ZONNIGE HERFSTDAGEN. k ROMAN van W illiam D. Howeixs. 42) Weder was zij in de volle majesteit harer zelfopoffering van haren stoel opgestaan. Uit den neteligen, inge- wikkelden toestand, had zij zich al thans deze korte zegepraal bereid, om daarvan nu, als ware het een voortdurend succes, te genieten. Doch opeens zonk zij weêr in het stof te rug. „Och, wat kan ik voor hem doen Hoe zou ik hem meer en meer kun nen overtuigen, dal ik veel, dat ik alles, alles voor hem over heb? Juist omdat hij niets vraagt, omdat hij geen offer vergt, is het zoo bitter hard! Kon ik maar zien, dat hij ongeluk kig was, zooals ik dit vroeger eens van hem opmerkte! Kon ik maar zien, dat hij iets anders was sinds sinds 0, die onverstoorbare ge rustheid beangstigt mij zoo. Bestond slechts het vooruitzicht, dat ons bei der leven stormachtig zou zijn, vol zorgen, vol angst, vol moeilijkheden, die ik op mij nemen kon, dan, dan zou ik niet tegen de toekomst op zien! Maar ik vrees, dat het zoo an ders zal zijn ik vrees juist, dal ons leven heel geleidelijk, heel rustig zal voortrollen, en wat moet ik dan beginnen? 0, mevrouw Bowen, denkt u, dal hij veel om mij geeft?" Mevrouw Bowen ontstelde, doch bleef hierop het antwoord schuldig Imogene wrong zich wanhopig de handen. „Soms schijnt het wel van niet dan is het, alsof ik mij, bij vergissing, aan hem heb opgedron gen, en of hij mij slechts nam, om me de schande der ontdekking te be sparen. Zou het zoo in waarheid kunnen zijn Och, als u mij de ver zekering eens wist te geven, dat dit niet zoo kan zijn Maar neen Als het werkelijk zoo zijn mocht, zeg het mij dan eerlijk! Dat zou ik eerst het echte mededoogen noemen!" De andere beefde, alsof een pijnlijke slag haar, door dit beroep op hare zienswijze getroffen had. Doch met de meeste kracht zette zij zich daar tegen in. „Hoe kan ik u daarop een antwoord geven? Ik mag niet naar u luisterenge moest mij zoo iets niet vragen." Én tegelijk wendde zij zich om, en liet het jonge meisje nog in eene smeekende houding staan. Doch in haar eigen kamer, waarvan zij de deur achter zich sloot, barstte zij in een zenuwachtig lachen en snik ken uit, dat hare lippen deed trillen, terwijl zy zich hier van een strik, daar van eenig juweel ontdeed, en zich de armbanden van hare polsen rukte. Een man zou in zulk eene stemming zijn huis verlaten en, in den nacht ronddolende, rust hebben gezocht; doch voor eene vrouw blijft tot toe vlucht slechts haar bed, om daarin haar leed uit te schreien. XX. Den volgenden morgen ontving me vrouw Bowen een draadbericht uit Amerika, haar, onder geleide eener nota, door haren bankier toegezon den. Het bleek een antwoord van Imogene's moeder te zijn: de beide brieven waren door haar ontvangen, en naar aanleiding daarvan had zij zich dienzelfden dag naar Liverpool ingescheept. Het telegram was van New York geseind, en uit den inhoud viel al te leiden, dat mevrouw Gra ham, na reeds een schriftelijk ant woord op de post te hebben gedaan, ineens het plan had opgevat, in per soon over te komen. „Ja, zoo begrijp ik het ook," zei Imogene, toen mevrouw Bowen zich gehaast had, haar het bericht te bren gen. „Maar waarom juist aan u ge telegrafeerd vroeg zij, koel, terwijl eenige wrok in haren toon aan een smeulend vuur herinnerde. „Dat moet ge haar zelve maar eens vragen, wanneer zij hier is," antwoordde mevrouw Bowen, zoo minzaam mogelijk. „En dat kan nu spoedig gebeuren." Beiden zagen er uit, alsof ze een slapeloozen nacht hadden doorge bracht doch het jonge meisje scheen daardoor wild, gejaagd geworden, als een vogel, die, uren achtereen, onrustig tegen de tralies van de kooi opgevlogen zijnde, nog van tijd tot lijd die beweging herhaalt. Mevrouw Bowen was daardoor slechts tot on gevoeligheid verstompt geworden. „Wat zult ge nu doen?" vroeg zij. „Doen? Ik zal er eens over den ken. Ik zal zorgen, u niet lol last te zijn." „Imogene?" „Ik moet het natuurlijk aan Col- ville raededeelen, maar weet nog niet of ik dit reeds dadelijk zal doen. Mag ik het telegram hebben?" Hef tig, gretig nam zij het papier in bezit. „Beleeld verzoek ik u daarom, er nog niet van te gewagen." „Zooals gij wilt." „'k Dank u." Mevrouw Bowen verliet de kamer, doch keerde onmiddellijk terug in de deur, die zy eerst achter zich geslo ten had. „Hel was immers afgesproken, dat we morgen naar Fiesole zouden gaan?" zei zij op vragenden toon. „Wanneer hel weêr daartoe gun stig is, kunnen we ook best gaan," antwoordde hel jonge meisje. „Er is niets veranderd. De partij behoeft niet te worden uitgesteld. Zouden we het vandaag niet nog kunnen doen vervolgde zij eenigszins uit tartend. „Voor vandaag is het te laat," zei mevrouw Bowen kalm. „Ik zal er de heeren schriftelijk aan herinneren." „Verplicht. Het spijt me toch, dat het vandaag niet kan gebeuren." „Mocht ge soms ergens heen willen toeren, dan is het rijtuig ter uwer beschikking," zei mevrouw Bowen. „Dan wil ik met Efïie wel eene visite bij mevrouw Amsden gaan maken." Dit plan werd echter gewijzigd; in plaats van aan mevrouw Amsden, bracht Imogene een bezoek aan de jonge dames Guicciardi, die, aan moeders kant, van Araerikaanschen bloede waren, maar weinig bij me vrouw Bowen in den smaak vielen. Imogene nam de genoemde jonge meisjes in het rijtuig naar het Casino mede, waar zij door tal van kennis sen, vooral oflicieren, begroet wer den. Ze stelden Imogene voor, dien avond mede naar een der theaters te gaanbeiden waren in New York ge boren, en het zou een partijtje wor den in New Yorkschen stijl; eene jonge getrouwde vrouw zou chape- ronneeren twee jongelui, neven, pas van Amerika hier, hadden eene loge afgehuurd. Imogene kwam thuis met het be richt aan mevrouw Bowen, dat zij die uilnoodiging aangenomen had. Deze had haar zwijgend aangehoord, doch toen een dier beide heeren 's a- vonds boven kwam, om Imogene aan zijn arm naar het rijtuig te ge leiden, dat met hel andere gezelschap aan de poort wachtte, ontving zij dien New Yorker met eene terughou dendheid zoo groot, alsof zij eene Bostonsche douairière was, die hem de vormelijke gastvrijheid van de stad harer inwoning moest aandoen. Imogene kwam te middernacht t'huis; en terwijl zy in hare kamer zich van kap, sortie en juweelen ont deed, neuriede zij een operadeuntje, dat in dit stille uur bijna even hei ligschennend klonk, alsof een ander meisje dan zij het gefloten had. Een gelijksoortige onverschilligheid toon de zy den anderen morgen onder het ontbijt. Zij verscheen bijtijds en beantwoordde mevrouw Bowens vra gen naar het genoegen, dat zij 's a- vonds had gehad, met eene levendig heid, die volkomen ongepast was te genover de beleefde belangstelling, waaruit zij waren voortgevloeid. De heer Morton kwam het eerst, en, zoo er al werkelijk toeleg tot zij ne ontmoediging bestond, dan waren toch de eerste pogingen daartoe in een weinig behoedzame verwelko ming verborgen, die hem met vreug de, doch mevrouw Bowen met kwa lijk bedwongen verbazing vervulde. Het jonge meisje draafde door over de opera, die ze had bijgewoond, over het weder en het beraamde tocht je; en na noodeloos allerlei drukte te hebben gemaakt over den bloemrui ker, waarmede hij voor elk der bei de dames was binnengekomen, stak zij den haren in hare ceintuur, en maakte daarop Colville, die weêr aan geene bloemen gedacht had, bij zijn komst opmerkzaam. Deze, haar zoo uitgelaten vroolijk vindend, liet onrustig, vragend, den blik naar mevrouw Bowen gaan, die daaraan echter met opzet geen aan dacht schonk, doch tot afleiding Effie beknorde, omdat zij het gewaagd had, haar in te fluisteren: „Wat doet die Imogene vandaag vreerad I Vindt u ook niet, mama? 't Is of dat uitgaan van gisteren haar heelemaal in de war heeft gebracht." „Kom, Effie, ge hebt geene aan merkingen op groote menschen te maken," zei hare moeder een wei nig bits. „Het komt in 't geheel niet van een kind te pas. Ge durft veel te veel te zeggen in den laatsten tijd." Teleurgesteld door die beknorring, wendde Effie zich af; zells de over dreven deelneming, die zij in Colvil- le's oogen las, kon haar gelaat niet verhelderen; hy moest haar op zijne knieën nemen, en vleien, en kussen, vóór de haar geslagen wond weêr schijnbaar was geheeld. Toen zette hij haar weder neêr met het smachtend verlangen, dat ook eens iemand hem opnemen, zijne gevoeligheid bevre digen mochten hij hield haar hand je in de zijne, in afwachting van het laatste der laatste oogenblikken, waarin het zenuwachtig talmen van dames, die op het punt staan om uit te gaan, geen eind schijnt te kun nen nemen. Eindelijk gereed om in het rijtuig te stappen, ontstond de gewone strijd van zelfopoffering over den voor rang onder de partijen, waaraan Imo gene een eind maakte, door plaats te nemen op de voorste bankde heer Morton haastte zich nu, om naast haar te gaan zitten, zoodat voor Colville met Effie en hare moeder samen de achterbank bleef. „Dat komt den „oudjes" eerlijk toe," riep Imogene spottend. Zij keek eerst naar het kind, alsof zij dit bedoelde, en wendde toen het hoofd naar den jongen man aan ha re zijde, doch niet zonder met een uiterst vluchtigen lichtstraal, daaron der, Colville's blik te hebben ge zocht. „Waartoe juist heden op mijn leeftijd gezinspeeld, vroeger het af gesproken verboden terrein?" vroeg hij zich al. Doch dit was het niet alleen, wat hem ditmaal onbegrijpe lijk moest voorkomen. Naast hem zat mevrouw Bowen, en lusschen henbeiden was het vraagstuk nog on opgelost, hoe en wanneer hij den heer Morton zijne stille verloving met Imogene zou raededeelen. Te genover hem zat die jonge man, en diens tegenwoordigheid verhinderde hein, de bewoordingen te bedenken, waarin hij die bekentenis zou doen, en hem duidelijk zou kunnen maken, dat zijn woord aan haar was ver pand, maar dat zij zich nog als vol komen vrij mocht beschouwen. Een lucht, zoo blauw en zoo diep als men zelden buiten Amerika vindt, een gematigde zonnewarmte en een zachte bries verhoogden hel genot van den tocht, loen zij den weg op reden, die en zigzag naar de heuve- velen voerde, waarop de oude Etru- rische stad is gebouwd. Aanvankelijk gevoelde iedereen zich gedrukt onder den invloed van eigen, of bij een an der veronderstelde stemming, en het gesprek werd met moeite gaande ge houden, lot de jonge geestelijke, na lang op het vriendelijke landschap te hebben gestaard, aan Imogene vroeg „Welk soort van weder zou men op dit oogenblik wel te Buffalo heb ben, denkt gij „Te Buffalo herhaalde zij, als of de plaats haar ternauwernood be kend was en althans nu slechts zeer flauw voor oogen stond. „0! ik wed, dat het ijs er nog lang niet uit het meer zal wezen. Daarop mag men nooit rekenen, vóór den eersten Mei." „En die eerste dag van de Mei maand komt eerder of later, naar gelang het seizoen zich gedraagt," zei Colville. „Ik herinner mij eens, daar in het midden van Mei te zijn aangekomen, en loen zat, lusschen den Niagara-val en Buffalo, de ri vier nog zoo vol ijs, dat mijn por tierraam moest gesloten worden, terwijl ik het door heel Zuidelijk Canada had open laten staan. Doch anders hebben we t'huis al heel wei nig last van dat zeer plaatselijke weêr; ons klimaat is even demo cratisch en vast als onze Amerikaan- sche grondwet. Hier echter is het, tusschen September en Juni, een van beideóf Maart óf Mei, al naar ge lang de bergen besneeuwd of groen zijn." De jonge rnan glimlachte. „Bevalt u dan," vroeg hij op zeer beschei den toon, „dat langzame, geregelde verloop van de Italiaansche lente niet, waarin de bloemen achtervol gend ontluiken en iedere plant zijn vasten bloeitijd heeft?" „Och jawel; voor zoo'n lente is ook wel iets te zeggenmaar, ik voor mij, schenk verreweg de voor keur aan den sprong, dien het Ame- rikaansche voorjaar neemt: 's morgens denkt niemand nog aan zachter weêr; 's nachts ontlasten zich milde, vrucht bare regenbuien; overmorgen staat alles in bloei, ziet men bloemen, jonge bladeren en vogels. Ik durf niet uil te maken, of wjj voor ons klimaat, dan wel of het klimaat voor ons ge maakt is, maar afgaande op zijn on geduld en zijn kwistigheid, past het volkomen bij de stille eischen van onzen voorwaarts-strevenden aard. Hier echter is het nu, bijvoorbeeld, de week voor de perzikken, en daarom ziet men vandaag overal, en overal alleen die paarsche bloesems uitko men. Doch stel u eens voor, dat de Amerikaansche lente een heele week van haren kostbaren tijd uitsluitend aan de perzikkenbloesems te wijden hadDat zou immers niet gaanze heeft veel te veel andere dingen om handen." Effie hing over Colville's knie, liet, terwijl haar elleboog diep inge- gezonken was, hare kin op hare hand rusten, en nam zoo het landschap op. „Is daar juist eene week voor be stemd?" vroeg zij. „Geen uur meer of minder," zei Colville. „Ge zoudt eens zien, wat een drukte het zou geven, wanneer men, na den verstreken termijn, er gens nog een amandelbloesem han gen vondt; en aU er eens een traag, klein perzikkenbloesempje nog op het laatst van de vastgestelde week niet uit was geloopen, dan zou het ver oordeeld zijn, weg Ie blijven tot aan het volgende jaar; de perenbloesems zouden, eenvoudig weg, zoo'n late ontluiking niet gedoogen." Wordt vervolgd Gedrnkt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 6