LADY GRAGE.
EES SOMAN
VAN
Mevrouw HENRY WOOD.
Uit het Engelsch.
1)
HOOFDSTUK I.
Groot en Klein Whitton.
Een breede schare, grootendeels uit
de landelijke bevolking samengesteld,
stroomde op zekeren Zondag, na de
middaggodsdienstoefening, uit het St.
Mary kerkje van Klein Whitton.
Klein Whitton was een schilder
achtig, ongeveer dertig mijlen van de
Hoofdstad gelegen Engelsch dorpje, dat
echter zulk eene geringe beteekenis
had, dat de geestelijke herder aldaar
zijne kudde moest voorgaan op het
schrale inkomen van nog geen twee
honderd Pond 's jaars, terwijl de pre
dikant van hel grootere en iets meer
nabij Londen liggende Groot Whitton,
voor gelijken dienst, er wel negen
honderd verwierf. Laastgenoemde ker
kelijke bediening stond onder het Pa
tronaat van Lord Avon, wiens land
goed zich in de nabijheid bevond.
De rector van Groot Whitton was
een bejaard man, bijna te oud zelfs om
nog naar behooren zijne betrekking
te kunnen vervullendie van Klein
Whitton daarentegen, de weleerw.
heer Ryle Baumgarten, was pas de
dertig jaren nabij en een hoogst
bekwaam, levens zeer beminnelijk
mensch. Geen wonder dan ook, dat
men van heinde en ver, ook uit hel
grootere dorp, daar ter kerke kwam,
waar de welsprekende Baumgarten
zich van den kansel deed hooren.
Vóór de kerk wachtte een open
rijtuig, d la Daumont bespannen.
De jockey droeg een vuurrood buis,
en daardoor, met zijn fluweelen pet,
de stalliverei der familie Avon. Het
rijtuig was een gemakkelijke, lage
mylord; zoodat de dames, waaraan
het toebehoorde, zonder hulp konden
instappen. Een harer had, op het oog,
den leeftijd van vijftig jaren bereikt
en scheen niet vlug meer ter been
te zijn doch de andere was nog een
jong meisje van buitengewone schoon
heid, ondanks eene zeer trotsche
uitdrukking, die op haar gelaat en
in de hemelsch blauwe oogen te lezen
stond. Nauwelijks waren zij gezeten,
of de knaap zette zijne paarden aan
en voort ging het in draf.
„Hij heeft vandaag zichzelf weêr
overtroffen, Grace," zoo ving de ou
de dame aan.
„Dat stem ik toe, mama."
„Jammer, dat het zoo'n groote af
stand is voor mij althans. Met
slecht weêr is het bijna niet te doen.
Hadden we hem maar op Groot Whit
ton, dan konden we eiken Zondag
genieten 1"
„Nu, mama, niets is gemakkelij
ker dan hem daar te krijgen zooals
ik zoo dikwijls reeds heb beweerd,"
merkte de jongere aan, terwijl zij, om
eene plotselinge verhooging van kleur
te verbergen, zich voorover boog en
eene plooi uit het voetkleed streek.
„Mijnheer Chester kan het zoo lang
niet meer maken, en dan konden wij
Henry verzoeken om hem de plaats
te geven."
„Grace, ge praat weêr als een
kind. Zulke voordeelige plaatsen zijn
niet zoo maar opgeschept, en iemand
zonder goede kruiwagens komt daêr-
voor niet licht in aanmerking. Ik
heb van den jongen Baumgarten nooit
gehoord, dal hij vermogende kennis
sen heeftzelfs zijn vader, noch moe
der zijn door hem genoemdover
familie laat hij zich niet uit. Neen, de
eenvoudigste oplossing zou hel wezen,
wanneer mijnheer Chester zijn ake-
Bestuurd door een jockey op een der
paarden gezeten.
ligen hulpprediker wegdeed en Baum- j
garten in plaats nam."
Het jonge meisje wierp haar hoofd
achterover. „Als men eenmaal Rector
geweest is, dan bedankt men om
tot Hulppredikant terug te gaan, ma
ma."
„En als dit hem nu eens heel voor-
deelig gemaakt werd," antwoordde
de oude dame, die aan de praktische
zijde van het vraagstuk ook wel
eenige waarde toekende; „daartoe zou
de oude heer Chester voor Baumgar
ten misschien wel te bewegen zijn 1"
„Mijnheer Chester moest maar weg
gaan. Het is me onbegrijpelijk, hoe
hardnekkig die oude geestelijke heeren
aan hun plaats zijn gehecht!"
„Dat hebben ze in alle andere be
trekkingen met oude predikanten ge
meen, meisje lief."
„Och, ik bedoel hier nog minder
den leeftijd, dan wel de geschikt
heid van de menschen. Er zijn nog
wel oudere dan mijnheer Chester, die
toch hunne betrekking heel goed waar
nemen. Maar mijnheer Chester is
»op."
Nu volgde een lang stilzwijgen,
waaronder zij reeds meer dan een
mijl waren voortgereden, toen de
jonge dame eensklaps riep:
„Mama! we hebben nog in het
geheel niet gevraagd, hoe het met
mevrouw Dane gaat!"
„Ik heb er vandaag niet over ge
dacht."
„Ik wel. We dienen er even aan
te gaan. James!"
Zonder zijn paard in te houden,
draaide de jockey zich ten halve om
„Mylady?"
„Rijd, ginds aan den hoek geko
men, de zijlaan af en terug tot aan
het huis van de oude mevrouw
Dane."
James sloeg de hand aan zijn pet
en keek weêr als te voren recht
voor zich uit, terwijl Lady Grace
zich iets dieper in de kussens zette.
„Ge hadt mij dit wel eerst kunnen
vragen, Grace," mompelde de gravin
van Avon. „En waarom dan nog juist
den langsten weg genomen, door de
laan
„De laan is lommerrijk, mama, en
de zon schijnt fel: het langer toeren
zal u goed doen."
Lady Grace lachte bij die woor
den; maar Lady Avon had wel een
weinig slimmer mogen zijn, om te
begrijpen, dat hier een te voren goed
overlegd plan ten uitvoer werd ge
bracht: reeds bij het wegrijden van
de kerk, was hare dochter voorne
mens geweest, eerst een deel van
den terugweg naar huis te gaan en
dan pas met het rijtuig om te keeren.
Lady Grace Carmel hield er een ei
gen wil op na, dien zij, als eenige
dochter wat verwend, gewoon was
door te drijven.
Thans dienen we een oogenblik
de aandacht te vestigen op eene an
dere kerkgangsier, die het gebouw
door een andere deur verlaten had.
Dit was een jong meisje van twee-
of misschien drie-en-twinlig jaren,
welminder schoon dan Lady Grace
maar minstens zoo lief en veel een
voudiger. Zij ging het kerkhof over,
en bevond zich, na een der hekken
geopend te hebben, op een smal, be
schaduwd wandelpad, dat een hoek
van de Whittonbosschen sneed. Voor
haar was het de kortste weg naar
haar huis, Whitton Cottage.
Slechts eenige passen in die rich
ting gevorderd zijnde, bleef ze slaan
bij een boom, keerde zich om en wacht
te hare lippen waren een weinig ge
opend, hare j wangen gloeiden, eene
hand drukte haar gejaagd kloppend
hart. Yerwaclitte zij ingehaald te zul
len worden Zeker wel, en dan nog
door iemand die hoog bij haar stond
aangeschreven, zooveel liet ze althans
blijken. Liefde scherpt de zintuigen,
en Edith Dane luisterde ingespannen
toe, tot ze den voetstap herkende
van hem, die achter haar aan en na
der kwam. Dit was voor haar het
sein om haren weg te vervolgen, hij
mocht immers niet bemerken, dat zij
hem had ingewacht? Dat nooit; eer
zou zij onder den grond weg willen
zinken, dan iets te verraden van het
groote geheim van haar hartde die
pe genegenheid, die zij voor Ryle
Baumgarten koesterde.
Hel was werkelijk de zoo even
eerst van den preekstoel gekomen
rector, die haar gevolgd was. Ook
hij nam meermalen dezen koristen
weg naar huis. Het jonge meisje
ontwarende, stapte hij wat vlugger
door en had haar spoedig ingehasld.
„Is dat loopen, Edith!" riep vrien
delijk de lange, knappe man, aan
bleeke, klassieke trekken en diepe,
donkere oogen herkenbaar. „Is dat
loopen, Edith!"
Met een allerliefst nagebootste ver
rassing wendde zij hel hoofdje om,
waarop, haars ondanks, een vurige
blos was te voorschijn gekomen.
„O, is u het, mijnheer Baumgarten?
Ik liep dezen weg langs om wat gau
wer bij mijn arme moedertje terug te
zijn."
Doch, ofschoon zij voorgaf, zoo
veel haast te hebben, werd toch onwil
lekeurig beider pas vertraagd, toen
ze samen waren. Van toen af, stap
ten ze slechts langzaam door, mis
schien wel om des te meer van den
verrukkelijken zomernamiddag te kun
nen genieten. „Wat hebben ze het
mij weêr benauwd gemaakt, vandaag 1"
begon de heer Baumgarten.
„Wie? De Avons? Ja, die zag ik
in de kerk, dat is waar."
„Neen, de Avons niet. Wal zou
den die zich met mij bemoeien,
Edith?" En op deze vraag begon
Edith andermaal te blozen. Misschien
had zij spijl, haar te hebben uitge
lokt. „Squire Wells en zijne vrouw
met nog wel een half dozijn ande
ren maakten me, na de morgenpreek,
mijn hoofd weer mooi warm."
„En waarover dat
„Och, over allerlei aangelegenhe
den buiten de kerkwaar het de
kerk betreft, zorg ik, dat er niets
aan te merken is. De oude vrouw
tjes worden verwaarloosd, zoo heet
hetik ga het jongere soort niet
genoeg naen hel toezicht op nut
tige handwerken in de school blijft
maar altijd door ontbreken."
Op half schertsenden loon deelde
de heer Baumgarten die grieven me
de maar in zijn oogen fonkelde iets
ondeugends. Edith Dane hoorde hem
volern;tig aan. „Gij hebt er aan ta
fel niets van gezegd, zelfs aan ma
ma niet 1"
„Neen. Wat kan die er ook aan
veranderen Het zou haar slechts
leed doen. Die naaischool is de groot
ste moeilijkheid," ging hij luchtig
voort. Betsy van vrouw Giles had
een lap linnen meegebracht, om een
paar heraden van te maken; maar,
bij ongeluk waren er slechts twee
kussensloopen uit gekomen. Toen
kreeg Betsy thuis om haar ooren,
en maakte op school legen miss Tur
ner hel noodige kabaal; tegen miss
Turner nog wel, de beste meesteres,
die er te vinden is 1 En zulke ver
gissingen komen, zegt men, dikwijls
voor en doen de huismoeders uit de
sloffen schieten."
„Maar verlangen ze dan, dat gij u
met de naaischool bemoeien zult?"
vroeg Edith met ingehouden adem.
„Dat juist niet; maar wel, dat ik
er een middel op zal verzinnen, ie
mand aanbrengen zal, om het toezicht
te houden."
„Wat domme menschen tochl Ik
ben overtuigd, dat miss Turner doet
wat ze kan. Niet, dat ze overal te ge
lijk voor kan waken, en het opper
toezicht van eene dame overbodig zou
zijn!Mama kan niet, maar
„Ja, dat is juist de zwarigheid," viel
de heer Baumgarten haar lachende in
derede. „Het heet dan, dat ik miss Tur
ner aan eene superintendente behoor
te helpen, door te trouwen."
Dit zeggende keek"'hij Edith [aan,
wier gelaat toevallig naar hem toe ge
keerd was. Opnieuw overtoog een
gloeiend rood hare wangen en kleur
de zelfs de wortels van haar zacht
bruine haar. In hare verlegenheid wist
zij niet waar ze hare oogen moest
bergen. Zij sloeg die neer, even on
tevreden op zichzelve als, volgens
zijn verhaal, vrouw Giles wel op de
arme Betsy kon zijn geweest.
„Maar daar is geen denken aan,
wel, Edith?"
„Waaraan niet?"
„Aan trouwen. Trouwen op twee
honderd 's jaars, en mijne vrouw,
misschien zelfs nog anderen, aan ar
moede en ontberingen blootstellen?
Neen, dat zal ik nooit doen 1"
„Als gij trouwt, mag de pastorie
wel een kapitale herstelling onder
gaan," stamelde Edith, in hare ver
warring zich toch verplicht rekenen
de, te toonen, dat het eene zaak
gold huiten haar om.
„En wat een geld zou dal kosten I Ik
gaf Wells nog aan de hand, mijne
emolumenten eerst tot het dubbele op
te doen voeren, vóór ik eene vrouw
zou zoeken. Toen lachte hij en raad
de me aan, er eene te vragen, die
een tien duizend Pond bezat."
„Zulke vrouwtjes zijn er niet veel,"
mompelde Edith Dane.
„Voor mij althans niet," antwoord
de Baumgarten. „Een mijner lijdge-
nooten, die nooit iets hoogers had
gedroomd dan een plaats zooals
ik hier heb, was nog geen twee
jaar hulppredikant, toen hij met eene
rijke, jonge weduwe in het huwelijk
trad, en nu hebben ze het vette dei-
aarde. Maar voor mij is zoo iets niet
weggelegd."
„Waarom niet?"
„Het was geen huwelijk uil liefde
kort voor zijn trouwen liet hij zich
in dien geest uit, en over zijne vrouw
zelfs op eene minder passende wijze.
Neen, de school en allerlei andere
dingen, die buiten mijne sfeer liggen,
moeten er dan liever nog maar wat
langer onder lijden 1"
„Natuurlijk zou mama de aange
wezen persoon zijn om naar die din
gen te blijven kijken, zooals ze vroe
ger, vóór hare ziekte, deed."
„Ja, dat kan nu niet, Edith. En
ook gij hebt het te druk voor haar,
om mij nog bovendien te kunnen
helpen."
Juffrouw Dane zweeg. Het kwam
haar voor, dat, zelfs al ware haar
tijd niet zoo in beslag genomen, in
zoo'n praatziek nest als Klein Whit
ton, eene dergelijke samenwerking
hare bedenkelijke zijde hebben zou.
Haar vader, de weleerwaarde heer
Cyrus Dane had jaren lang op Klein
Whitton gestaan, en was na zijn
dood door den heer Baumgarten ver
vangen. Hare moeder bleef onbemid
deld achter. De oude rector had niets
kunnen besparen: aan de behoeften
van zijn kerspel, de opvoeding van
twee dochters en zijn huishouden
was steeds geheel zijn inkomen op
gegaan hij was dus doodarm geble
ven zoo arm zelfs, dat hel noodza
kelijke onderhoud der pastorie er
jaar op jaar bjj ingeschoten, en het
huis bij zijn dood daardoor uitge
woond en vervallen was, De oudste
dochter, Charlotte, met George Brice,
een neef van dokter Brice, gehuwd,
woonde in Londen hij was aldaar
het jongste lid in eene cargadoors-
firma.
f Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN DOOSJES, te Haarlem.