ZONNIGE HERFSTDAGEN. ROMAN van William D. Howells. 49) „Nooit!" was haar antwoord.Col- ville bleef plotseling staan, terwijl hij, hevig ontsteld, van het hoofd tot de voeten koud werd. Was dat ernst of scherts? Hij begreep het niet, en mocht toch het laatste niet gelooven. „Lina, ik heb u liefgehad, van onze eerste wederontmoeting af, dezen winter en, de Hemel weet, hoelang reeds, vóórdien 1" „Ik weet hel." „En altijd door." „Ook dat weet ik." „Zelfs zonder hoop, mijne gene genheid beantwoord te zien, was die zoo groot, dat deze bekentenis mij van het hart moest, vóór wij schei den zouden „Dat verwachtte ik ook dat bedoelde ik ook." „Dat hebt ge dus zoo gewild I En gij hebt mij lief! En toch wilt ge nietO, nu begrijp ik niets meer f" „Hoe zoudt gij dat kunnen begrij pen Ik heb u lief maar ik bloos en schaam mij, dat ik aan genegen heid voor u denken kon. Maar trou wen met u P Nooit, zoolang ik nog een restant van achting voor mijzelve wensch te behouden. Gij moet mij toch wel zeer laag schatten, om, na al het voorgevallene, aan zoo iets te kunnen denken. Meendet gij soms, dat ik, even als gij, slechts wachtte, tot dat arme jonge meisje uit den weg zou zijn? O, hoe is het u mogelijk zoo te wezen Ja, Jenny Wheelwright had gelijk. Ge zijt tol veel tegenstrij digs in staat, Theodoor Colville" dat hem noemen bij zijn voornaam bewees toch, dat zij dikwijls gemeen zaam aan hem moest hebben ge dacht „te samengesteld voor haar, ook voor Imogene, ook voor mij ook voor iedere vrouw, behalve mis schien voor het beklagenswaardige schepsel, dat er genoegen mede ne men zou, vertrapt en door het stof gesleurd te worden, zooals ge mij hebt gedaan." „Sleurde ik u door het stof? Er is geen enkel oogenblik in de laatste zes maanden geweest, dat ik mij niet gaarne, alleen om u te behagen, in het stof gewenteld hebben zou." „0, ik weet het heel goed Maar denkt ge soms, dat dit vleiend voor mij was?" 't Heeft er niets mede te maken. Ik weet alleen, dat ik u liefheb, en dat ik het verlangen niet van mij kon zetten, u dit te toonen, zelfs toen ik het aan mijzelven nog niet bekennen dorst. Dat is alles. En thans nu ik vrij uit mag spreken, en nu ook gij uwe genegenheid voor mij erkent, nu wilt ge niet Ik geef het op!" riep hij wanhopig. Doch onmiddellijk daarop smeekte hij weerWaarom toch, Lina, ver stoot ge mij „Omdat ge mij al te zeer verne derd hebt." Zij was, onder het uit spreken dier woorden, schijnbaar ge heel kalm, doch hij kende haar te goed, om niet te weten, dat in de duisternis, voor hem onzichtbaar, een zeer bittere glimlach hare lippen om krullen moest. „Ik bekleedde hier de plaats harer moederik was hare beste vriendin, en gij hebt er schuld aan, dat ik haar vijandig behandelde. Om u heb ik haar verraden en ver- stooten." „Om mij „Ja, gij waart de oorzaak daarvan Van den aanvang af wist ik, dat uw gevoel voor haar onmogelijk zoo heel diep kon zijn; grootendeels verbeel ding, anders niethet was van u slechts een spelen met haar hart; ik had haar toen dadelijk moeten waar schuwen." „Mij dunkt, dat ge dit niet hebt nagelatenzei Colville eenigszins wre- velig. „Ik beproefde het," zei zij eenvou dig, „en dit maakte het niet beter. Het verergerde de zaak, omdat ik ge voelde, dat ik meer mijn eigen be lang raadpleegde dan het hare, om dat ik er persoonlijk in betrokken was." In deze uitlegging, hoe ernstig, hoe tragisch ook voor mevrouw Bo- wen, was iels, dat Colville lachen deed. Begreep zij die uitwerking, of was het slechts een gevolg harer ze nuwachtige onbeholpenheid? zij lachte nu zelve mede. „Waarom," vroeg hij, na daartoe den noodigen moed vergaard te heb ben, „waarom komt gij thans hierop terug? Meneer Waters vertelde mij, dat de jonge Morton dat er iets was „0, daar vergist hij zich in. Hij heeft haar wel gevraagd, maar is af gewezen geworden, en vertelde mij dit ook." „Zoo!" „Zoudt gij iels anders van haar ver wacht hebben, zoolang gij nog in le vensgevaar waart Neen, van dien kant bestaat er voor u geene hoop meer." Werkelijk had Colville die nu ook niet langer. De slag was verpletterend. En toch miste hij de kracht om boos op den heer Waters te zijn, dat hij hem met dit ignis fatuus mislejd had. „Niemand had hem bijtijds een wenk gegeven, en ziedaar het gevolg," zei mevrouw Bowen. „Het is immers deze heele geschiedenis door zoo ge gaan. Ook daarin heb ik mij even zwak getoond." Colville onthield zich hierop te ant woorden. Slechts even keerde hij tot zich in over het onderzoek, hemzelven afgenomen, zonder vroolijk te wor den, toen hij zich de bijzonderheden daarvan te binnen bracht. „Ik kon mij onmogelijk voorstel len," zoo sprak hij, „dat gij eenig hart voor mij hadt, op het zelfde oogen blik, waarop gij u verplicht reken- det, eene andere tegen mij te waar schuwen. Als ik „Van den aanvang af ben ik door u in eene scheeve verhouding gebracht. Ik had deelneming voor haar moeten gevoelen, ik had Imogene moeten hel pen, in plaats van het arme kind mijn haat te doen gevoelen. Ik ver mocht haar niet eens op hare hoede tegen zichzelve te stellen, al wist ik nog zoo goed, dat zij eigenlijk niet be paald van u hield, doch slechts liefde gevoelde voor het beeld, dat zij zich van u vormde. Zelfs uwe verloving, toen het zoover gekomen was, had ik moeten verbrekenik had eerlijk met haar om moeten gaandat was mijn plicht geweest; doch, zoo te handelen, werd mij onmogelijk gemaakt, omdat ik gevoelde, daardoor ook eigen be lang te behartigenen zoover wilde ik mij niet verlagen. NeenLiever nog was ik dood gegaan. Gij zult dit vermoedelijk niet begrijpen. Hoe zoudt gij ook Gij zijt een man, en van de soort, die voor zoo'n begrip onvat baar is. Herhaaldelijk deedt ge mij mijne heiligste, mijne dierbaarste be ginselen verzaken. Ik verachtte mij- zelve, omdat ik.een man liefhad, die wel veel van mij hield, maar zich niet ontzien had, te gelijkertijd de hand van eene andere te vragen. Geloof maar niet, dat mij dit beviel. Het was iets afschuwelijks; en toch liet ik u zien, hoe mijn hart voor u gestemd was. Toch poogde ik nog, uwe genegenheid te verwerven zoo valsch, zoo wreed, zoo verraderlijk ging ik te werk." „Die pogingen zijn dan toch niet heel krachtig geweest," zei Colville, met een soort van koele onderwerping aan zijn lot. „Och, neengij zoudt aan den eer sten wenk reeds gehoor hebben gege ven. Ik zou haar nog, in haar ei gen belang, hebben kunnen bewijzen, dat het geene werkelijke liefde was, die zij voor u gevoelde; maar ook dat zou weer in mijn eigen kraam te pas gekomen zijn. En u zou ik het zeker ook gezegd hebben, ware ik u niet werkelijk genegen geweest, en over tuigd van uwe gevoelens omtrent mij. Althans dat bewustzijn heb ik uit het wrak weten te redden." „Die schat was niet verbazend groot," zei Colville. „Beter ware het dan nog, het bewustzijn te hebben kunnen red den, openhartig, zelfs tot uw eigen voordeel openhartig, geweest te zijn 1" „Durft ge mij verwijten te doen, Theodoor Colville? Doch misschien is het ook slechts mijn verdiende loon." „Neen, Lina, wanneer gij hierin al een verwijt mocht meenen te vinden, van mij hebt ge dit nooit verdiend. Ik zal u thans mijn bijzijn niet langer opdringen ik zal het kort maken maar wilt ge nog eenmaal naar mij luisteren, vóór ik ga f" Zij liet zich, ten bewijze van on derwerping aan zijn voorstel, in een stoel vallen. Ook hij zette zich naast haar neer. Was hij al onder den va gen indruk, dat hij veel beter met haar zou kunnen praten, beter door haar begrepen zou worden, indien hij een harer handen vasthouden mocht, hij durfde haar die gunst niet vragen, en vergenoegde zich dus, zijne oogen op haar gelaat gevestigd te houden, voor zoover hij dit in den duister onderschei den kon: een lichte vlek, die onduide lijk afstak tegen den donkeren achter grond. „Ik gevoel mij gedrongen, u, Lina Lina, mijn liefste, zooals ik u voor de eerste en de laatste maal dan noemen zalde verzekering te geven, dat ik alles begrijp, zoo volkomen, zoo volledig, als gij dit maar wenschen kunt; ik begrijp, wal gij gezegd hebt, en ik begrijp zelfs alles, wat gij ge meend hebt, mij te moeten verzwij gen. Ik begrijp, hoe verheven, hoe rein uw ideaal van plicht is, en hoe heldhaftig, hoe engelachtig uw stre ven is geweest, om dien te vervullen, van den aanvang af, diep gegriefd, gedrukt, als gij door mijn domme, on verantwoordelijke zelfzucht waart. Ik wensch u te overtuigen, mijn lief ste vergeel het me! dat, zag ik misschien niet alles op den juisten tijd, ik er thans geenszins blind voor ben, en dat ik de liefde, die ge mij onthouden hebt, op veel hoogeren prijs stel, dan de liefde, die ge mij slechts ten koste van uwe zelf-eer- biediging zoudt hebben kunnen bewij zen. Het is misschien eene zeer on juiste redeneering het heeft, vrees ik, veel van onzin, wat ik hier zeg maar gij zult mijne bedoeling wel vatten. Ge zijt in mijne oogen meer volmaakt, meer een engel nab'ij, dan eenig wezen ter wereld, en ik aan vaard het lot, dat gij me bereidt, het lot, waartoe gij me veroordeelt. Nooit anders dan met uwen vollen wil, zou ik uwe hand begeeren. In mijne oogen zijt ge heilig. Wanneer gij zegt, dat wij scheiden moeten, dan weet ik, dat uw meer fijn, uw meer kiesoh ge voel u daartoe drijft, en dan zal ik mij onderwerpen. Als ik u dan niet bezitten mag, zal ik mij met de gedachte aan uwe liefde zien te troosten. Ja, ik on derwerp me volledig aan uwen wil." Het instinkt, dat hem influisterde om meegaand en vol eerbied voor haar te wezen, had hem hier beter gediend dan de vernuftigste overreding zou hebben kunnen doen. Door zijne on derwerping had hij weer heel veel goed gemaakt. Met echte waardigheid stond hij op, en zij volgde zijn voorbeeld. „Onthoud," zei hij, „dat ik beken, aan alles schuldig te zijn, wat ge mij ten laste legt, en dat ik de rechtvaardig heid erken van hetgeen gij doet omdat gij het doel." Hij stak zijne hand uit en vatte de hare, die, als zonder kracht, langs hare zijde hing. „Gij hebt volkomen gelijk. Vaarwel." Hij aarzelde een oogenblik. „Mag ik u kussen, Lina Hij trok haar naar zich toe, en zij liet zich door hem een kus op de lippen drukken. „Vaarwel," fluisterde zij. „Ga. „Ik ga." Effie Bowen kwam, uit de keuken, de kamer in. „Mag ik dan niet me dehier zweeg zij opeens en wendde zich tot hare moeder. Zij mocht immers meneer Colville niet aan zijne uitnoodiging herinnerendat be duidde haar gebaar. Colville zeide niets. Hij wilde van het voordeel geen gebruik makenhg wilde, door de gevoelens van het kind, geen invloed uitoefenen op het hart van de moeder, al kwam hij in de grootste verzoeking, op allerlei wijzen dien toestand langer te laten voort duren. Wellicht zag mevrouw Bowen evengoed de verzoeking, die in hem opgekomen was, als den weerstand, dien hij bood. „Zeg het haar," zei zij, zich afwendende. „Ik kan u van avond niet medene- raen, Effie," zei hg, zich tot het kind neerbuigend voor een kus, dien ze hem gaf. „Ik ben ik ga weg en moet u vaarwel zeggen." Het ernstige in zijn toon deed haar ontstellen. „Weggaan 1" herhaalde zij. „Ja weg van Florence. Ik vrees, dat ik u niet weder zal zien." Het kind wendde zich van hem weêr lot hare moeder, die onbewegelgk was blijven staan. Toen, alsof de ontzag lijke ramp in een duidelijker licht voor haar opging, verborg zij haar gelaat legen de borst harer moeder. „Dat kan niet, dat kan niet!" snikte zij droevig; en het smoren van hare jammer klacht hield veel meer in, had veel grooter uitwerking, dan een storm van uitroepen en smeekgebeden zou heb ben gehad, Colville aarzelde. „0, gij moet blijven!" riep Lina, en in den toon, waarop zij dat zei, lag de zelfverachting eener vrouw, die beneden haar eigen ideaal is gezonken. HOOFDSTUK XXIV. In een der wufte buien, die de hel derheid van een zonnigen huwelijks- hemel te beter doen uitkomen in den lossen trant, waarop Colville zelfs met de meest stemmige echtgenoote zou hebben omgegaan, legde hij Lina eens ten laste, dat zij het nooit ernstig gemeend kon hebben, toen zij hem ver zocht," haar te verlaten. Het kon toen, zoo beweerde hij, slechts hare bedoe ling zijn, hem, na verloop van zeke ren disciplinairen proeftijd, tol loon voor zijne zelfopoffering en onderwor penheid, in genade aan te nemen en te trouwen. Ook hield hij vol, dat, indien het zoo op het juiste oogen blik binnentreden van Effie geen voor af bepaalde coup de theatre was ge weest, hij er niets anders van begrij pen kon dan, dat ze, op hetzelfde mo ment, nog wel een ander voorwend sel klaar had, om hem terug te hou den. Ik waag het niet, dit teedere punt hier verder op den voorgrond te bren gen doch wel weet ik, dat hun hu welijk vroegtijdig in Juni voor den ma gistraat van Florence gesloten werd, dat de man voor die plechtige gele genheid een driekleurige sjerp om het dikke middel had gegespt, en hij er nooit nog zoo vaderlijk en indrukwek kend had uitgezien, als toen hij, in naam van den Italiaanschen Staat, hun ne verbintenis bezegelde. Natuurlijk nam mevrouw Colville geen genoegen met een burgerlijk huwelijk alleen, al zou Colville zich daarmede volkomen tevreden gesteld hebben. Het werd ook kerkelijk ingezegend in de Engel- sche kapel, waar een hulpprediker voor den geestelijke optrad, die de stad had verlaten. Wordt vervolgd,). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1892 | | pagina 6