LADY GRAGE.
EEN ROMAN
TAM
Mevrouw HENRY WOOD.
Uil het Engelsch.
7)
Mei haar toilet gereed, zette zij zich
in den leuningstoel voor het open raam
en liet door het zachte morgenwind
je hare heete wangen koelen. De zon
scheen uiteen onbewolkten hemel; van
het naaste weiland woei de geur van
versch gemaaid hooi overeen zacht
bijengegons vervulde de lucht; de vlin
ders vlogen van bloem tot bloem over
het eenige perk in het grasveld.
Toen de klok acht ure wees, kwam
Baumgarten terug; reeds van uil de
verte knikte hij Edith toe, kwam bin
nen en dadelijk naar boven. Hun ont-
bijluurtje was geslagen.
„Ik had zoo gehoopt, u nog slapen
de te vinden, Edith," zei hij. „Waar
om niet in bed ontbeten?"
„O, Ryle, ik kon nietin bed kon
ik het niet uithouden. Hoe was juffrouw
Knightly?"
„Wel iets beter. Brice was mij nog
voor geweest. Er is hoop, dat zij het
nog zal te boven komen."
Hij stond tegenover haar bij het
raam en zijne hand steunde op de ven
sterbank.
„Ryle," zei ze glimlachend, „ik heb
zoo'n heerlijken droom gehad 1"
„Zoo, waarlijk 1 Dat gebeurt u niet
dikwijls. En waar handelde die over?"
„Neen, ik droom hoogst zelden.
Toen Charlotte en ik nog klein waren,
maakte ze mij dikwijls 's morgens ja-
loersch met het verhaal van hare droo-
men."
„En waarover was nu deze?"
,lk droomde, dat ik een lange, heel
lange reis had te maken, en toen ik
daarvoor, de deur uitgegaan, het pad
naar het hek afliep, keek ik achter
mij en zag u alleen in de voorkamer.
Waarheen, welken kant ik uit moest
gaan, scheen mij onbekendalles was
mij even vreemd. Ik liep mijlen en
mijlen door; onberekenbaar ver; meer
mijlen dan er wel op de aarde bestaan
kunnen. Maar o, de weg was zoo
prachtig en de lucht zoo liefelijk en
vol geuren; en ik scheen zwevende
vooruit te gaan. De verrukkelijkste
bloemen, mooier, welriekender, schit
terender dan men zich in de werke
lijkheid kan voorstellen, bloeiden aan
weerszijden van mijn pad. Het scheen
mij, of ik nooit vroeger geweten had,
wat geluk, wat vreugde beleekende
en na mijn wakker worden was ik
nog lang onder den indruk daarvan."
„Een heerlijke droom," merkte de
heer Baumgarten op. „En waarmede
eindigde die
„Er was geen einde aan. Ik zweef
de nog altijd tusschen de bloemen
door, toen ik mijn oogen open had.
O, heel, heel lang duurde het, vóór
ik mijn bed herkende en wist, dat die
mooie reis maar verbeelding wasl"
„Dan hoop ik toch, dat het reizen
u hongerig heeft gemaakt," zei hij
luchtig. „Het ontbijt staat zeker al
klaar."
Zuchtend stond Edith op het wa
ren de bekoorlijke bloemen, die zij
betreurde. Baumgarten lachte.
„Droomen 's morgens vroeg komen,
volgens de oude vrouwtjes althans,
meestal uit," zei Edith onder het af
gaan van de trap; „maar van deze
heb ik zulke verwachtingen toch niet.
Zulke lange reizen worden hier niet
afgelegd, en zulke prachtige bloemen
bestaan er nergens."
Het was op een Vrijdag morgen,
dat zij van dien droom had verteld,
den laalslen Vrijdag in Juni. Dinsdag
daaraanvolgende, lag Edith Baumgar
ten gevaarlijk ziek, door de doktoren
opgegeven.
Baumgarten zat bij haar bedbij I
hield hare hand in de zijnewel wist
hij zijne tranen te bedwingen, doch
zijne stem klonk van de inspanning
daartoe hol. „Zeg niet, „we zijn ge
lukkig geweest" lieveling; zeg: „we
zijn het." Ik kan u niet afstaan, Edith
nog is ei hoop."
„Neen, geen hoop voor mij meer,"
treurde zij „er is geen hoop meer.
O, Ryle, mijn beste man, het valt mij
hard, u te moeten verlaten I"
Met groole inspanning hief zij zich
op, om hem een wang toe te steken,
die hij onder tranen kuste. Edith,
zoo ik u niet meer heb, is voor mij
dit leven verder zonder de minste
waarde meer."
Een tik op de deur en te gelijk stak
eene vrouw van middelbare jaren, met
een heel jong kindje op den arm, het
hoofd naar binnen, Baumgarten toe
fluisterende„De dokters zijn er, me
neer."
Eerst bleef de rector nog in de zie
kenkamer om het consult bij te wo
nen doch daar men hem toch niets
zeide, en vragen hier minder gepast
zouden zijn, ging hij voor de heeren
uit naar beneden. Hier in de huiska
mer, met het voorhoofd tegen de ven
sterruit gedrukt, stond hij zijn droe
vig lot te betreuren.
's Zondags nog was Edith heel wel
geweest, sterker zelfs dan zij zich in
langen tijd gevoeld had. Zij was uitge
gaan, had de morgenpreek bijgewoond
en na kerktijd juffrouw Knightly be
zocht, om zich persoonlijk van haar
toestand te overtuigen.
Zij had slechts aan de deur naar de
lijderes willen vragen, maar, toen zij
vernomen had, dat deze veel beter en
gekleed was zelfs, zich door de dienst
bode laten overhalen „voor een oogen
blikje slechts" naar binnen ie gaan.
Dat oogenblik was gerekt en gerekt,
tot zij, bij haar vertrek, met schrik
ontwaarde, dat de torenklok één uur
wees.
„Bewaar me!" dacht Edith. „Het
eten klaar en Ryle wacht mij zeker
ik neem den naasten weg naar huis I"
Den weg dien zij koos, liep over
een land en kon hoogstens maar
eenige minuten bekorten. Toen Edith
het lage hek, waarmede het afgeslo
ten was, bereikt had, maakte de haast
haar zorgeloos, zoodat ze bij het over-
klimmen vrij onzacht tegen den grond
viel. Zij meende, zich in't minst niet
bezeerd te hebbendoch de doktoren
bleken spoedig van een ander gevoe
len te zijn.
Zoodra de heer Baumgarten hen de
ziekenkamer had hooren verlaten,
wendde hij zich van het raam af, naar
de geneesheeren toe.
„En?" stamelde hij op treurigen
toon.
„Geen verandering ten goede, mijn
waarde heerdat kan ook niet," zei
de vreemdeling, die in consult was
opgeroepen en om de zaak geen doek
jes wond. De krachten ontzinken haar,
de patient is uitgeput."
„O, ze kan toch nog wel genezen,"
riep de echtgenoot in zijn angst hem
heftig toe „zij moet genezen kunnen.
Voor een paar dagen nog zoo wel;
en nu
„Mijnheer Baumgarten," sprak dok
ter Conway, „ik mag u de waarheid
niet verhelenik mag u geen ijdele
hoop voorspiegelen, later zoudt gij me
dit euvel duiden. Het is, helaas! niet
twijfelachtig meer met de zieke ge
steld: wij geven haar op."
Dokter Brice legde zacht eene hand
op Baumgarten's arm en uit zijne stem
en zijne oogen sprak het innigst me
delijden.
„Gods wil geschiede, mijn vriend.
Toon, een man te zijn 1"
De Heer Baumgarten kreunde slechts
tot antwoord. „Kunt ook gij me geen
hoop geven, Brice P"
„Helaas, neen, mijn brave vriend."
En toch scheen de zieke iets later
op den dag weêr op te levenhet
was de laatste flikkering van den
geest, voor hij heen vlieden zou.
Zelve zag zij het bedriegelijke van
die uiting in; doch haar echtvriend
werd daardoor kortstondig met nieu
we hoop vervuld.
„Ryle, als onze jongen leven blyft,
zult ge dan altijd goed voor hem
zijn
Edith! Goed voor hem! O, mijn
vrouwtje, mjjn vrouwtje," sta
melde hij, in eene uitbarsting van
diepe ontroering, „gij moogt niet
gaan en hem en mij verlaten."
Ze wachtte tot hij wat kalmer zou
zijnbeter dan hij kon zij zich be-
heerschen.
„Gij zult hem liefhebben her
haalde zij zachtjes „gij zult hem al
tijd beschermen legen de zelfzucht van
de wereld
„0, dat zweer ik u," antwoordde
hij met vuur. En Edith Baumgarten
slaakte een zucht van verlichting en
zonk zacht in haar kussen neêr.
De stem, reeds te voren moeilijk
verstaanbaar, werd al zwakker en
zwakker. Voor haren man was dit
reeds de voorbode van den dood
doch het bleek nog een korte, daar
aan voorafgaande sluimering te zijn.
In dezelfde houding zat hij steeds
aan hare sponde: met een arm haar
hoofd ondersteunende, terwijl hij in
zijn hand een der hare hield. Alles
was stil op de kamer; zoo stil, dat
men Edith's horloge op haar kap
tafel kon hooren tikken. Nog geen
tien minuten had dit geduurd, toen
een zacht gekreun van het kind in
de naaste kamer, gevolgd door de
sussende slem van de baker, Baum
garten 's aandacht trok.
„Ryle! Ryle!"
„Liefste?" fluisterde hij, verdrie
tig omdat zij in haar slaap was ge
stoord.
„Ik heb weêr dien droom gehad
van die lange, lange reis," zei zjj in
gebroken volzinnen. „Ryle, nu weet
ik het: het is de reis naar de eeuwig
heid."
„0, vrouwtje!" riep hij, in tranen
uitbarstende.
„De lucht is o, zoo mild en
het licht, daar in de verte, zoo schit
terend en de bloemen zie de
bloemen eenshet zijn hemelsche
bloemen! en en o, kijk!
kijk!"
De stem, die onverstaanbaar was ge
worden, klonk als in vroolijke verruk
king; maar met de laatste woorden
ontvlood het leven aan het doodzwak
ke lichaam.
Toen Klein Wbitton's ingezetenen
op den Woensdagmorgen waren op-
geslaan, verkondigde het klokgelui,
dat de arme Edith Baumgarten, de
dochter van den vorigen, de vrouw
van den tegenwoordigen rector, had
opgehouden te leven.
De lijd stoort zich aan geen kom
mer aanbrengenden dood, zoo min
als aan geboorten en huwelijken, en
gaat onverbiddelijk zijn gang. Reeds
kort nadat mevrouw Baumgarten ter
aarde was besteld, stroomden de vrien
den naar Whilton Cottage om den rec
tor te condoleeren en den zuigeling te
komen zien. Hij ontving hen zeer waar
dig; doch zelfs de hartelijkst deelne-
raenden konden in die ontvangst geen
aanmoediging zien tot herhaling van
hun bezoek. Bijna alles wat den heer
Baumgarten tot nu toe eenige waar
de aan het leven had doen hechten,
was met Edith ten grave gedaald.
Aanvankelijk kon hij ook het kind,
dat zij hem geschonken had, niet met
goede oogen aanzien. Die tegenzin
ging voorbij. Hij begon zich meer tot I
het wicht aangetrokken te gevoelen,
nam het af en toe op de knieën, leer
de er het beeld van de moeder in te
rug te vinden. Zoo ontdooide lang
zamerhand het zwaar beproefde hart.
Met de zorg voor den jongen was Dina
belast, lange jaren de eenige dienst
bode van de Danes.
Niet lang na Edith's dood, had eene
verre bloedverwant den heer Baum
garten eenige honderden Ponden ver
maakt. Dat geld kwam zeer van pas
en werd voor een deel bestemd tot
herstelling van de pastorie. Toen deze
afgeloopen was, verhuisde hij met zij
ne beide bejaarde dienstboden, Anna
en Dina, daarheen.
De zomer was herfst geworden en had
langzamerhand voor den winter plaats
gemaakt. De rector deed zijn dienst
als voorheen, doch leidde een zeer een
zaam leven. Uit zijn aard was hij een
gezellig man, en buitendien zeer eer
zuchtig doch hij dacht niet aan het
aanknoopen van nieuwe maatschap
pelijke banden en voor hem waren
de vooruitzichten op verandering of
bevordering niet groot. Zooals thans
de zaken zich reeds lang weder aan
lieten zien, zou hij tol zijn dood toe
rector van Klein Whitton blijven.
Op een helderen Januaridag, ter
wijl het vroor, dat het kraakte, en de
ijskegels schitterden in de zon, die aan
een onbewolkten hemel stond, hield
het open rijtuig van Lady Avon voor
het hek van de pastorie stil, zooals
we het vroeger eens zagen stilhouden
voor Whitton Cottage. Ditmaal was
de oude dame er alleen in gezeten.
Na het huwelijk van den heer Baum-
gar ten was de Gravin eene trouwe be
zoekster van de Klein Whitton kerk
gebleven, doch Lady Grace had zich
daar niet weêr vertoond. Steeds had
zij zich aan dien kerkgang, onder een
of ander voorwendsel, onttrokken en
hare moeder die de ware oorzaak
van Grace's veranderlijkheid niet ver
moedde, veel minder begreep had
zich aan die nieuwe wispelturigheid
harer dochter niet meer dan noodig
geërgerd. Daar de Gravin niet uitstap
pen wilde, kwam de heer Baumgar
ten aan hel hek.
„Och, gij zoudt mij zoo'n pleizier
doen, eens wat meer bij ons te komen,
mijnheer Baumgarten! Ik hoop, dat
die opoffering u niet al Jte groot zal
zijn begon zij, hem eene hand toe
stekende.
„In het minst niet, wanneer zulks
uw verlangen is," antwoordde hij. „Als
ik u van eenigen dienst kan zijn, zal
ik mij met genoegen ter uwer beschik
king stellen."
Lady Avon liet hare stem zakken
en boog zich naar hem toe. „De zaak
isik gevoel mij niet op mijn gemak,
mijnheer Baumgartenik ben ongerust.
Het leven vliegt voort, en ik ben nog
maar zoo weinig op het hierna vol
gende voorbereid. Met den rector van
Groot Whitton gevoel ik weinig in
stemming; doch met uwe opvatting
was ik het altijd zoo eens. Kom, als
gij lust hebt, een paar maal in de
week wat met mij praten."
„Met genoegen. Maar ik hoop toch
niet, dat uwe gezondheid u veront
rust."
„Wat zal ik u zeggen? Geheel ge
rust ben ik niet op dat punt," ant
woordde Lady Avon. „En hoe maakt
het uw kleine vent?"
„0, uitstekend: het is een flinke
jongen," zei de heer Baumgarten, over
wiens gelaat, door de vraag, een ge
lukkige glimlach gleed. „Wilt; u hem
eens zien P Dan zal ik hem hier laten
komen."
„Gaarne wil ik hem zien ja doch
dan kom ik liever even binnen."
Hij hielp haar nu uitstappen, bood
haar daarop een arm, ten geleide langs
het pad, en bracht haar naar den ge-
makkelijksten stoel bij het haardvuur
in zijne huiskamer. Het kind werd
door Dina binnengebracht een mol
lig wichtje, in wit met zwart gekleed,
dit laatste in rouw over de moeder.
Lady Avon nam het op den schoot.
Wordt vervolgd
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.