ZONNIGE HERFSTDAGEN. ROMAN van WttuiM D. Howells. U) Colville trad eene restauratie bin nen voor het bestellen der lunch en liet intusschen de dames aan de zorg van den heer Morton over. Te ruggekeerd, vond hij het rijtuig om ringd door de arlisten, die gebleken waren, eenige der volgelingen van Inglehart te zijn. Daags te voren reeds naar Fiesole opgewandeld, hiel den ze zich sedert 's morgens met schetsen onledig. Met echte kunste naars onverschilligheid voor al wat door vroegere toeristen hier belang wekkend was genoemd, hadden ze het niet de moeite waardig geacht, zich op de hoogte te stellen van Fiesole's merkwaardighedenen tra den dus dadelijk op het voorstel van Colville toe, om, te gelijk met zijne partij, de Kathedraal en het Museum te zien en dan vandaar, gezamenlijk, naar het zoogenoemde Belvedere te gaan. Weldra echter bleek, dat zij, zon der het te welen, reeds dit schoone gezichtspunt hadden bezocht; sommi gen hadden daar zelfs schetsen ge nomen van bouwwerken, grepen uit het landschap gecopiëerd, en vrou wenfiguren, die hun strooien waaiers of mandjes te koop aanboden, of hun het gezicht belemmerden. In de kerk werd er druk door hen gekib beld over de vraag, wat daar voor hunne studie het eerst in aanmer king moest komen, en Colville kon slechts tot zijn wanhoop aanhooren, met hoeveel geestdrift het voor en tegen daarvan werd bepleit. Derge lijke zaken waren zoo heel ver bui ten zijn sfeer geraakt! In het Museum echter, dat, op grond van de zeer kleine verzameling van kunstvoorwerpen en oudheden vrij onbeteekenend was, werd een gevoe lige snaar van zijn hart getroffen, door het zien van een jeugdig, blijk baar verloofd lialiaansch paar. De minnenden liepen voor een paar be jaarde menschen uit, de ouders van de jonge bruid, en gaven geen zier om welk tentoongesteld voorwerp ook, al verzuimden zij niet, bij alles stil te houden en te wachten, totdat hun gids er het zijne van had ge zegd. Hel meisje, dat zich zoo innig mogelijk tegen den jongman aange sloten hield, zag, kende niets buiten hem; haar mondje, hare oogen, ge heel haar wezen was hartstochtelijk op hem als middelpunt gerichtter wijl hij in een droom van haar scheen te leven. Nu en dan stonden zij stil en keken elkaar in de groot ste verrukking aan, doch bekommer den zich om niets van de buitenwe reld. De jonge schilders maakten glos sen op het paar; de heer Morton glimlachte, en ook aan mevrouw Bowen ontgingen die handelingen niet. Imogene werd ernstig gesterad zij keek de minnenden met de groot ste belangstelling naterwijl het kou de zweet der vertwijfeling op Colvil- le's voorhoofd uitbrak. Zou dat soms haar ideaal van eene verloving zijn? Zou zij van hem zulk eene veree ring verwacht, hem zulk soort van innigheid toegedacht hebben Hoe bitter moest dan wel hare teleurstel ling zijn! Het scheen hem zoo on mogelijk, aan dergelijk ideaal te be antwoorden, dat de gedachte hem zelfs rillen deed, en het verlangen in hem opkwam, dan nog eer, nu dadelijk, alle banden te verbreken, die hem aan zoo iets hielden. En toch gevoel de hij, ook zelf eens zulke dagen doorleefd, zulke droomen gedroomd te hebben. Nadat eenige ververschingen wa ren gebruikt, sloten de schilders zich op nieuw bij het gezelschap aan, en ging men gezamenlijk de bouwvallen van het Romeinsche theater en den ouden Etrurischen muur bezichtigen. Van beide ruïnes is de laatste eenige eeuwen ouder dan de eerstedoch uit zucht op winstbejag houdt een vaderlijk gemeentebestuur de illusie van het tegendeel gaande. Slechts na opoffering van eenige centesimi wordt de toegang tot de arena den bezoeker ontsloten, terwijl de muur open en bloot, voor iedereen zicht baar is. Van dezen laatsten liggen nu (goed onderhouden) de groote steenen nog even stevig en regelmatig opeen, alsof zij zóó eerst voor eeni ge jaren waren opgestapeldde muur is van allen plantengroei ontdaan en schoon gehouden. Doch het theater is tot boven toe met gras en onkruid begroeid, terwijl uit alle voegen en spleten heesters en varens zijn opge schoten. De eerste indruk is daardoor bedroevend. De muur had zoo, als antiquiteit, bijna alle waarde verloren. De artisten althans trokken er den neus voor op, en geen hunner dacht er aan, naar zijn schetsboek te grij pen. In het theater daarentegen, waar gebroken zuilen nog de plaats aantoonden van het vroegere tooneel, en de steenen banken voor het audi torium langs onoverdekte trappen wa ren te bereiken, keerde langzamer hand een gedeelte van de belangstel ling der kunstkenners terug. „Ik begin nu te gelooven, dat eene ruïne wel eens te oud kan zijn," merkte Colville op. „Onze Etrurische vrienden begingen de fout, hunnen muur eenige duizende jaren te vroeg voor ons doel te bouwen." „Ja," stemde de jonge predikant hem toe. „Het schijnt wel of ons eigen ras alleen door de tijdsinvloeden reeds van ons vervreemd is geraakt vindt u dat ook niet, meneer Colville? Ik bedoel dit natuurlijk geheel in aard- schen zin." Een deel der jonge schilders begon zich, tot het zoeken van gezichtspun ten, in verschillende richtingen te verspreiden. Effie kreeg van hare moe der vergunning, een van de groote trappen op en af te loopen, mits zij daarbij de voorzichtigheid niet uit het oog verloor. Mevrouw Bowen zette zich op een der benedentreden van het amphitheater en de heer Morton nam eerbiedig naast haar een plaatsje in. „Hoe zou het uitzicht daar boven wel zijn vroeg Imogene met eene vrij duidelijke nevenbedoeling aan Col ville. „Er gaat niets boven een eigen onderzoek," gal deze aan, terwijl hij haar ophielp, en, door zijne hand tot steun uit te houden, telkens van de eene rij zetels tot eene hoogere bracht. Op eene behoorlijke hoogte gekomen, zette zij zich neer en zonk hij aan hare voeten, doch beiden bleven koud voor het schouwspel, dat nu van hier voor hen open lag. „Theodoor, ik heb nieuws voor u," zoo begon zij dadelijk. „Er is tij ding van huis." „Zoo?" antwoordde hij, in zekere spanning verbeidende wat zijn lol zou zijn. „Moeder heeft getelegrafeerd. Zij komt hierheen, is dadelijk op reis gegaan en kan reeds gauw verwacht worden." Colville wist niet wat hij op deze, op hartstochlelijken toon gedane me- dedeeling zeggen zou. „En vroeg hij eindelijk. „En" ze herhaalde dat woord „wat zijt ge nu van plan te doen?" „Voor welk geval wilt ge mijn plan vernemen?" vroeg hij, voor het eerst den blik opheffende naar het paar oogen, dat hij gevoelde, dat fonkelend op de zijne waren gericht. „Als zij hare toestemming eens niet geeft?" Wederom had hij niet zoo dade lijk een antwoord klaar; doch toen het kwam, was het althans zeer passend, „'t is meen ik, niet aan mij om te zeggen, wat ik dan zal doen," ant woordde hij ernstig. „Doch mocht het wel aan mij staan, dan zal ik slechts geheel overeenkomstig uw verlangen te werk gaan." „Verlangt gij zelf dan niets?" „Niets dan uw geluk." „Niels dan mijn gelukherhaal de zij. „Wat kan me mijn geluk schelen Heb ik dat dan ooit ge zocht?" „Dat durf ik niet zeggen," ant woordde hij„maar, als ik niet ver wachtte, dat gij het vinden zoudt. „Mocht ik het ooit vinden, dan kan het slechts in een onafscheide lijke verbintenis met het uwe zijn," viel zij hem in de rede. „En wat zult ge dus doen, wanneer mijne moeder ons engagement eens niet toestaat?" De man van zooveel levenservaring, de drogredenaar want dat was Colville altijd in den goeden zin gevoelde, dat zijn eer, zijn karakter door dit een voudige meisje, dit kind, op de proef werden gesteld. De gedachte was hem onverdragelijk om op dat oogenblik niet aan haar ideaal te beantwoorden, onverschillig welken misslag hij beging en welke ramp het voldoen daaraan ook mocht na zich slepeD. „Als gij er zeker van zijt, mij lief te hebben, Imogene, dan is het mij hetzelfde, wat uwe moe der zeggen zal. Hare toestemming zou mij zeer aangenaam zijnhet zou mij leed doen, legen haren zin te handelendoch ik weet, dat ik het oprecht met u meen, en ik weet, dat gij heel mijn leven voor aan zult staan in al mijne gedachten en daar neem ik dan genoegen mee. Doch zoo gij nog eenige vrees, eeni- gen twijfel omtrent uzelve koestert, nu is het nog tijd Imogene ging onrustig overeind staanhare ontroering was haar te machtig geworden. „Och, houd u nog even stil!" „Sta nog niet op 1" „Blijf nog een oogenblikje zitten, als 't u be lieft!" klonk het opeens uit verschil lende hoeken van het theater, ter wijl een half dozijn potlooden door de teekenaars, met smeekend gebaar in de lucht werd gezwaaid. „Ze zijn bezig eene schets van u te maken," zei Colville; en zeer mee gaand zette zij zich weder op het zelfde plaatsje neer. „Voor mijzelve twijfel ik niet meer o neen," zei zij, alsof ze niet in hun gewichtig onderhoud ge stoord waren. „Laat ons dan gerust de komst uwer moeder te gemoet zien," zei Colville met een zwakken zucht, na een kortstondig zwijgen. „Hoe komt ge zoo te denken, dat haar antwoord weieens ongunstig zou kunnen zijn „0, dat denk ik nu juist niet; maar ik dacht, ik wist eigenlijk niet beter dan „Wat?" „Och niets." Hare lippeD trilden; hij zag met smart, welke vergeefsche pogingen zij tot zelfbeheersching deed. „Arm kind!" riep hij, haar eene hand toestekende. „Neen," met een vlug afwerend gebaar: „ze kijken zoo," riep zij smeekend. Hij gaf toe, en nog eene korte poos bleven zij zwijgend en stil naast elk ander zitten, voor zij genoegzaam tot kalmte gekomen was om meer te zeggen. „Dan zijn we nu, wat er ook ge beuren moge, verloofd." „Ja." „Dat is dus afgedaan. Maar er is nog iels anders. Heeft mevrouw Bo wen u ook gevraagd, ons engage ment aan den heer Morton meê te deelen „Ze heeft me gezegd, dat ik dit diende te doen." „En hebt ge dit op u genomen?" „Voor zoover ik weet, niet. Doch ik geloof toch ook wel, dat het niet meer dan een staaltje van mijn plicht is." „Ik wil het nieF hebben, hoor!" riep het jonge meisje uit. „Wilt ge niet toestaan, dat ik het hem vertel „Neen, dat wil ik niet toestaan!" „Nu, mij wel; het is veel gemak kelijker orn het niet te doen. Doch, eerlijk gezegd: dat dient hij toch nu of later te vernemen." „Hebt ge dit uit uzelven bedacht?" vroeg ze eenigszins heftig. „Neen," antwoordde Colville droe vig. „Ik schijn voor de belangen en rechten van anderen geen gevoel te hebben. Mevrouw Bowen heeft er mij aan herinnerd." „Dat dacht ik al!" „Doch ik erken, dat ik het met haar eens was, ofschoon ik ook die mededeeling liever zag uitgesteld, tot we van uwe familie gehoord zouden hebben." In nadenken verzonken, zweeg hij een oogenblik stil, om la ter te vervolgen: „Doch als nu de toestemming van daar bij ons toch niet weegt, dan vind ik, dat hij het maar zoodra mogelijk moet hooren." „Meent gij dan soms, dat ik met hem coquetteer?" „Imogene!" riep Colville verwij tend. „Dat ligt in uwe woorden dat ligt ook in de hare opgesloten." „Ge zijt onrechtvaardig tegenover mevrouw Bowen, Imogene." „0 ja, gij zult haar altijd verdedi gen! Het is niet de eerste keer, dat ge mij zegt, dat ik onbillijk tegen haar ben." „Ik bedoel niet, dat gij haar op zettelijk verkeerd beoordeelt, of zelfs maar, dat gij onrechtvaardig zoudt kunnen zijn, tegen wie ook ter we reld, en het allerminst tegen haar. Maar ik wij hebben zooveel verplichting aan haar; zij heeft zoo veel geduld gehad." „Welke verplichting zou dat zijn In hoeverre is zij zoo vol geduld geweest?" „Ze heelt zich over haren afkeer van mij welen heen te zetten." „Zoo zool" „En en ik gevoel mij op dui zenderlei wijzen aan haar verplicht; en het zou me hoogst aangenaam zijn, te weten, dat hare goedkeuring op onze handeling rust; veel zou ik willen doen om haar te behagen." „Wilt gij hel den heer Morton dan vertellen?" „Ik geloof, dat ik dit behoor te doen." „Om mevrouw Bowen te behagen Zeker, vertel het hem dan! Het is u toch altijd meer te doen geweest om haar, dan om mij te behagen. Mis schien zijt gij wel om haar ook in Florence gebleven?" Zij stond op en liep zoo vlug en roekeloos, langs de afgebrokkelde en vervallen rijen steenen banken, naar beneden, doch ook zoo zeker van haren slap, dat zij meer scheen te zweven dan te loopen, naar de plaats, waar mevrouw Bowen nog altijd met den heer Morton in druk gesprek gewik keld was. Colville volgde haar zoo goed hij kon, doch langzaam en met een be zwaard gemoed. Een goede zaak wik kelt zich soms in een eindeloos aan tal en in allerlei onverwachte vor men van het goede af; een slechte zaak in velerlei ongedachte slechte dingen. Het was geheel buiten zijne macht, haar van die opvatting zijner woorden terug te brengen. Met in nig leedwezen zag hij die jonge, ede le geest daardoor eene niet edele, onwaardige overdrijving begaanmaar hij wist tevens, dat hij daarvoor zelf het meest te veroordeelen was. (Wordt vervolgd). Gedrukt by DE ERVEN DOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 6