ZONNIGE HERFSTDAGEN. ROMAN van Wiluam D. Howelis. 40) „Och, neen, laat haar, mevrouw Bowen," riep Colville op smeekenden toon. „Die ruwheid is mijne schuld. Elfie was een erg welopgevoed jong meisje, vóór ze mij leerde kennen. Ik heb het op mijn geweten." Zoo zalen zij op de sofa samen te praten, terwijl Iraogene en de heer Morton steeds even verdiept bleven in hun boek. Van tijd tot tijd keek zij dien kant eens uit, om zich ech ter dadelijk weêr tol den jongen gees telijke te wenden, die, na hel boek te hebben dichtgeslagen, zijne han den daarop rusten liet, en een zeer levendig verslag begon van het een of ander, dat tijdens zijn verblijf in Rome daar voorgevallen was. Op zachten toon, en met tusschen- poozen, in overeenstemming met het zwijgen van de jongelieden aan de overzijde van het vertrek, vertelde mevrouw Bowen thans aan Colville, hoe de heer Morton haar door een oud, in hem belangstellend vriend was aanbevolen geworden. Eerlijk erkende zij, hem van eenigen dienst te hebben kunnen zijnen nu zou spoedig de tijd, dien hij zich voor genomen had in Europa te verblij ven, om zijn, en moest hij naar Amerika terug. Zij vertelde een en ander, alsof zij gevoelde, dat Colville hare verstandhouding tot den jon gen geestelijke niet begreep, maar recht had, daaromtrent ingelicht te worden. Nu hij dit wist, kon hij den jongen man ook beter uitstaan dan eerst, en roemde hij zelfs, bij wijze van vergoeding, de preek, die hij on langs had gehoord. „O, hij heeft veel talent," verze kerde nu mevrouw Bowen. Zoo langzamerhand was weer eenigs- zins de oude, familiare toon tusschen hen hersteld, hoeveel moeite mevrouw Bowen zich eerst ook gaf, om daarover eene ijslaag te houden. Colville handel de hierbij met den meesten, altijd door de vrouwen gewaardeerden tact: hare ongedwongenheid op hoogen prijs stellende, maakte hij daarvan toch slechts een spaarzaam gebruik. Effie had eindelijk, vermoeid, hel hoofdje tegen zijn arm laten hangen, en werd door hare moeder, die eerst zoo streng tegen haar was geweest, nu met een zoet lijntje naar bed ge zonden. Toen Imogene zich aanbood om het kind te helpen ontkleeden, vond de heer Morton daarin aanlei ding om zijn afscheid te nemen, en Colville volgde zijn voorbeeld. Nu hij weer geregeld in Palazzo Pinti verscheen, werd het daar het oude leventje van vroeger. Zijne op gewektheid was teruggekeerd, wat hij meende te moeten toeschrijven aan zijne volkomen onthouding van vermoeiende vermakelijkheden, en j den geregelden en voldoenden slaap, dien hij nam dieper toch drong hij tot de vermoedelijke oor zaak niet door. Imogene ging, on danks haar voornemen om van par tijen af te zien, nu en dan nog eens uit: waarschijnlijk wilde zij, zoodoen de, geen voedsel voor praatjes geven. Colville echter maakte een onbeperkt gebruik van de hem geschonken vrij heid, om voor alle uilnoodigingen te bedanken. Hij bezocht niet eens de achtermiddag theeiecepties dei- verschillende dames, waar hij eerst zoo zelden ontbrak. Wanneer, op die uren van den dag, anderen, die ge zellig bijeen waren, naar hem vroe gen, of gissingen omtrent hem maak ten, nam hij gewoonlijk zijn middag dutjes en geregeld 's avonds, na van mevrouw Bowen l'huis gekomen te zijn, zocht hij te elf uur reeds zijn bed. Hij verbeeldde zich, natuurlijk, dal hij alleen naar mevrouw Bowen ging, omdat hij nergens anders Imogene meer ontmoette; doch hij vond ook haar huis aangenamer dan ooit se dert de veglione. Intusschen bleet mevrouw Bowen zich in hare veranderde stemming ten zijnen aanzien niet altijd gelijk. Dikwijls nog scheen zij een zwaren strijd te moeten voeren tusschen de harlelijkheid van weleer en de later ontstane verkoeling, en zou het dan moeilijk zijn geweest, hel juiste oogenblik van overgang aan te wijzen. Later wist Colville zich steeds zeer goed te herinneren, hoe dankbaar zij hem had gestemd, wanneer zij, door een los woord of eene een voudige daad, alle terughouding schroomvalligheid of wrok, wat dan ook verre van zich wierp en weer toonde, au fond, zijne ou de vriendin gebleven te zijn. Zulks geschiedde meest na de vervulling van een wensch, door hem te ken nen gegeven, of na de instemming met eenig denkbeeld, dat door hem was geuit. Dan gevoelde hij, niet al leen toegelaten te zijn, maar zelfs uit- genoodigd, zich te beschouwen als den meest begunstigden gast. De be koorlijke glimlach, zoo nauw merk baar, zoo lief, maar dikwijls zoo na bij bitterheid, verscheen dan weder om haar mond; de oogleden met hunne zware wimpers openden zich, om het licht uit hare zonnige oogen op hem te doen uitstralen. Zij deed weder alles om hem genoegen te ge ven; zij ging niet zijn smaak, met zijn oordeel in allerlei dingen te ra de, beloofde hem, zoodra zij slechts wat aangesterkt zou zijn, hunne be zoeken aan kerken en museums te hervattenhel zou immers een schan de zijn, Florence te verlaten, zoolang daar nog iels merkwaardigs te zien overbleef. Eens zelfs verwaardigde zij zich, hem uit te noodigen, per rijtuig, met haar en Imogene naar het Ca sino te gaan; en toen Imogene op het laatste oogenblik verhindering kreeg, stelde mevrouw Bowen het toertje niet uit, maar nam alleen Col ville en Eflie mede. Zij reden diep het park in, en stegen daar eerst uit, ten einde het zonderlinge gedenkleeken met de geschilderde buste te bewonderen van den armen, jongen Indischen prins, die in Florence het leven liet. Vandaar slenterden zij verder rond, in druk gesprek over den ouden tijd, nu twintig jaren ge leden, ook zoo dikwijls in het Casino doorgebracht. Ze volgden den weg langs het kanaal, stapvoets door het rijtuig gevolgd, en keken naar de veld- arbeiders, die in het gras aan den overgelegen oever hun slaapje deden. En toen mevrouw Bowen weder plaats genomen had en zich rijden liet, ble ven Colville en Effie nog lang in het struikgewas, terzijde van den weg, wilde bloemen plukken, die mama bewaren moest. Wandelaars, die hen bij dit landelijk bedrijf betrapten, be handelden dit onderwerp op de eerst volgende receptie, en mevrouw Ams- den, voor wie reeds langzamerhand eenig licht was gaan dagen, omtrent den door Imogene en Colville te ge lijk aan den dag gelegden tegenzin in allerlei gezelschappen, erkende daarop, dat het haar van nieuws af- aan weêr even duister was geworden, als op een somberen vóórwinterdag. Tegen zulk eene mystificatie deed zij een beroep op de deelneming van al hare kennissen. Dien dag werd Colville uitgenoo- digd om te blijven dineeren, want ook de heer Morton werd verwacht. Toen de jonge geestelijke verscheen, maakte hij mevrouw Bowen een welgemeend compliment over haar beter uitzicht, dat zij toeschreef aan het rijtoerlje en aan de heerlijke frissche buitenlucht, die zij had inge ademd: nu werkelijk de lente was aangebroken, ging zij in dat opzicht ook een beteren tijd te gemoet. Herhaaldelijk was er reeds sprake geweest van een tochtje naar Fieso- le, dal Iraogene nog nie^had gezien. Toen dit bij deze gelegenheid op nieuw ter sprake kwam, bleek, dat nog niemand, mevrouw Bowen uit gezonderd, dat merkwaardige plaats je bezocht had. Op grond van dien moest het plan op slaanden voet vastgesteld worden, en in het groo te rijtuig was voor vier personen wel plaats. „Ach I Dan zal ik t'huis moeten blijven," zei Colville, die Effie's ge zicht had zien betrekken. „Wel, neen. Hoe is het nu Effie gaat niet mede." „Waarom niet? Ik zou te paard kunnen gaan en Effie zou mijne hand kunnen vasthouden boven het portier, dat zou een heerlijke steun voor mij zijn." „Ze kan immers heel goed tus schen ods in zitten, mevrouw Bowen," opperde Imogene. „De achterbank is zoo ruim." „Dan is de zaak in orde gekomen," zei Colville, „zonder dat Effie zich behoefde te „verlagen", haar gezel schap aan ons op te dringen." Het kind keerde zich vragend tot hare moeder. Deze beantwoordde haren blik met een inschikkelijken glimlach, die nu, met een gloed van dankbaarheid, naar Colville werd teruggekaatst. Imogene werd echter bij deze schikking niet verder geraad pleegd. De avond ging alleraangenaamst om. De heer Morton had ten behoe ve van Imogene een ander boek me degebracht mevrouw Bowen zat een geruimen tijd voor de piano en speelde verschillende aits uit oude stukken, die zij als jong meisje reeds zongvoor Colville waren dit even zoovele herinneringen, Toen hij ein delijk, voor zijn afscheid, met Imo gene alleen was gelaten, bleek tus schen hen eene vervreemding ont staan, waaraan ieder hunner thans een eind trachtte te maken. „Waarom bromt ge niet eens duchtig op mij?" vroeg zij. „Ik heb u den heelen avond verwaarloosd." „Waarmede hebt ge dat dan ge daan P" „Waarmede P O, als ge dat niet eens weet. „Neen. Het zal wel erg dom van mij zijn. Ik zag u zoo druk met den heer Morton in gesprek, en hij bleek u zooveel belangrijks te vertellen te hebben, dat ik maar zoolang liever op een afstand bleef." Eerst omtrent zijne ware bedoe ling in het duister verkeerende, leg de zij zich, na eenig nadenken, bij de eenvoudigste opvatting daarvan neêr. „Vindt ge het ook niet heerlijk, dat mevrouw Bowen nu weêr de zelfde van voorheen is geworden P" vroeg hij. „Zoo, is ze weêr dezelfde „Ja, zeker. Is u niet in hel oog gevallen, hoe hartelijk zij was?" „O, ik vond haar eer nog koeler dan gewoonlijk." „Koeler!" Zelfs door de dicht heid van Colville's zelfzuchtige te vredenheid, drong thans het kille van die opvatting door. Allerlei gevoelens, waarin verontwaardiging den boven toon had, maakten zich van hem meester. „Was ze dan koel legen u, Imogene „0, als gij daarvan niets bemerkt hebt. „Neen gij zult u vergissen. Nooit, dan met den groolslen lof spreekt zij over u." „Spreekt ze dan wel eens over mij vroeg het jonge meisje, hem met een paar wijdgeopende, eerlijke oogen aanziende. „Of eigenlijk, neen," erkende Col ville thans. „Bij nader inzien, was ik het, die over u sprak. Maar leg me dan eens uit, op welke wijze zij koel tegen u is „Het kan wel verbeelding van mij zijn. Misschien ben ik wel koel legen haar." „Wees dat dan niet langer, mijn liefste! Blijf toch overtuigd, in haar eene vriendin uwe trouwste en oprechtste vriendin te hebben. Goe den nacht, Imogene Hij nam nu hel jonge meisje in zijne armen en kuste het teeder. Doch zij weerde zijne lielkozing af en hield een oogenblik hare vingers tegen zijne borst gedrukt. „Is dal alles voor mij?" vroeg ze. „Voor hel liefste en beminnelijkste, wat voor mij in heel de wereld te vinden is," antwoordde hij op har- telijken toon. XIX. Een volgende keer, trof Colville Imogene alleenzij vroeg hem, wat hij dien dag alzoo uitgevoerd had. „Ik? Ik heb met groote moeite mijn leven voortgesleept tot het avond werd. En gij? Iloe hebt gij uwen dag besteed Hierop volgde geen dadelijk ant woord van haren kantzelfs bedank te ze hem niet eens voor de hoffe lijkheid, die in zijne woorden lag. Een poos later vroeg zij„Houdt gij lezingen voor nuttig Meneer Mor ton volgt tegenwoordig eene leescur- sus in Italiaansche poezie, en maakt daarvan zijne studie." „Och, kom?" „Ja. Gelooft gij niet, dat ik ook wel zoo iets noodig heb?" „Zeker; als ge u ten minste voor een vergelijkend examen wenschl te bekwamen. Doch als ik u was, zou ik maar met de behaalde lauweren te vreden zijn." Imogene glimlachte niet. „Meneer Morton meent, dat ik vooral aan zoo'n leescursus uit Kingsley veel heb ben zou. Hij vindt Kingsley zoo ern stig." „O, ontzaglijk. Maar, kindlief, zijl ge dan niet reeds ernstig genoeg?" „Vindt ge mij te ernstig?" „Neen; ik vind u juist precies goed." „Dat is een praatje: gij weet wel beter. Waarom oefent gij niet wal meer kritiek op mij uitP" „Daar waag ik me liever niet aan." „Waarom niet? Hebt ge dan zoo weinig op mij aan te merken Zijt ge dan in alle opzichten zoo over mij voldaan? Denk daar eens over. Denk daar nu eens over. Meent ge, dat ik in alles goed handel? Ben ik geheel, zooals ik behoor te zijn, voor u, en voor u alleen? Wanneer ik in het minst te kort mocht komen, zeg het mij dan, en ik zal trachten mij te beteren." „Och, gij mocht op my ook eens aanmerkingen gaan maken, en dat zou mij niet erg bevallen." „Dus gij keurt het volgen van een cursus over Kingsley af? vroeg het jonge meisje. „Is dat uwe gevolgtrekking P Maar, als het u om een ernstigen schrijver te doen is, waarom zoudt ge dan Carlyle niet liever nemen?" „Zoudt gij dien boven Kingslev stellen?" „Geen zier. Maar Carlyle is zoo ernstig, dat hij niet eens op de ge wone manier meer praten kan." „Ik vat uwe bedoeling niet. Wilt gij dan niet, dat ik mij verder ont wikkelen zal?" „Niet te veel," riep Colville lachen de. „Want, waar zou ik dan moeten blijven P Ik zou dan ook hooger op moeten gaan, en ik wil het er lie ver zóó mede zien te doen." Wordt vervolgd Gedrnkt bg DE ERVEN LOOS,J ES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 6