LADY GRACE. EEN ROMAN TAK Mevrouw HENRY WOOD. Uit het Engelsch. 16) „Het hartP" vroeg Sir William. „Waarschijnlijk wel. Dit laat zich althans gevoelen, wanneer ik met inspanning werk of' te gelijk daarbij andere dingen in het hoofd heb. Soms krijg ik vreemde aanvallen." „Beschrijf me zoo'n aanval eens." „Dal is al zeer spoedig gedaan," zei de deken. „Een plotseling stil staan van het; hart, vergezeld van een zonderling inwendig trillen, dat zich voortplant tot in de vingertop pen toe; en daarna eene lichtheid in het hoofd, die wel bijna, maar nooit geheel, eene flauwte veroor zaakt." Sir William deed nu nog een paar vragen omtrent deze verschijnselen en ging toen verder. „Hoe dikwijls reeds hebt gij zoo'n aanval gehad „Hoogst zeldzaam. Misschien een hali dozijn keeren in het geheel. De eerste, dien ik mij herinner, was na eene roeipartij, toen ik nog in Ox ford studeerdede laatste, gisteren avond; een heel tijdsverloop ligt er dus, zooals u ziet, tusschen in." „Gisteren avond!" herhaalde de dokter, door die mededeeling getrof fen. „Toch niet hier?" „Neen, later. Op weg naar huis, zijn we in gedrang geraakt bij een brand. Ik liep hard, spande mij in, en toen overviel het mij weder." „Stond bij vorige gelegenheden zoo'n aanval misschien met zuiver geestelijke inspanning in verband?" „Ja; meestal wel. Waar kan dit nu aan liggen, Sir William?" Sir William glimlachte pijnlijk, stond op en haalde een instrument uit de lade van zijn schrijftafel te voorschijn. „Vóór ik die vraag be antwoorden kan, is eenig onderzoek van de organen noodig." „Met hel hart beginnende, zeker?" vroeg de deken, terwijl hij jas en vest losknoopte. „Beginnende en eindigende mis schien ook," dacht de geleerde; doch hij zei het daarom niet. Het onderzoek, vrij oppervlakkig, was spoedig gedaan. Het instrument werd weer opgeborgen, jas en vest waren dichtgeknoopt, en de heeren zaten opnieuw op hunne stoelen naar elkaar toe gekeerd. „En?" begon de deken, toen Sir William het stilzwijgen bewaarde. „Wel, ongetwijfeld komt het kwaad uit het hart voort. Dal is niet zoo goed in orde als het wel behoorde le wezen." „Is er gevaar bij? Ik bid u, zeg mij de volle waarheid," vervolg de de deken, toen hij niet dadelijk een antwoord ontving. „Mijn waarde heer Deken, in ze keren zin verkeert gij in gevaardat gevaar bestaat voor ieder, wiens hart zich in dergelijken toestand bevindt; maar of het gevaar groot zal zijn, hangt meerendeels van uzelven af." „Gij bedoelt zeker, dat kalm blij ven, bedaard zijn, voor me wensche- lijk is, en daardoor alleen dat gevaar tot zijn minimum herleid kan wor den „Juist. Wanneer gij u naar lichaam en naai geest volkomen bedaard weel te houden, dan zult gij van uw hart nog jaren en jaren.dienst kunnen hebben." „Maar ik heb zoo iets niet altijd in mijne macht." „Dat moet toch. Mijn waarde heer, dal moei. Ik weet haast niet wat slechter voor u is, geesteszorgen te hebben of aan overdreven lichaams inspanning te doen." „Waar is de knappe man te vin den, die vrij van de verdrietelijkheden en zorgen des levens blijft?" merkte de deken op. „Ik bedoel aangrijpende zorg, kna gend verdriet," zei Sir William. „Klei ne onaangenaamheden heeft wel ieder een; het leven is daarvan vol. Maar ook die zelfs zou ik altijd maar zoo licht mogelijk zien te tellen." „Yoorzoover ik dat kan." „Sommige belangen laten geen voorbehoud toe, Dr. Baumgarten daar moet alles voor zwichten. Ieder denkend wezen behoort zich in zelf- beheersching te oefenen. En zeker hebt gij, bij iederen aanval uwer kwaal, dien wel in verband met eene of andere ontroering kunnen bren gen, niet waar?" „Ja, dat is zoo." „Welnu, dan valt er niet veel meer over te praten. Onthoud u van alle ontroering, en dan verzeker ik u, dat gij zoolang van aanvallen ver schoond zult blijven." „En aan den anderen kant moet ik er zeker maar op rekenen, bij voorkomenden schrik, bij eene on verwachte aandoening, ondanks alle voorzorgen, een aanval te krijgen, die noodlottig voor mij zijn, mijn leven in groot gevaar brengen kan „Ja. Maar het is daarom vooral zaak, zooiets te voorkomen." Met eenige passende woorden van dank, stond Dr. Baumgarten op; hij tastte naar zijne beurs. „Neen, neen, neen; er valt niets te verrekenen, Dr. Baumgarten," zei de geleerde op hartelijken toon. „Giste ren had ik de eer u onderjnijne gasten le ziengun mij thans het genoe gen ons onderhoud van heden als eene nadere vriendschappelijke kennisma king te beschouwen. Beloof mij ech ter, wanneer gij een ander advies verlangt, bij mjj le zullen aankloppen." „Gaarne, Sir William; ontvang dan nogmaals mijn innigen dank," ant woordde de deken, terwijl zij elkaar de hand drukten. Hij stapte langzaam over de stra ten, naar Berkeley Square onderweg. Zijne gedachten waren niet van som berheid vrij, nu hij onder den indruk verkeerde van de ernstige uitspraak, die over hem was gedaan. Hel was hem haast, of hij zijne doodkist had gezien, zijn doodsklok had hooren luiden. HOOFDSTUK VIII. Na het dineis Weer bevonden zich de deken en Lady Grace in de ontvangkamer van hun huis in Berkeley Square, die zij nagenoeg gelijktijdig waren binnen getreden, gekleed tot het ontvangen van gasten. De deken gaf dien dag een diner, en Lady Grace, die vóór het raam was„ gaan zitten, meende reeds het eerste „rijtuig le zien naderen. Vier of vijl dagen geleden pas, had de deken Sir William Chant geraadpleegd; en de zoele Junimaand is daar. In den laatslen tijd heelt hij zich vrij wel gevoeld, d.- i. geen nieuwe aanval zijner kwaal ^heefl zich voorgedaan; maar de man gaat onder de zorgen gedrukt. Lady Gra ce heelt zich in dit seizoen aan ve lerlei buitensporigheden schuldig ge maakt, en haar man weel niet meer, hoe zijne schuldeischers le ontloopen. Pas sedert een paar dagen was hij nu uit Groot Whitton in de stad te rug. Zijne moeilijkheden zijn op dit oogenblik zoo knellend, dal hij ver plicht zal zijn tot eene handeling over te gaan, die hem tot nu toe tegen de borst stuittehij wil zijne zaken geheel voor zijn schoonbroeder bloot leggen, en van hem geldelijke hulp zien te krijgen. Vier of vijf duizend Pond zouden daartoe op dit oogen blik nog voldoende zijn. Ook wilde hij thans Grace op de hoogte brengen, want, mocht hij haar kunnen over halen, om den eersten tijd te Groot Whitton in stille afzondering te leven, dan zouden ze in staat zijn, Lord Avon van hetgeen op de huishou ding uit te zuinigen viel, langzaam af te betalen. Wel echter is Dr. Baumgarten huiverig om nogmaals bij Lord Avon om geld aan te klop pen, al biedt de opmerking van La dy Grace: Hg heeft immers geene vrouw, en mag voor zijne zuster dus wel roiaal zijn!" hem daartoe wel een voorwendsel aan. Dien middag werd een groot di ner gegevenieder jaar gebeurde dit, ter eere van een klein getal bijna overjarige sommiteilen van de Kerk, die in hunne gemyterde rij tuigen, van hunne oude vrouwen vergezeld, daarop verschenen. Hoe weinig Lady Grace met die par tijen ingenomen was, blijkt uit den bijnaam van „Oude pruiken", waar mede zij hare gasten soms betitelde sprak. Charles en Gertrude waren trouw beiden van dit vormelijke di ner uitgesloten. Gyias, die zich daar op nog minder dan zij in zijn element zou hebben gevoeld, zou eerdaags weder naar het verre Oosten op reis gaan. Hij bracht zijn bioeder in Oxlord een afscheidsbezoek, terwijl Gertrude voor heden was uilgenoo- digd bij de Maude-Dynevors, vrienden van de familie, in Eaton Square wonende. „Neen, dat rijtuig gaat het plein toch over; eerst dacht ik dal het hierheen kwam," nep Lady Grace, terwijl zij het hoofd van hel raam keerde. De deken leunde, met zijn hoofd op de hand rustende, met een elle boog op den schoorsteenmantel. Zwa- te zorgen stonden op zijn voorhoofd te lezen, en ditmaal zoo duidelijk, dat zijue vrouw de oogen opengin gen. „Scheelt er iets aan. Ryle? Ge ziet er zoo somber uit." „Wel neen. Ik gevoel mij welI heel wel." „Wat hindert u dan? Zeg het mij toch." „Niets, niets, Grace. Het is van daag bijzonder warm geweest, en de hitte is mij gewoonlijk nadeelig." Maar de deken nam nu toch een meer onbezorgde houding aan; hij streek zich de rimpels van het voor hoofd en riep een soort glimlach te voorschijn, juist toen de Bisschop van Denham zijn hoogweleerwaarden neus in de kamer stak. Geen wonder, dal juist heden de deken zoo gedrukt zich voelde 1 Een zware slag had hem getroffen; pijnlijk, droevig pijnlijk nieuws was tiem ter oore gekomen; hij was ten einde raad. Maar nooit toch toonde de Deken van Denham zich hoffelijker, schitte render, nooit had hij zich meer nauwgezet op de vervulling zijner plichten als gastheer toegelegd, dan juist dezen avond. Nog lang nadat Lady Grace met de dames was op gestaan, bleef hij aan het hoofd der tafel zitten; en de gezellige oude bisschoppen waren vol bewondering voor zijne talenten, wekten geestige zetten in hem op, genoten van zijne ge sprekken en smulden aan zijn goeden wijn. Den volgenden dag zells maak ten hunne lordschappen onder elkaar de opmerking, dal Baumgarten zich zeiven weêr overtroffen had. En van eenzelfde gevoelen bleken hunne echt- genooten te zijn, nadat de heeren weder in het salon waren versche nen. Hier was Gertrude Baumgarten, die hare moeder de honneurs hielp waar nemen, begonnen, voor het gezelschap een harer mooiste stukken te zin gen; doch niemand luisterde meer naar haar gezang, zoodra de deken was binnengekomen. Een bediende kwam, met koffie op een blad, de kamer door; hij bleef daarmede een kort oogenblik staan voor zijn heer, en voegde dezen zacht eenige woorden toe, voor ieder ander echter onverstaanbaar. Die be diende was Moore, nu reeds vele ja ren daar aan huis, waar hij het vol le vertrouwen zijns meesters mocht genieten. „Meneer Fuller is teruggekomen en heeft nog een anderen heer meê- gebrachl. Ik heb ze maar in uwe kamer gelaten," fluisterde hij. Langzaam, bijna onbemerkt, nader de de deken nu de deur om naar buiten te kunnen gaan, den een een vriendelijk woord, de andere een min zaam knikje gevende. Eindelijk wist hij te ontsnappen, terwijl zijne gas ten koffie dronken en Gertrude door haar gezang de noodige afleiding gal. In zijn studeervertrek vond hij twee heeren gezeten, en een klein eind van hen af, mede op een der mooie stoelen, doch niet zoo volkomen op zijn gemak, een man met een wei nig aanzienlijk voorkomen. De laatst genoemde had al uren in die kamer doorgebracht, en was herhaaldelijk van hel noodige eten en drinken voorzien geworden. De heer Fuller was de advocaat, de andere mijnheer de bankier van den dekende derde persoon was een geheime handlanger der politie. De Deken van Denham bevond zich in hechtenis I De Deken van Denham was in persoon gearresteerd! Zulk een ramp is misschien wel aan een nog hooger waardigheidsbekleder van de Ketk overkomen. Toen hij dien middag zijn huis wilde binnengaan, zjjn voet reeds op den drempel had, was door dienzelfden man, thans op dien ongemakkelijken stoel daar gezeten, een hand op zijn schouder gelegd. De deftige deken had die be- leedigende aanraking nog willen ont duiken, en hem, van verontwaardi ging gloeiende, op strengen loon ge vraagd: „Kerel, wat moet dat beduiden?" „De weleerwaarde heer Ryle Baum garten, Deken van Denham, niet waar? Ja? Dan, meneer, zijl gij mijn gevangene." Wankelend, onsteld, verbijsterd, had hij echter den man weten over te halen, mede naar binnen te gaan en daar af te wachten tot hij zijn advocaat ontboden zou hebben. Deze kwam. Het treffen eener schikking op staanden voet bleek echter on mogelijk. De deken zat te diep in de schulden en wist geen raad om aan geld te komen. Maar hij moest dien avond de bisschoppen bij zich ontvan gen; dal bezoek was niet meer al te zeggenen dit was moeilijk ovei- een te brengen met zijne overbren ging naar eene gevangenis. De heer Fuller had op eene bemiddeling door Lord Avon gezinspeeld. Maar de de ken wist niet beter of zijn zwager bevond zich bij de wedrennen van Epsom, waarvan hij le middernacht nog wel niet huiswaarts kon zijn ge keerd. Mair de heer Fuller wist, dat de deken een man van eer was, zijn woord zou houden, en dit verpandde hij, om den volgenden morgen uit eigen beweging zijne droevige bestemming te zullen opvolgen, zoo men hem dien nacht nog, en in zijn eigen huis, op vrije voeten liet. De heer Fuller had zich nu borg gesteld voor de goede trouw van den deken; en de handlanger van het gerecht had het zich aangenaam gemaakt in de boekerij, waar Moore, alleen in hel getieim ingewijd, hem van het noodige bleef voorzien. In- tusschen had nog de deken aan zijn bankier een briefje geschreven en de advocaat zich met de bezorging daar van belast. Wordl vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1893 | | pagina 6