelijden met
hare onrust gevoelen, en afwachten
met haar spijt hebben over het on
herroepelijk verlies, dat haar zoo on
redelijk had gemaakt, en zich onder
werpen.
XVIII.
De jonge geestelijke, dien Colville
op zijn eerste avondbezoek bij me-
vrouw Bowen met Imogene in ge
sprek had gezien, was, na eene af
wezigheid van een paar maanden,
uit Rome teruggekeerd; zoo begon
nen zij elkaar weder in Palazzo Pm-
ti te ontmoeten. Ofschoon ze redelijk
overweg konden, was de verhouding
daarom toch niet innig. De zalvende
huis-kapelaans manieren van den jon-
°en geestelijke hinderden Colville;
het kostte hem moeite, zich van eene
min of meer hatelijke beoordeehng
van zijn smaak op kunstgebied en voor
boeken, een smaak, die trouwens
niets oorspronkelijks had, te onthou
den. Ongetwijfeld had ook de heer
Morton wel een en ander op Col
ville aan te merken, doch hij was
altijd uiterst beleefd, en toonde hem,
eenigszins overdreven zelfs, den eer
bied, aan zijne jaren verschuldigd.
Sedert hij terug was, verscheen me
vrouw Bowen weder geregeld in haar
salon. Zij zag er bleek en lijdend uit
doch trachtte zich zoo goed mogelijk
voor te doen. Altijd hoffelijk legen
Colville, legde zij voor den predikant
een grooter harlelijkheid aan den
dag. Dikwijls zag Colville hem, met
haar en Elfie, nu hier dan daarheen,
uil toeren gaanen hij kwam onder
den vrij vagen indruk, dat mevrouw
Bowen den jongen geestelijke geld
leende, en dal zij in zijne roeping
geloofde en hem onder hare bescher
ming genomen had. Hij moest, naar
zijne berekening, tien jaren jonger
zijn dan zij niet ouder dan vijf-
en-twintig.
Den eersten Zondag na zijne te
rugkomst, wandelde Colville met den
heer Waters huiswaarts, eene preek
van den heer Morton gehoord heb
bende, die zij beiden vonden, dat
goed in elkaar gezet en eenvoudig
en helder voorgedragen geworden
was.
„En hij sprak met hel gezag van
den priester," zei de oude predikant.
„Alleen zijne Kerk heeft van alle
Protestantsche Kerken dat gezag in
eere gehouden. Soms heb ik wel ge
dacht, dat dit toch niet kwaad was
ingezien."
„Niet altijd?" vroeg Colville glim
lachend.
„Dat zijn bij mij meer opvattin
gen van hel hart dan van eene ge
vestigde overtuiging," antwoordde de
heer Waters. „Eens heb ik daarvoor
zelf ook geijverd; doch nu zal ik
zoo spoedig in staat zijn, er met vol
komen juistheid over te oordeelen,
dat ik er mij vooreerst niet warm
meer over maak. Af en toe echter
denk ik wel, dat, kon ik mijn leven
nog eens van voren afaan beginnen,
ik "het liefst behooren zou tot een
kerkgenootschap met zeer strenge
vormelijkheden, tot eene Kerk, die
op de zinnen werkt. Bij sommige
plechtigheden bij huwelijken en
begrafenissen hebben de Angli-
caansche kerkgebruiken zeer veel in
druk op mij gemaakt: het is de Kerk,
die tol en voor de menschelijkheid
spreekt of schijnt te spreken,
voegde hij er met blijmoedige onver
schilligheid bij. „Zij heeft althans den
grooten invloed voor," vervolgde hij
na een poos, „dien ieder vormelijk
godsbegrip op de vrouwen uiloelent.
Als zij werkelijk slimmer zijn dan
wij, in het doorgronden van die ge
heimzinnigheden, dan heeft die vooi-
keur harerzijds inderdaad eene be-
teekenis. Ja; de andere Protestant
sche stelsels zijn misschien beter voor
de mannen geschikt. De vrouwen
verlangen vormen. Vrijheid stellen
zij daarin niet op prijs."
„Zij schijnen het soms niet alleen
op de soort van Kerk, doch ook op
den daartoe behoorenden priester
voorzien te hebben," zei Colville, met
iets minachtends in zijn toon, dat
wel wat misplaatst hier was.
„O ja zij willen beide," zei de
oucle heer opgeruimd.
„Waar heeft toch de heer Morton
mevrouw Bowen liet eerst ontmoet
vroeg Colville.
„Als ik mij niet vergis, hier. Ik
geloof, dat hij brieven tol aanbeve
ling voor haar had. Vóór uwe komst,
heb ik hem herhaaldelijk bij haar
aan huis ontmoet; en ik meen te
weten, dat zij hem af en toe wel aan
geld heeft geholpen."
„Is dat niet een stuitende gedachte?"
„Ja zeker is dat hoogst onaange
naam. Zoo iets ontneemt den gees
telijken stand zijne onafhankelijkheid.
Doch dat is, helaas 1 bij onze kerk
inrichting niet te vermijden. Jonge
lieden, die zich wijden aan de Kerk,
worden heel dikwijls geldelijk onder
steund."
„Dat is, dunkt mij, toch zeer ver
keerd," riep Colville.
„Och, daar zetten zij zich nog al vrij
gemakkelijk over heen. Ik ben ook wel
eens in dat droevige geval geweest. Nu,
op dit oogenblik zelfs, blijft my te
erkennen, dat ik, in zekeren zin,
van liefdadigheid leef. Doch, ik heb
mij wel eens verbeeld, dat er hier
voor den heer Morton zeer verzach
tende omstandigheden aanwezig wa
ren."
„Hoe bedoelt gij dat?"
„Toen ik hem het eerst bij me
vrouw Bowen ontmoette, meende ik,
dat hij voor juffrouw Graham eene
bijzondere belangstelling had
„Ik verzeker u toch," viel Colville
hem in de rede, „dal die bijzondere
belangstelling dan niet wederkeerig
is."
„O neendat heb ik toen ook
niet verondersteld," antwoordde de
oude heer bedaard. „En sedert dien
ben ik ook tot andere inzichten ge
komen. Ik geloof nu, dal het hem
meer om mevrouw Bowen zelve te
doen is."
„Mevrouw Bowen! En dan praat
gij nog wel van verzachtende om
standigheden, als hij geld aanneemt
uil hare handen? Voor een man van
karakter, moest dit die handeling
des te stuitender maken."
„Och, neen, neen, neen," pleitte
de heer Waters, op milden toon. „We
mogen die dingen niet van eene ro
mantische zijde beoordeelen. Waar
schijnlijk is zijne redeneering zoo, dat
zij hem toch al haar geld zou geven,
als ze getrouwd waren."
„Maar, hij heeft volstrekt geen recht
om zoo te redeneeren," viel Colville
met warmte hierop in. „Ze zijn
niet getrouwd; het is schandelijk en
onmannelijk van hem om daarop te
rekenen. Het komt volstrekt niet te
pas. Zij is bovendien wel tien jaren
ouder dan hij."
„O, ik beweer volstrekt niet, dat
er hier al van trouwen sprake is,"
antwoordde de heer Waters. „Maar
anders, bij huwelijken, komt derge
lijk verschil in leeftjjd lusschen de
echtelieden toch dikwijls genoeg voor.
Goed keur ik dat nooit, ofschoon ik
erkennen moei, dat er in die geval
len nog hel minst kwaad bij is, wan
neer de vrouw de oudste is van de
twee. Wij beoordeelen jeugd en ou
derdom, al te dikwijls, op een grove,
raaterieele manier. De vrouwen blijven
langer jong dan de mannen. Zij be
houden langer hare jeugdige sym-
palhiën; eene oude vrouw begrijpt
een jong meisje. Begrijpt gij of
begrijp ik soms een jongen man?"
Wordt vervolgd)
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.