LADY GRACE.
EEN ROMAN
VAH
Mevrouw HENRY WOOD.
Uit het Engelsch.
5)
Toevallig stond de heer Baumgar-
ten in de gang, toen de knecht aan
schelde. Met eigen handen nam hij
dus het briefje aan.
„Moet ik ook antwoord terugbren
gen, meneer P Mylady heeft mij niets
gezegd."
„Ik zal zien," antwoordde de heer
Bauragarten. „Ga zoolang zitten,
Robert."
In zijn studeervertrek gekomen,
opende hij het briefje. Een paar ge
lukkige oogenblikken als oogen-
blikken van spanning ooit gelukkig
kunnen zijn gaf hij zich over aan
de illusie, dat alles terechtgekomen
zou zijn, en dit briefje zijne benoe
ming zou behelzen. Het epistel was
zeer kort, besloeg niet meer dan het
eerste zijdje van het papier, en hij
las het staande door.
Nog voor hij aan den laatsten re
gel was gekomen, nog voor hij vol
komen goed den zin van het geschre
vene had gevat, ondervond Baum-
garten een schok, die eene eigenaar
dige uitwerking op hem had. Of
zijne ademhaling, dan wel de wer
king van zijn hart, zijn bloeds
omloop, had stilgehouden, wist hij
later niet te zeggendoch als ver
lamd zakte hij in een stoel, ter
wijl de brief uit zijn machtelooze
hand op de tafel gleed. Het klopte,
het hamerde hem in het hoofd, zijn
keel was als dicht genepen, zijne oog
leden trilden, hij was eene bezwij
ming zeer nabij.
Doch hij streed met wanhopige
kracht tegen dien aanval. Nog eens
vroeger was hem iets dergelijks over
komen; toen studeerde hij nog te
Oxford en nam aan een roeiwed-
strijd deel. De omstanders verklaar
den bij die gelegenheid, dat hij zijne
krachten had overschat. Doch thans
had hij zich daaraan niet schuldig
gemaakt, en de aanval was veel he
viger geweest.
Hij zat onbewegelijk met de elle
bogen op de armleuningen van zijn
stoel, en herstelde weer langzaam.
Na een poos nam hij Lady Avons
briefje weer op, om het nogmaals
en nauwkeurig te lezen; en toen wist
hij dat zijne vurigste verwachtingen
voor goed vernietigd waren gewor
den.
De knecht van Avon House wachtte
steeds geduldig in de kleine gang,
toen de heer Baumgarten uit zijne
kamer trad.
„Er is geen antwoord op den brief,
Robert," zei hij, schijnbaar bedaard.
„Hoe maakt mylady het vandaag
„Schappelijk, meneer. Van morgen,
zei de meid, was zij geheel overstuur
gebracht door een brief van zijn lord
schap uit Londen," voegde Robert
er bij. „Dag, meneer."
De heer Baumgarten knikte tot
antwoord. Hij keek den boodschap
per nog na. De morgenzon scheen
Ryle Baumgarten in het gelaat, maar
het zonnetje, dat tot kort geleden
zijn hart had doen gloeien, en kleu
ren van de schitterendste en liefelijkste
phantasie had gewekt dat zonnetje
scheen voor altijd onder.
HOOFDSTUK III.
De Graaf van Avon.
De adellijke en eerwaarde heer
Wilfred Eltiotsen nam, daartoe door
Lord Avon aangewezen, den vacanten
zetel, den kansel, van Groot Whilton
in. En de eerwaarde heer Ryle Baum
garten bleef, als te voren, in Klein
Whitton.
Veranderingen vonden plaats. Dat
gebeurt altijd en overalde belang
rijkste daarvan was het huwelijk van
den heer Baumgarten.
Dat hij eene grievende teleurstelling
had ondervonden, diep gekrenkt was
door de benoeming van een ander in
de plaats, die men hem reeds had be
loofd wie zou het niet gevoelen?
Hij zocht de reden daarvan in de lui
men der groote heeren, en deed zijn
best, zich over het gebeurde heen te
zetten. De grootste moeilijkheid was
in zijn voorgenomen huwelijk gelegen
het maakte een ernstig punt van over
weging uit, ol hij daarvan afzien moest,
dan wel het doorzetten zou. Hij be
sloot tot het laatste. Waarschijnlijk
meende hij, dal de eer hem verbood,
zich thans terug te trekkenen meer
waarschijnlijk nog is het, dat hjj, een
maal met hart en ziel gehoopt en ge
liefd hebbende, den moed miste om
zoo wreedaardig met eigen hand dat
jonge geluk te vernietigen. Eindelijk
liet hij aan Edith Dane de beslissing.
„Wat nu gedaan, Edith vroeg hij
haar. „Zullen we de voorzichtigheid
op zijde zetten, en het er op wagen
om in het huwelijksbootje van wal te
steken
„0, het is aan u, Ryle, om daarin
uitspraak te doen," antwoordde zij,
terwijl wel honderd blosjes hare lieve
wangen kleurden.
„Ik meen van neen," antwoordde
hij. „Ik weet wel, wat ik dan be
sluiten zouen dat mocht voor u eens
niet het beste zijn. Zoudt ge er tegen
opzien, met mijn inkomen, met twee
honderd Pond, ons huishouden te be
ginnen, Edith Twee honderd 's jaars,
zooals gij weet, liefste, alles meêge-
teld."
„Ik niet," antwoordde zij fluisterend.
„Dan zij het zoo," sprak hij opnieuw.
„En als uwe moeder het goed vindt,
trouwen we zoo gauw raogeijlk."
Mevrouw Dane gaf gereedelijk hare
toestemming. Zoolang zij leefde en met
hen samenwonen kon, zou haar klei
ne pensioen aan de jonge huishou
ding ten goede komen. En binnen de
maand nadat men den heer Baum
garten die teleurstelling had aange
daan, werden hij en Edith man en
vrouw.
„Ik geef u volkomen gelijk," had
de goedhartige, kleine dokter Brice hen
verzekerd „Dat geknibbel en geschar
rel om met een klein inkomen een
groot na te doen, is voor een jeugdig
paar een werkelijk genot. Ik kan daar
van raedepraten menig jaar van mijn
huwelijk heb ik ook niet veel te ver
teren gehaden nu is het nog niet veel
beter."
De herfst naderde reeds, toen Lord
Avon voor hel eerst weer een bezoek
aan zijne moeder bracht. Stellig had
zijn lordschap zich voorgenomen, de
hier besproken zaak met haar en met
Grace tol klaarheid te brengen. Hij be
gon met zijne moeder. Zij wist niets
meer dan hij, en toonde, zich steeds
nog over het gebeurde zeer gevoelig.
Voornamelijk keurde zij het af, dat hij
op schrift beloofd had, de plaats aan
Baumgarten te geven, en haar toen
toch aan Elliolsen schonk.
Grace was nog ondoorgrondelijker
dan te voren. Nu weigerde ze zelfs
het gebeurde te bespreken, en legde
daarover geregeld haren broeder het
stilzwijgen op.
„Ik kan me niet begrijpen, hoe u
daarvan mij de schuld kunt geven,
moeder," voerde de jonge man aan.
„Ik heb hel niet op mijn geweien."
„Maar, Henry, dat is toch heel dui
delijk het geval," beet Lady Avon hem
toe.
„En ik vertelde u van Grace's drin
genden brief 1"
„vVaarom acht geslagen op het on
doordacht schrijven van een jongmeis
je, en niet eerst op mijne bevestiging
daarvan gewacht? En daar ik zelve
niet schreef, haat gij er mjj minstens
nog in moeten kennen, vóór gij tot
handelen overgingt. Niet, dat ik er
juist zoo op stond om mijnheer Baum
garten op Groot Whitton te hebben
Het was Grace, die er mij zoo lastig
om vielmaar eenmaal beloofd, hadt
gij ook woord moeten houden. Ge kunt
u niet voorstellen, Henry, wal er hier
om te doen is geweest!"
Ja, dat begreep Lord Avon thans
maar al te goed. Slechts Grace's be
spottelijke gril had dit veroorzaakt.
Zij was in hare jeugd toegegeven,
bedorven geworden en nu stel
den hare nukken aan iedereen de
wel.
„En om er dan nog zoo'n onbe
duidend persoon als dien jongen
Elliotsen te benoemen!" vervolgde
Lady Avon, hare grief zoo breed
mogelijk uitmetende. „Ik waarschuw
de u er nog voor, dat zijne vrouw
hem allerlei dwaasheden in de kerk
zou laten begaan."
„En gebeurt dat dan?" vroeg
Lord Avon.
„De bespottelijkste dingen. De
nachtmaalslafel staat tegenwoordig
vol koperen kandelaarsen hij draait
rond en buigt telkens onder den
dienst, terwijl dj met haar hoofd naar
voren zwaait, dat de geheele gemeen
te er zich aan ergert. Hier zijn we
zulke nieuwigheden niet gewoon,
Henry."
Lady Avon was in haar recht.
In die dagen waren dat nieuwighe
den thans beschouwt men ze reeds
evengoed tot de geschiedenis te be-
hooren, alsof Wjllem de Veroveraar
ze had ingevoerd.
„En de gemeente heeft er niet
mede op?" vroeg Lord Avon.
„Er mede op!" herhaalde zijn
moeder. „Hij begon met te verlan
gen, dat een ieder, die tot het kerspel
behoorde, van den minsten dagloo-
ner af, eiken dag van acht tot ne
gen uur in de kerk zou verschijnen
en zij heeft de kinderen van de
zondagsschool in vuurroode mantel
tjes gekleed, met een groot kruis van
wit linnen op den rug genaaid. Ééne
zaak vooral wekt hier het grootste
ongenoegendie eenvoudige boeren
kunnen maar niet leeren, welken kant
zij onder het Credo uit moeten zien
waarom hij iederen Zondag, achter
de leêge banken eenige menschen
plaatst, die met een langen, witten
staf, zoodra van de gemeente hel Ant
woord wordt verlangd, de lui op
het hoofd moeten tikken. Ge kunt u
geen begrip maken, wat daardoor
eene opschudding omstaat
Lord Avon schoot in den lach.
„Als ik van die aardigheden geweten
had, zou ik er bepaald eerder, een
Zondag, voor over gekomen zijn."
zei hij. „Laten de meisjes met hare
roode pakjes maar oppassen voor
weilanden, waar een slier op graast."
„Och, Henry, jongelui vinden in
die dingen altijd aanleiding tot on
gepaste spotternij. Mijnheer Baumgar
ten zou zulke kunsten niet hebben
uitgehaald."
„Denkelijk niet. En slaat u wel
vroeg genoeg op, om, in de week, dien
ochtenddienst te kunnen waarnemen,
moeder
„Neen, daar bedank ik voor. Ik
doe rustiger mijn morgengebed te huis.
Menschen uit onzen stand worden door
Elliotsen ook niet gedwongenmaar
de armen wel als hij daar kans
toe ziet. Wij mogen hierin de uit
spraak van ons geweten volgen."
„Het zou ook al te gek zijn om er
heen te gaan," zei mylord. „Ik zal hem
daarover toch eens onderhouden."
„Dat helpt niet, Henry; of alleen
misschien als gij er ook haar over
spreektalles toch komt uil haar ko
ker." En opnieuw maakte Lord Avon
zich vroolijk. (Hij was een man van
gemiddelde lengte, schraal, hoekig, met
een open, eerlijk gezicht, maar noch
schoon, noch bijzonder schrander).
Kort daarna ging hij eene wande
ling doen. Op een der lommerrijke
wegen, waarvan men er op het plaatsje
vele vond, kwam hij Brice, den dok
ter, tegen, die zeer haastig liep.
„Is het om weddenschap te, doen,
dokter
„Ja, preciesuwe lordschap heeft
het geraden," antwoordde de genees-
heer, hartelijk de hem toegestoken
hand drukkende. „Ik en de Tijd ren
nen dikwijls om het hardst en, somtijds
is hij, dan weê.' ben ik de winner."
Ze waren altijd goede, vrienden
geweest, die twee, uil de dagen toen
Henry Carmel nog een jongen was
vóót zijn vader den pairstitel had
verkregen en dikwijls door gui
tenstreken in ongelegenheid kwam,
waaruit de kleine dokter hem, wan
neer dal ging, zoo mogelijk onge
deerd terecht moest brengen. De
toenmalige Graaf, Henry's oom, was
oud en ziekelijk, en drie kwart van
den tijd bracht hij bij dezen, op Avon
House, door.
„Wanneer zijt ge uit de stad ge
komen?" vroeg Brice.
„Van morgen pas. Moeder maakt
het goed, vindt gij niet?"
„J-ja," stemde de dokter, echter
wel wat aarzelend toe. „Maar zij zou
er nog beter bij varen, als zij de
wereldsche zaken wat meer op haar
beloop laten kon, en zich minder
moeite gaf, die naar hare hand te
zetten."
„Gij bedoelt, met den nieuwen
rector en zijne manieren 1" i iep Lord
Avon, die zich tegen den medicus vrijer
dan tegen iemand anders durfde uit
laten, lachend uit. „Ik heb het ver
haal van al dien onzin al gehoord."
„Ja, onzin is het, dat is waar,"
zei dokter Brice. „Op een goeden
dag liet ik er eens een paar woor
den legen mijnheer Elliotsen over
los. „O," zei hij, zich volstrekt niet
boos makende, „dat is tegenwoordig
de mode onder de fatsoenlijke lui."
„Wel mogelijk, mijnheer," zei ik
toen; „maar wat in eene deftige ge
meente goed is, past daarom nog
niet op het platteland." „Niet zoo
ineens," stemde hij me grifweg toe,
„maar 't zal wel wennen, Brice, het
zal wel wennen." Misschien doet
het dat ook."
„Ik weet zeker, dat mijn moeder
er zich nooit mede zal kunnen ver
eenigen," sprak Lord Avon. „Om te
beginnen, kan zij Elliolsen niet best
zien. Zij had er veel legen, dal hij
op Groot Whitton kwam."
„Zij had er liever Baumgarten ge
zien."
Lord Avon keek verwonderd. „Wist
gij daarvan, Brice?"
„Bijna iedereen wist dat hier. Da
gen lang, wel een week misschien,
was hel gerucht hier verbreid, dat
gij hem de plaatsing hadt gegeven."
„Wat was dat publiek bekend
„Zoo algemeen mogelijk. Baumgar
ten maakte reeds aanstalten voor het
betrekken der pastorie; hij was het
overnemen van de meubels al met
mevrouw Chester eens geworden.
Juist omdat hij zich zoo zeker van
de zaak had gevoeld, viel de slag^em
zoo hard."
Aan Lord Avons gelaat was [dui
delijk te zien, hoe hij, op dat oogen-
blik, die hardheid ten volle mede ge
voelde. Hij gluurde door het lom
mer om hem heen, thans vol van de
prachtigste najaarskleurschakeeringen,
of staarde in de verwijderde blauwe
lucht, boven en achter de omringende
heuvelen, alsof hij daarginds eene
oplossing zocht voor de vraag, die hij
niet begreep.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.