LADY GRAGE.
EEN ROMAN
VAN
Mevrouw HENRY WOOD.
Uil het Engelsch.
2)
„Ik verbeeld me maar al, meneer,
dat hij dit heelt voelen aankomen,"
zei deze; „althans iets daarvanzoo'n
voorteeken van hetgeen hem wachtte.
Van middag, meneer, toen ik hem in
de consistoriekamer van zijn toga ont
deed hij had het gebed gelezen en
meneer Boyd, zooals gewoonlijk, de
preek gedaan loop ik zoo heen en
weer om de kerk op orde te brengen,
en toen ik ook de kamer op slot wilde
doen, zie ik, tot myne verbazing, den
rector daar nog altijd zitten, met zijn
gezicht naar de buitendeur, die op hel
kerkhof opent. Meneer Boyd was weg
gegaan maar hij niet. „Scheelt er
wat aan, meneer vioeg ik. „Meen, ik
ben heel wel," zei hij, „maar al
leen wal vermoeid. Zoo gevoelen we
ons allen, Mooie, wanneer hel einde
des levens nadert; en het mijne
is reeds een lang leven geweest."
„Ja, dominé, dat zegt u wei, en een
recht gelukkig leven ook," zei ik,
„Goddank." Toen stond hij op van
zijn stoel en hiel zijne tianden en
oogen naar den hemel op. „lieb dank,
o genadige God," herhaalde hij
plechtig, met een bewogen stem, „daar
voor en voor de vele andere zegenin
gen, die mijn ueel zijn geweest op aar
de, dank, innigen dank daarvoor!"
Daarop nam hij hoed en slok en wan
delde over het kerkhof naar huis,"
vervolgde de koster, „mij een beetje
beduusd achterlatende, want zóó had
ik hem nog nooit hooi en pralendaar
was hij de man niet naar."
Binnen hel uur was de heer Baum-
garten op Avon ilouse terug en vond
Lady Grace bij het schemerlicht nog
steeds in den voortuin loevende. Met
een bewogen slem vertelde hij haar
alles van de zaak, van den toestand
in de pastorie, van de treurige ge
moedsstemming der oude predikants
weduwe.
„Mama wacht u binnen," zei Grace.
„Ik heb haar voorbereid, doch zij zou
gaarne meer bijzonderheden verne
men."
Door de openslaande tuindeuren
traden zij nu hel salon binnen. De
heer Baumgarten gaf een volledig ver
slag aan Lady Avon, en bleef toen,
slaande, een kop thee drinkenhij
meende zich geen Ujd te mogen gun
nen om nog te gaan ziUen. Onder hel
voorwendsel van nog allerlei vragen
te willen doen, wist Giace hem, bij
hel heengaan, naar buiten te verge
zellen, en stapte naast hem voort op
het breede pad, dat naar hel hek leid
de. Daar gekomen, slak ze hem ha
re hand ten alscheid toe. De melkblau-
we lucht was wondeischoon slechts
enkele heldere sterren fonkelden aan
den hemel.
„Mijn broeder heelt Groot Whitton
te begeven," lluisterde zij, zijne hand
vasthoudende. „Gaf hij het umaar!"
Een blos gleed over hel gelaat van
den jongen geestelijke. Eene verplaat
sing van Klein naar Groot Whitton
was altijd een zijner grootste illusiën
geweest, zondei dat hij ooit meer dan
zoo'n geluk had durven droomen.
„0, vlei me niet met zulke ijdele,
heerlijke vooi spiegelingen, Lady Grace,
iloe zou Lord Avon aan mij kunnen
denken
„Als dat nu gebeurde, zoudt gij kun
nen trouw en," zei zij op zachten loon,
naar aanleiding van het besprokene aan
tafel, „en dan was aan de pruttelaars
in uwe gemeente de mond gestopt."
„Trouwen Ja, dat zou ik ho
pen te doen," was zijn antwoord,
gegeven met eene stem even zacht als
de hare. Doch hij stotterde daarbij
hij dacht aan Edith Dane.
Hoe zou Lady Grace dit hebben kun
nen vermoeden? Helaas! voor haar
hadden die woorden eene geheel an
dere beteekenis van liefde, van hoop
klopte haar onstuimig het hart, en met
een weinig geopende lippen staarde
zij hem na, tot hij in de schaduwen
van den liefelijken zomeravond uit het
zicht was verdwenen.
HOOFDSTUK II.
Eene vreemde misrekening.
Door hare dochter overgehaald
dag, noch nacht daarover met rust ge
laten, noemde mylady het vorder
de de Gravin van haren zoon de be-
lolle, dat hij den weleerwaarden heer
Ryle Baumgarten voor Groot Whitton
zou doen benoemen.
Miet zoo dadelijk had deze zich daar
toe echter bereid getoond; in tegendeel,
zijne weilèhng duurde langmenige
briel werd er over deze zaak gewis
seld tusschen Avon House en Parijs,
waar zijn lordschap tijdelijk verbhjl
hield. Hij achtte Groot Whitton veel
te goed om het aan den jongen Baum
garien te schenken, aan een totaal
onbekend persoon, zooals hij hem aan
zijne moeder beschreef. Hij gunde lie
ver de plaatsing aan Elliotsen, een oud
academievriendmaar Lady Avon, die
ook met de vrede in haar huis moest
rekening houden, drong steeds ster
ker aan, totdat eindelijk de Graal be
zweek en beloofde.
Toen op een morgen de briel kwam,
welke deze belolte inhield en tevens
de tijding bevatte, dat zijn lordschap
in Londen was teruggekeerd, gevoel
de ongelukkigerwijs Lady Avon zich
te ziek om haar bed te verlaten door
hevige hoofdpijn gekweld, nam zij
eerst later op den dag van den in
houd kennis. Het was toen reeds
middag geworden; in haar kleedka
mer zittende, ontbood zij Grace en
deelde haar mede, dat eindelijk de
verlangde toezegging was ontvangen.
„0, laat mij eens lezen I" nep Grace,
begeeng naai den briel grijpende.
Gloeiend waren hare wangenmet
bevende vingers hield zij het papier
en verslond den inhoud van het schrij
ven. Dit kon thans Lady Avon moei
lijk ontgaan, hoewel zij van de wer
kelijke reden toch niets vermoedde.
„Grace," meikte zij op, „ik vat
toch waarlijk niet, hoe deze zaak u
zooveel belang kan inboezemen. Wat
maakt hel uil, wie er wordt be
noemd mijnheer Baumgarien oi
iemand anders?"
Grace las tot den laatsten regel
door en vouwde den briel nicht,
vóór zij antwooid gal. Nu was zij
volkomen kalm geworden.
„Het zou toch voor ons erg on-
pleizierig geweest zijn, mama, als
er een nare, stijve man was geko
men llenry zou zich du natuur
lijk niet aantrekken. Met mijnheer
Baumgarien zijn we goed af. Die
voldoet toch m alle opzichten: hij
is bekwaam en een hoogst latsoen-
lijk man bovendien. En hij valt im
mers in uw smaak ook?"
„Mu ja, dat wil ik graag erken
nen," gal Lady Avon toe.
Dienzellden avond, toen Grace een
eind den grooten weg was opgegaan,
om te zien ol er ook nog een be
zoeker zou komen, ontwaarde ze
hem, naderende van de zijde der
pastorie. De oude rector was twee
dagen geleden naar zijne laatste rust
plaats gebracht.
„Ik ben een uurtje bij mevrouw
Ghesler geweest, en wilde, en pas
sant, eens hooren, hoe hel met La
dy Avon ging," vertelde hij, eenige
verontschuldiging voor zijn bezoek
noodig achtende, „Den laatsten keer
scheen zij zoo lijdende te zijn."
„Tot mijn spijl moet ik zeggen,
dal mama nog niet veel beter is,"
antwoordde Grace, de haar toegesto
ken hand vattende; „zij is vandaag
nog in het geheel niet beneden ge
weest."
„Wat krijg ik voor een heel ge
wichtig nieuwtje?" vroeg ze even
later, in den vollen glans harer schoon
heid voor hem gaande staan, zonder
zijn hand los te laten.
Vriendelijk glimlachend keek hij
haar aan, terwijl zijne diepe, donkere
oogen eene bewondering uitdrukten,
die hij had behooren te verbergen.
Ondanks zijne liefde voor Edith Dane,
was Ryle Baumgarten niet ongevoe
liger voor hel vrouwelijk schoon in
algeraeenen zin dan de meeste ande
re mannen.
„Wat mag ik geven?" vroeg hij.
„Ik weet niets, dat voor u eenige
waarde heeft."
„Hoe denkt u dat zoo, mijnheer
Baumgarten
Met gloeiende wangen, want al
pratende had zij alle behoedzaam
heid op zijde gezet, en vroolijk
lachende, trad Grace achteruit en
haalde den brief uit haren zak.
„Een brief, dien mama van mor
gen ontving, en die een geheim behelst.
Wat geeft gij mij, als ik u daaruit
één enkel klein zinnetje voorlees?"
Wanneer niet het beeld van Edith
en de aard zijner betrekking hem
daarvoor in den weg hadden gestaan,
zou de heer Baumgarien volgaarne
geantwoord hebben: „Een dozijn
kussen." Misschien zelfs zouden de op
genoemde bezwaren door hem wel over
het hootd zijn gezien, zoo hij slechts
gedurft had. Ol zijn blik iets derge
lijks verried, is moeilijk nog uil te
makenzeker was het, dat Lady Gra
ce, steeds blozende, zich thans, tot
toevlucht, in haren brief verdiepte.
Toen ze eerst dezen zoo toegevou
wen had, dat slechts de handteeke-
ning te zien kwam, hield ze hem Baum
garten voor. Hij las den naam:
„Henry."
„Een brief van van Lord
Avon?" vroeg hij aarzelend.
„Van Loid Avon. Hij teekent zich
nooit anders in zijne brieven aan ons.
„Uw u liefhebbende zoon Henry,"
heet het altijd aan mama, en dat
meent hij: hij houdt zooveel van
mama. Maar nu wat het geheim be
treft. Luister."
De heer Baumgarten, die niets ver
moedde, luisterde glimlachend.
„Sedert mijne l'huiskomst, ben
ik van alle zijden lastig gevallen,"
las Grace hardop uit Lord Avons
briel voor, „met verzoeken, zells van
heel intieme vrienden; maar daar u
mama, (en Grace) er zoo op staal,
belool ik u, dat de heer Baumgarten
Groot Whitton krijgt." Onder hel le
zen, had zij de woorden „en Grace"
weggelaten. Mu vouwde zij het epis
tel weer toe en keek hem vragend
aan.
Zijn gelaal was bleek en ernstig
geworden.
„Ik begrijp het niet goed," zei hij
eindelijk.
„Miet? Wel het beduidt, dat u
Rector van Groot Whitton wordt."
„Hoe kan ik ooit Lord Avon daar
voor genoeg dankbaar zijn riep
hij getroffen.
„Wel, is die tijding nu niet iets
waard?" lachte zij.
„0, Lady Grace 1 Veel meer waard
dan ik in staat ben te geven. Maar
hel is toch geene aardigheid? Kan
het wezenlijk zoo zijn?"
„Eene aardigheid! Wat denkt u
wel? In een paar dagen zal de be
noeming wel alkomen, en zult u,
natuurlijk, ook van mijnbroêr er
over hooren. Zelve weet ik, niet pre
cies, hoe de gang van die zaken is.
Mama is zoo blijde 1 Ze wilde nie
mand liever dan u hebben."
„Heel vriendelijk van Lady Avon,"
monpelde hij in zijne verstrooiing.
„En wat denkt u, dat mama da
delijk zei? Zal ik het u eens zeggen
„Nu kan mijnheer Baumgarten trou
wen." Dat waren hare woorden
Een stout stuk van Grace om zóó
tegen hem te sprekenMaar waar
schijnlijk verkeerde zij in den waan,
dat hij toch niet in haar hart zou
lezen, en gevoelde zij tevens, dat hij
iemand was, die aanmoediging noo
dig had. Zijn antwoord werd voor
haar echter eene treurige verrassing.
„Ja, het is waar, nu kan ik dan
eindelijk trouwen, en," voegde hij
er hardop denkend bij, „dat zal ik
ook doen en spoedig ook. Het
wachten was op eene betere plaat
sing."
„Wel, meneer Baumgarten, durlt
u zoo op de toestemming der jon
ge dame vooruit te loopenHebt gij
haar dan al gevraagd?"
„Neenhoe zou ik dit hebben kun
nen doen, vóór ik aan trouwen mocht
denken Maar ze heeft daarom mij
ne wer.schen wel geraden, dat weet
ik stellig: Edith is volstrekt niet
coquet."
„Edith!" bracht Lady Grace bijna
gillend uit. „0, neen, pardon, ik
zal niet vallen."
„Wat is er?" Waar hebt ge u
gestooten vroeg hij deelnemend.
Hun weg had wat dicht langs eenige
los op zijde liggende steenen geloopen,
en Grace had het doen voorkomen,
alsof ze over een daarvan gestruikeld
was.
„Oef! ik heb mijn voet zoo be
zeerd!" jammerde zij.
„Steun maar op mij, Lady Grace;
gerust, leun op mijn arm: ge zijl
doodsbleek geworden."
Behoedzaam sloeg hij een arm om
haar middel, en drukte zacht haar
bleeke gelaat tegen zijn schouders
aan: hij vreesde dat zij in zwijm
zou vallen. Voor een heel kort
oogenblik gal zij zich over aan het
genot om zoo zalig te rusten. 0,
waarom mocht dit niet voor altijd
hare plaats zijn 1 Toen echter hief
zij, al huiverend, het hoofd op en
maakte zich uit zijne armen los.
Dank u," zei ze, op koelen toon
„de pijn is over. Ik moet nu naar
binnen gaan."
De heer Baumgarten bood een arm
aan, die niet door haar opgemerkt
scheen te worden, terwijl zij met
verhaasten tred huiswaarts keerde.
Bij de glazen deur gekomen, wend
de ze zich om.
„Nu, goeden avond!" riep zij
kortaf.
Ook de door hem uitgestoken hand
werd door de jonge dame niet ge
zien. Toen zij naar binnen was ge
gaan, keerde hij huiswaarts, het
nog altijd betreurende, dat zij zoo
veel pijn te lijden had gehad.
Lady Grace sloot zich in hare ka
mer op. Een poos was ze daar bui
ten zich zelve van verbittering. „De
Hel," zegt Congreve, „kent geene
smart grooter dan die eener versmade
vrouw."
Daarop zette zij zich voor de schrijf
tafel neer en raffelde haastig een
klein briefje aan Lord Avon waar
mede zij nog niet te laat hoopte te
komen.
„Laat op Groot Whitton komen,
wien gij maar wilt, Harry, maar
Ryle Baumgarten niet. Ik heb re
denen gevonden, hem daarvoor on
geschikt te achten. Later daarover
meer."
Wordt vervolgd).
Gedrukt by DE ERVEN LOOBJEö, te Haarlem,